Details





Titel:

20 MEI 1999. - Besluit van de Waalse Regering tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het administratief en geldelijk statuut van de [1directeurs-generaal]1en de [1financieel directeurs]1van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. (1)<BWG2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-06-1999 en tekstbijwerking tot 21-03-2019)



Inhoudstafel:


Art. 1
HOOFDSTUK I. - [1 Werving]1
Art. 2-4
HOOFDSTUK I/1. [1 - Mobiliteit]1
Art. 5-6
HOOFDSTUK II. - [1 Bevordering]1
Art. 7-8
HOOFDSTUK III. - [1 Stage]1
Art. 9-11
HOOFDSTUK IV. - Bepalingen gemeen aan de werving [1 , de mobiliteit]1 en de bevordering. (Oud Hoofdstuk III : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 12
HOOFSTUK V. - Dienstprestaties. (Oud Hoofdstuk IV : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 13-20
HOOFDSTUK VI. - Geldelijk statuut. (Oud Hoofdstuk V : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 21-23
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen. (Oud Hoofdstuk VI : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 24-27
Bijlage.
Art. N1



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1977032301  1993025245 



Uitvoeringsbesluit(en):

2001027064  2002027087  2013204575  2019201310 



Artikels:

Artikel 1.[1 [2 De Raad voor maatschappelijk welzijn legt, in een reglement, de voorwaarden en de modaliteiten vast voor de benoeming, de mobiliteit, en de bevordering tot de graad van directeur-generaal, adjunct-directeur-generaal en financieel directeur, binnen de perken van de bepalingen bedoeld bij dit besluit.]2]1
  [2 Indien het ontwerp van beraadslaging betrekking in een betrekking voorziet van adjunct-directeur-generaal, verzoekt het bureau of de raad het advies van de directeur-generaal ten minste tien dagen vóór de verzending van de uitnodiging voor de vakbondsoverlegvergadering zoals omschreven bij de hoofdstukken III en IIIbis van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
   Het advies van de directeur-generaal wordt bij de oproeping gevoegd.]2
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<BWG 2019-01-24/18, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

HOOFDSTUK I. - [1 Werving]1   ----------   (1)
Art.2.[1 De directeur-generaal, adjunct-directeur-generaal en financieel directeur kan worden benoemd als hij aan de volgende toelaatbaarheidsvereisten voldoet :
   1° onderdaan zijn van één lidstaat van de Europese Unie;
   2° burgerlijke en politieke rechten genieten;
   3° van een gedrag zijn in overeenstemming met de functie;
   4° drager zijn van een diploma dat toegang verschaft tot de betrekkingen van niveau A;
   5° laureaat zijn van een examen;
   6° aan de stage voldoen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.3.[1 § 1. Het reglement legt de regels vast voor de aanwerving in de functies van directeur-generaal, adjunct-directeur-generaal en financieel directeur. Het bepaalt op zijn minst :
   1° de deelnemingsvoorwaarden aan het examen;
   2° de modaliteiten voor de organisatie van het examen;
   3° de samenstelling van de jury;
   4° de volgorde en de inhoud alsook de wijze van quotering van de proeven.
   § 2. Het examen bedoeld in § 1, 2°, bevat op zijn minst de volgende proeven die worden aangepast in functie van de vacant verklaarde betrekking :
   1° een beroepsbekwaamheidsproef waarmee geoordeeld wordt of de kandidaat over de vereiste minimale kennis beschikt in de volgende vakken :
   a) grondwettelijk recht;
   b) administratief recht;
   c) recht inzake overheidsopdrachten;
   d) burgerlijk recht;
   e) plaatselijke fiscaliteit en financiën;
   f) gemeentelijk recht en de organieke wet van de O.C.M.W.'s;
   2° een mondelinge geschiktheidproef voor de functie en voor de managementsbekwaamheid waarbij de kandidaat wordt beoordeeld over o.a. zijn strategische visie van de functie en over de beheersing van de vaardigheden die nodig zijn voor de uitoefening van deze functie inzake beheer van de menselijke hulpkrachten, management en organisatie van de interne controle.
   § 3. [2 De jury bedoeld in paragraaf 1, 3°, is samengesteld uit :
   1° twee deskundigen aangewezen door het Vast Bureau;
   2° een leerkracht van een universiteit of hogeschool, aangewezen door het Vast Bureau;
   3° twee vertegenwoordigers aangewezen door de federatie die bij het examen betrokken is en die over een anciënniteit van minstens drie jaar in de functie beschikken. Voor de bepaling van de anciënniteit wordt rekening gehouden met de dienstjaren als waarnemend dienstbekleder.]2
   § 4. [2 Op basis van het rapport opgesteld door de jury en na eventueel de laureaten te hebben gehoord, stelt het Vast Bureau een kandidaat-stagiair aan de Raad voor. Het rapport van de jury is gemotiveerd en bevat de resultaten van alle tests. Wanneer een of meer kandidaten vrijgesteld zijn van het examen bedoeld in artikel 3, § 2, 1°, is de proef uitschakelend voor kandidaten die er niet van zijn vrijgesteld]2.]1
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<BWG 2019-01-24/18, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.4.[1 Het reglement voorziet in de vereiste diploma's voor de aanwerving in de functies van directeur-generaal, adjunct-directeur-generaal en financieel directeur die minstens houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot een betrekkingen van niveau A.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-01-24/18, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

