Details





Titel:

22 MAART 1999. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van verscheidene maatregelen betreffende de geldelijke toestand van sommige leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het onderwijs voor sociale promotie (VERTALING). (NOTA : Bekrachtigd met uitwerking op de datum van zijn inwerkingtreding bij DFG2012-12-13/38, art. 12) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-06-1999 en tekstbijwerking tot 16-04-2019)



Inhoudstafel:


Art. 1-7



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1. § 1. Voor ieder van de volgende onderwijsniveaus ingericht in de inrichting waarvan hij directeur is : hoger onderwijs, technisch onderwijs en hoger secundair beroepsonderwijs, lager secundair technisch onderwijs en lager secundair beroepsonderwijs, is de wedde van directeur van een afhankelijke inrichting voor het onderwijs voor sociale promotie gelijk aan zoveel 1/20e van de wedde van een directeur bepaald in het koninklijk besluit van 15 maart 1974 waarbij op 1 april 1972 de weddeschalen worden vastgesteld verbonden aan de graden van het personeel der leergangen voor sociale promotie ressorterend onder het Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur en het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur, die in een onderwijsniveau een ambt met volledige opdracht uitoefent, als ieder niveau ingericht onderwijs volledige reeksen van 6 000 lestijden-leerlingen telt.
  Het mogelijke overschot van lestijden-leerlingen van het onderwijsniveau dat aanleiding geeft tot een hogere bezoldiging wordt toegevoegd aan het aantal lestijden-leerlingen van het onmiddellijk lager onderwijsniveau georganiseerd in de inrichting.
  De door de bij lid 1 bedoelde directeur ontvangen wedde is gelijk aan de som van de wedden die hij ontvangt voor ieder onderwijsniveau ingericht in zijn inrichting, zonder dat deze wedde hoger kan liggen dan de wedde van een directeur die een ambt met volledige opdracht uitoefent in het best bezoldigd onderwijsniveau ingericht door de inrichting.
  § 2. Wanneer de autonome inrichting voor onderwijs voor sociale promotie bedoeld bij § 1 geen 120 000 lestijden-leerlingen telt, wordt de wedde van directeur aangevuld, tot de eenheid, met het aantal 1/20e van de wedde van een directeur die een volledige opdracht heeft in het onderwijsniveau dat onmiddellijk lager ligt dan het laagste onderwijsniveau ingericht door de inrichting, of bij gebreke daarvan, in het laagste onderwijsniveau ingericht door de inrichting.
  § 3. De wedde van het bij de paragrafen 1 en 2 van dit artikel bedoelde personeelslid kan nooit lager liggen dan 20/20e van de wedde overeenstemmend met baremaschaal 471 wanneer het personeelslid houder is van een universitair diploma of en diploma uitgereikt door een inrichting voor hoger onderwijs van het lange type of daarmee gelijkgesteld of van de wedde overeenstemmend met baremaschaal 270 in andere gevallen.

Art.2. § 1. Wanneer de norm inzake inrichting en behoud van de betrekking die hij bezet, bereikt is door het optellen van de lestijden-leerlingen ingericht in het niveau van het hoger onderwijs, geniet de directeur van een autonome inrichting voor onderwijs voor sociale promotie de weddeschaal :
  - 475, indien hij houder is van een universitair diploma of van een diploma van het hoger onderwijs van het lange type of van de derde graad;
  - 471, indien hij houder is van een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad;
  - 270, indien hij houder is van een ander bekwaamheidsbewijs.
  § 2. Wanneer de norm inzake inrichting en behoud van de betrekking die hij bezet, bereikt is door het optellen van de lestijden-leerlingen ingericht in het niveau van het secundair onderwijs of in de niveaus van het secundair en hoger onderwijs, geniet de directeur van een autonome inrichting voor onderwijs voor sociale promotie de weddeschaal :
  - 471, indien hij houder is van een universitair diploma of van een diploma van het hoger onderwijs van het lange type of van de derde graad;
  - 270, indien hij houder is van een ander bekwaamheidsbewijs.

Art.3. Het personeelslid dat, overeenkomstig de bepalingen van artikel 1 van dit besluit, een wedde geniet die hoger is dan deze bepaald in toepassing van de bepalingen van artikel 2 van dit besluit, behoudt deze wedde.

Art.4.§ 1. wanneer de halftijdse of voltijdse betrekking die hij bezet uit lestijden-leerlingen enkel ingericht in het niveau van het hoger onderwijs bestaat, geniet de [1 adjunct-directeur]1 van een autonome inrichting voor onderwijs voor sociale promotie een weddeschaal :
  - 429, indien hij houder is van een universitair diploma of van een diploma van het hoger onderwijs van het lange type of van de derde graad;
  - 370, indien hij houder is van een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad;
  - 265, indien hij houder is van een ander bekwaamheidsbewijs.
  § 2. Wanneer de halftijdse of voltijdse betrekking die hij bezet uit lestijden-leerlingen enkel ingericht in het niveau van het secundair onderwijs of in de niveaus van het secundair en hoger onderwijs bestaat, geniet de [1 adjunct-directeur]1 van een autonome inrichting voor onderwijs voor sociale promotie een weddeschaal :
  - 422, indien hij houder is van een universitair diploma of van een diploma van het hoger onderwijs van het lange type of van de derde graad;
  - 350, indien hij houder is van een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad;
  - 250, indien hij houder is van een ander bekwaamheidsbewijs.
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 143,31°, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.5. § 1. Wanneer hij een deeltijdse betrekking (1/4) of een halftijdse betrekking of een deeltijdse betrekking (3/4) of een voltijdse betrekking bezet, die uit lestijden-leerlingen ingericht in het niveau van het hoger onderwijs en/of in het niveau van het hoger secundair onderwijs bestaat, geniet de werkleider van een autonome inrichting voor het onderwijs voor sociale promotie de weddeschaal 231.
  § 2. Wanneer de bij § 1 van dit artikel bedoelde betrekking uit lestijden-leerlingen ingericht in het niveau van het lager secundair onderwijs bestaat, geniet de werkleider van een autonome inrichting voor het onderwijs voor sociale promotie de weddeschaal (226/1). <BFG 2004-04-21/31, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2003>

Art.6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1991, met uitzondering van artikel 1 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1991 en dat uitwerking ophoudt te hebben met ingang van 30 september 1991.

Art. 7. De Minister tot wiens bevoegdheid het onderwijs voor sociale promotie behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.