HOOFDSTUK I/1. [1 - Mobiliteit]1   ----------   (1)
Art.5.[1 De volgende personen worden vrijgesteld van het examen bedoeld in artikel 3, § 2, 1° :
   - de vastbenoemde directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal en de financieel directeur van een openbaar centrum voor maatschappelijke welzijn, wanneer hij zich kandidaat stelt voor een functie met dezelfde titel in een openbaar centrum voor maatschappelijke welzijn of een gemeente;
   - de vastbenoemde directeur-generaal van een openbaar centrum voor maatschappelijke welzijn, wanneer hij zich kandidaat stelt voor een betrekking van adjunct-directeur-generaal in een openbaar centrum voor maatschappelijke welzijn of een gemeente;
   - de vastbenoemde adjunct-directeur-generaal van een openbaar centrum voor maatschappelijke welzijn, wanneer hij zich kandidaat stelt voor een betrekking van directeur-generaal in een openbaar centrum voor maatschappelijke welzijn of een gemeente.
   De op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit vastbenoemde gewestelijke ontvangers, genieten van de vrijstelling bedoeld in het vorige lid, als ze zich kandidaat stellen voor een betrekking van financieel directeur van een openbaar centrum voor maatschappelijke welzijn.
   De kandidaat kan niet worden vrijgesteld van de proef bedoeld in artikel 3, 2, 2°, van dit besluit.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-01-24/18, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.6.[1 Er kan geen enkel voorrangsrecht worden verleend aan de kandidaat voor de mobiliteit die deze functie in een andere gemeente of in een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn uitoefent en dit, op straffe van nietigheid.]1
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

HOOFDSTUK II. - [1 Bevordering]1   ----------   (1)
Art.7.[1 § 1. De Raad voor maatschappelijk welzijn wijst de graad of de graden aan waarvan de ambtenaren houder moeten zijn om te kunnen solliciteren naar de betrekking van directeur-generaal, adjunct-directeur-generaal en financieel directeur.
   § 2. Als de plaatselijke administratie meer dan twee ambtenaren van niveau A telt, zijn de functies van directeur-generaal, adjunct-directeur-generaal en financieel directeur slechts toegankelijk voor de ambtenaren van niveau A.
   Als de plaatselijke administratie twee of minder dan twee ambtenaren van niveau A telt, kunnen deze functies worden toegankelijk gemaakt voor de ambtenaren van niveau D6, B, C3 en C4 die over tien jaar anciënniteit beschikken in deze niveaus.]1
  [2 Voor de berekening van de anciënniteit van tien jaar, wordt rekening gehouden met de diensten die zowel binnen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn als binnen de gemeente van hetzelfde rechtsgebied worden verleend.]2
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<BWG 2019-01-24/18, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.8.
  <Opgeheven bij BWG 2019-01-24/18, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

HOOFDSTUK III. - [1 Stage]1   ----------   (1)
Art.9.[1 Bij zijn indiensttreding wordt de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal, de financieel directeur aan een stageperiode van één jaar onderworpen.
   In geval van overmacht, kan de Raad voor maatschappelijk welzijn de duur van de stage verlengen.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-01-24/18, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.10.[1 Tijdens de stage worden de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal en de financieel directeur voor de technische aspecten van hun functie begeleid door een stagecommissie die naar gelang van het geval samengesteld is uit directeurs-generaal of financieel directeurs.
  Deze commissie telt drie leden die door de betrokken federatie worden aangewezen op basis van een lijst van directeurs-generaal, adjunct-directeurs-generaal of financieel directeurs [2 die over een anciënniteit van minstens drie jaar in de functie beschikken]2.]1
  [2 Voor de bepaling van de anciënniteit bedoeld in het vorige lid, wordt rekening gehouden met de dienstjaren als waarnemend directeur.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2013-07-11/29, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<BWG 2019-01-24/18, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.11.[2 § 1. Na afloop van de stageperiode, gaat de commissie over tot de evaluatie van de directeur-generaal, de adjunct-directeur-generaal en de financieel directeur, en stelt een gemotiveerd rapport op waarin zij besluit tot de (on)geschiktheid van de betrokken directeur om de functie uit te oefenen. Een lid van het Vast Bureau wordt betrokken bij de uitwerking van het rapport.
   Wanneer de betrokken directeur de adjunct-directeur-generaal is, geeft de directeur-generaal advies uit over de (on)geschiktheid van de betrokken directeur om de functie uit te oefenen.
   Binnen de maand die volgt op de einddatum van de stage, wordt het rapport en, in voorkomend geval, het advies van de directeur-generaal, toegezonden aan de Raad voor maatschappelijk welzijn. Bij gebrek aan rapport binnen bedoeld termijn, gelast het Vast Bureau de commissie dit rapport binnen een termijn van vijftien dagen aan de Raad voor maatschappelijk welzijn te bezorgen.
   Binnen een maand na de toezending van het rapport, neemt het Vast Bureau het op de agenda van de volgende Raad voor maatschappelijk welzijn op. Indien, na afloop van de bijkomende termijn bedoeld in het derde lid, het rapport steeds ontbreekt, neemt het Vast Bureau akte van het ontbreken van een rapport en neemt de benoeming of het ontslag van de directeur op de agenda van de volgende Raad voor maatschappelijk welzijn op.
   In geval van een rapport van de commissie waarin wordt besloten tot het ontslag of tot een voorstel tot ontslag, brengt het Vast Bureau de directeur-stagiair op de hoogte daarvan minstens vijftien dagen vóór de vergadering van raad. Als hij het wenst, kan de directeur-stagiair worden gehoord door de raad.
   De Raad voor maatschappelijk welzijn benoemt of ontslaat de directeur-stagiair binnen drie maanden na afloop van de stage. De overschrijding van deze termijn vormt geen beletsel voor ontslag of benoeming.]2
  [1§ 2. In afwijking van paragraaf 1, wanneer de ambtenaar uit de bevordering tot deze functie voortkomt, behoudt hij het recht om zijn ambt die hij vóór de bevordering bekleedde, terug te krijgen en dit, in de veronderstelling dat de stage wordt afgesloten door een besluit tot ontslag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BWG 2013-07-11/29, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<BWG 2019-01-24/18, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

HOOFDSTUK IV. - Bepalingen gemeen aan de werving [1 , de mobiliteit]1 en de bevordering. (Oud Hoofdstuk III :   ----------   (1)
Art.12.[1 Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minder dan 20.001 inwoners die een betrekking van financieel directeur creëert of toekent, kan een gewestelijke ontvanger in deze betrekking benoemen, op voorwaarde dat deze voldoet aan alle benoemingsvoorwaarden in de betrekking van financieel directeur.
   De gewestelijke ontvanger die als financieel directeur wordt benoemd, behoudt persoonlijk, maar in evenredigheid naar de begeven prestaties, de weddeschaal die hij als gewestelijke ontvanger genoot indien die weddeschaal voordeliger is.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-01-24/18, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

HOOFSTUK V. - Dienstprestaties. (Oud Hoofdstuk IV :
Art.13.(Oud artikel 9 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  § 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minder dan 5.001 inwoners mag een [1 directeur-generaal]1 in halftijdse dienst nemen; het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met meer dan 5.000 inwoners en hoogstens 7.500 inwoners mag een [1 directeur-generaal]1 in dienst nemen met een werktijd gelijk aan drie vierden van de gewone arbeidsduur. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minder dan 5.001 inwoners mag zich met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een andere gemeente van die categorie samenvoegen om één enkele [1 directeur-generaal]1 in halftijdse dienst te nemen.
  § 2. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minder dan 5.001 inwoners mag beslissen om de opgelegde arbeidsduur te verminderen tot onder de duur van de halftijdse prestaties, voor zover de goede werking en de kwaliteit van de dienstverlening daardoor niet in het gedrang worden gebracht.
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.14.(Oud artikel 10 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minstens 7.501 inwoners heeft een voltijdse [1 directeur-generaal]1 in dienst.
  De [1 directeur-generaal]1 die op de datum waarop de uitslagen van de algemene volkstelling in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt, in vast dienstverband werkt in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente die in een lagere categorie is ondergebracht, blijft dat ambt uitoefenen tot beëindiging van diens loopbaan of opdracht.
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.15.(Oud artikel 11 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minder dan 7.501 inwoners mag bij met redenen omklede beslissing de arbeidstijd van de [1 directeur-generaal]1, vastgelegd [2 in artikel 13, § 1]2 verhogen.
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<BWG 2019-01-24/18, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.16.(Oud artikel 12 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  In gemeenten met 20.001 inwoners en meer heeft het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een voltijdse [1 financieel directeur]1 in dienst.
  De [1 financieel directeur]1 die op de datum waarop de uitslagen van de algemene volkstelling in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt, in vast dienstverband werkt in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente die in een lagere categorie is ondergebracht, blijft dat ambt uitoefenen tot beëindiging van diens loopbaan of opdracht.
  De deeltijdse dienstprestaties van een plaatselijke [1 financieel directeur]1 zoals voorzien bij artikel 43, derde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bedragen de helft van de gewone arbeidsduur in gemeenten met 10.000 inwoners en minder en bedragen drie vierde van de gewone arbeidsduur in gemeenten met 10.001 tot en met 20.000 inwoners.
  [2 De Regering mag na een met redenen omklede aanvraag van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn]2 een afwijking op die regeling toestaan. Er mag evenwel pas op een voltijdse [1 financieel directeur]1 een beroep worden gedaan indien er ook een voltijdse [1 directeur-generaal]1 in dienst is.
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<BWG 2019-01-24/18, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.17.(Oud artikel 13 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  In geen enkel geval mag een deeltijdse [1 directeur-generaal]1 of [1 financieel directeur]1 door zijn ambt met een andere beroepsactiviteit te cumuleren, een zodanige arbeidsduur hebben dat hij door die cumul de gewone voltijdse arbeidsduur 1,25 maal overschrijdt.
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.18.(Oud artikel 14 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  Het voltijds uitgeoefende ambt van [1 directeur-generaal]1 of [1 financieel directeur]1 mag niet worden gecumuleerd met een andere beroepsactiviteit, tenzij de raad een afwijking heeft toegestaan volgens de voorschriften die van toepassing zijn op het personeel van de plaatselijke besturen en onder voorbehoud dat de gecumuleerde dienstprestaties de voltijdse arbeidsduur niet meer dan 1,25 maal overschrijden.
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.19.(Oud artikel 15 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  Onverminderd artikel 3 van het koninklijk besluit van 23 maart 1977 betreffende [2 de aanduiding van gewestelijke ontvangers]2 voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bepaalt de raad voor sociale hulp de tijds- en plaatsomstandigheden waarin het ambt wordt uitgeoefend.
  Onverminderd artikel 43, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt de dienstactiviteit van de [1 directeur-generaal]1 en van de [1 financieel directeur]1 verricht op de zetel van het centrum tijdens de kantooruren die algemeen gangbaar zijn in de openbare besturen.
  De bezoldiging van de [1 directeur-generaal]1 en van de [1 financieel directeur]1 dekt alle dienstprestaties die onlosmakelijk verbonden zijn met het ambt.
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<BWG 2019-01-24/18, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.20. (Oud artikel 16 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  Voor de toepassing van de artikelen 8,9,10,11 en 12 is het in aanmerking genomen bevolkingscijfer gelijk aan het bevolkingscijfer dat is vastgesteld krachtens artikel 30 van de nieuwe gemeentewet.

HOOFDSTUK VI. - Geldelijk statuut. (Oud Hoofdstuk V :
Art.21.(Oud artikel 17 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  § 1. [2 De weddeschaal van de voltijds directeur-generaal van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is gelijk aan de weddeschaal die van toepassing is op de gemeentelijke directeur-generaal van dezelfde gemeente.]2.
  § 2. De weddeschaal van een [1 financieel directeur]1 van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met volledige dienstprestaties wordt vastgesteld op 97,5 % van de weddeschaal die van toepassing is op de [1 directeur-generaal]1 van hetzelfde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
  § 3. De bezoldiging van deeltijds werkende [3 directeurs-generaal]3 wordt bekomen door het aantal toegelaten uren per week te vermenigvuldigen met 1/38 van de weddeschaal die overeenkomstig paragraaf 1 is vastgesteld.
  § 4. De bezoldiging van deeltijds werkende [3 financieel directeurs]3 wordt bekomen door het aantal toegelaten uren per week te vermenigvuldigen met 1/38 van 97,5 % van de weddeschaal die van toepassing is op de [1 directeur-generaal]1 van hetzelfde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<BWG 2019-01-24/18, art. 17,1°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (3)<BWG 2019-01-24/18, art. 17,2°, 17,3°, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.22.(Oud artikel 18 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  Indien de gemeentelijke [1 financieel directeur]1 overeenkomstig artikel 43, vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn als plaatselijke [1 financieel directeur]1 van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt benoemd, mogen diens gecumuleerde dienstprestaties de arbeidsduur met betrekking tot zijn voltijdse betrekking in geen geval 1,25 maal overschrijden.
  De aanvullende vergoeding die ten laste van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gaat, wordt bekomen door het aantal uren per week te vermenigvuldigen met 1/38 van 97,5% van de weddeschaal die van toepassing is op de [1 directeur-generaal]1 van hetzelfde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.23.[1 De geldelijke anciënniteit wordt berekend overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 24 januari 2019 tot vastlegging van de regels betreffende de geldelijke valorisatie van vroegere diensten die door de directeurs-generaal, de adjunct-directeurs-generaal en de financieel directeurs werden verricht.]1
  ----------
  (1)<BWG 2019-01-24/18, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen. (Oud Hoofdstuk VI :
Art.24.(Oud artikel 20 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  Artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 1977 betreffende [1 de aanduiding van gewestelijke ontvangers]1 voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt vervangen door volgende tekst:
  " De ambten van ontvanger worden vervuld door gewestelijke ontvangers in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die gemeenten met minder dan 20.001 inwoners bedienen, behalve in de gevallen en volgens de voorwaarden bepaald door de Regering. Voor de toepassing van dit artikel is het in aanmerking genomen bevolkingscijfer gelijk aan het bevolkingscijfer dat is vastgesteld krachtens artikel 30 van de nieuwe gemeentewet. "
  ----------
  (1)<BWG 2019-01-24/18, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art.25.(Oud artikel 21 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  De ambtenaren wier betrekking als [1 directeur-generaal]1 of [1 financieel directeur]1 op de datum waarop dit besluit in werking treedt, met een voordeliger administratieve en geldelijke toestand verbonden is, behouden persoonlijk die voordelen.
  ----------
  (1)<BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.26.(Oud artikel 22 : <BWG 2013-07-11/29, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  Het koninklijk besluit van 20 juli 1993 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het administratief en geldelijk statuut van de secretarissen en de ontvangers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt opgeheven.

Art.27.
  <Opgeheven bij BWG 2019-01-24/18, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Bijlage.
Art. N1.
  <Opgeheven bij BWG 2019-01-24/18, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2019>