Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

29 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot bepaling van een organieke regeling en de normen waaraan de diensten voor niet-dringend, liggend ziekenvervoer moeten voldoen om erkend te worden als medisch-technische dienst zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-08-1999 en tekstbijwerking tot 23-11-1999) (vernietigd bij het arrest van de Raad van State nr. 109.255 van 12 juli 2002; zie B.St. 31.10.2002, p. 49853)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Definities.
Art. 4
HOOFDSTUK III. - Organieke regeling en erkenningsnormen.
Art. 5-15
HOOFDSTUK IV. - Overgangsmaatregelen.
Art. 16-18
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 19-20
BIJLAGEN.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Artikel 1. De diensten voor niet-dringend, liggend ziekenvervoer zoals bedoeld in dit besluit, hierna " diensten " genoemd, worden beschouwd als medisch-technische diensten zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987.

Art.2. De diensten worden erkend voor zover deze voldoen aan alle toepasselijke normen, bedoeld in dit besluit.

Art.3. Dit besluit regelt het liggend ziekenvervoer naar, vanuit en tussen ziekenhuizen of vestigingsplaatsen van ziekenhuizen, dat niet onder het toepassingsgebied van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening valt.

HOOFDSTUK II. - Definities.
Art.4. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° patiënt : elke persoon wiens medische toestand het liggend vervoer per ziekenwagen vereist;
  2° ziekenwagen : elk voertuig dat ontworpen en uitgerust is voor het vervoer op een draagberrie van patiënten;
  3° ambulancier : de vervoerder en/of begeleider van patiënten;
  4° ziekenvervoer : elk vervoer van een liggende patiënt, zoals bedoeld in artikel 3;
  5° sanitaire cel : het deel van een ziekenwagen dat in het bijzonder ingericht is voor het vervoer van de patiënt;
  6° vertrekplaats : de plaats waar de ziekenwagen zich normaal bevindt wanneer deze niet voor ziekenvervoer wordt aangewend, met uitzondering van de verblijfplaats van de ambulancier;
  7° de Minister : de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.

HOOFDSTUK III. - Organieke regeling en erkenningsnormen.
Art.5. Uitsluitend erkende diensten voor ziekenvervoer zijn gerechtigd het ziekenvervoer uit te baten.
  Wanneer wordt vastgesteld dat niet meer aan het geheel van de toepasselijke normen wordt voldaan, wordt de erkenning van de dienst ingetrokken.

Art.6. De Minister wordt door de overheid bevoegd voor het gezondheidsbeleid krachtens artikel 128, 130 of 135 van de Grondwet, in kennis gesteld van :
  1° de beslissing waarbij de erkenning wordt verleend met de vermelding van de wijze waarop aan elk van de toepasselijke normen van dit besluit wordt voldaan;
  2° de beslissing waarbij de erkenning wordt ingetrokken, met de motivering ervan;
  3° het proces-verbaal waarbij wordt vastgesteld dat de dienst al of niet erkend is;
  4° de diverse vertrekplaatsen.

Art.7. De dienst wordt uitgebaat door een rechtspersoon.

Art.8. De dienst beschikt over een administratieve verantwoordelijke die inzonderheid tot taak heeft :
  1° het toezien dat alle activiteiten beantwoorden aan de wettelijke bepalingen in het algemeen en aan dit besluit in het bijzonder;
  2° de voor de erkenning bevoegde overheid te melden welke verbintenissen er bestaan tussen de dienst en de ambulanciers;
  3° aan de voor de erkenning bevoegde overheid, de opleiding en bijscholingen te melden van de ambulanciers, verbonden aan de dienst;
  4° aan de voor de erkenning bevoegde overheid, de diverse vertrekplaatsen te melden en van elk voertuig, een kopie over te maken van het inschrijvingsbewijs, het gelijkvormigheidsattest, het geldende verzekeringsbewijs en een niet-vervallen keuringsbewijs evenals de wijze waarop de aansprakelijkheid ten aanzien van de patiënt verzekerd is.

Art.9. De dienst kan één of meerdere vertrekplaatsen hebben. Elke vertrekplaats moet aan de voor de erkenning bevoegde overheid worden gemeld.

Art.10. De dienst moet beschikken over een medisch verantwoordelijke die zich via de administratieve verantwoordelijke aan de voor erkenning bevoegde overheid kenbaar maakt. Deze is houder van het diploma van doctor in de genees- heel- en verloskunde en is gerechtigd om de geneeskunde uit te oefenen in België.
  De medisch verantwoordelijke houdt toezicht op de kwaliteit van het ziekenvervoer en het voldoen aan de in dit hoofdstuk bepaalde normen, in het bijzonder wat betreft de uitrusting van de ziekenwagens en de opleiding en bijscholing van de ambulanciers.

Art.11. De diensten functioneren met één of meerdere ziekenwagens die voldoen aan de normen zoals bepaald in bijlagen 1 en 2.

Art.12. In elke ziekenwagen moet een affiche bestendig uithangen onder plastiek, op een zichtbare plaats in de sanitaire cel. Deze affiche moet alle elementen van de prijs, met name de basisprijs en de prijs per kilometer met de patiënt afgelegd, leesbaar vermelden in lettertekens van drie millimeter hoogte.

Art.13. De minimale technische vereisten van de ziekenwagen en hun uitrusting zijn deze bepaald in bijlage 1 van dit besluit.
  De minimale medisch-verpleegkundige uitrusting zijn deze bepaald in bijlage 2 van dit besluit.

Art.14. Elke ziekenwagen is bemand door tenminste twee ambulanciers, waarvan zich tijdens het vervoer van de patiënt tenminste één in de sanitaire cel bevindt. Deze laatste mag te allen tijde vervangen worden door een arts of een verpleegkundige.
  De in het eerste lid bedoelde ambulanciers, ongeacht hun statuut, dienen bij hun aanwerving in het bezit te zijn van een recent bewijs van goed gedrag en zeden. Zij moeten vóór hun aanwerving medisch geschikt worden bevonden door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

Art.15. De diensten dienen ten aanzien van de erkennende overheid het bewijs te leveren dat hun ambulanciers tenminste aan de volgende vereisten voldoen :
  1° een basisopleiding van 60 uur gevolgd hebben, samengesteld uit :
  a) 25 uur opleiding in levensreddende handelingen en reanimatietechnieken;
  b) 25 uur opleiding in deontologische aspecten van het ziekenvervoer en begeleiding van patiënten;
  c) 10 uur opleiding in aanverwante aspecten, waaronder radiocommunicatie en verkeersveiligheid;
  2° een stage volbracht hebben van 40 uur in een erkende dienst;
  3° een permanente bijscholing volgen van 12 uur per jaar; deze moet tenminste een opleiding in levensreddende handelingen en reanimatietechnieken van 4 uur bevatten, evenals een opleiding in deontologische aspecten van het ziekenvervoer en de begeleiding van patiënten.

HOOFDSTUK IV. - Overgangsmaatregelen.
Art.16. § 1. De ambulanciers die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit actief zijn in het ziekenvervoer, mogen verder voor dit ziekenvervoer instaan voor zover zij binnen een termijn van drie maanden na inwerkingtreding van dit besluit, via de administratieve verantwoordelijke van de dienst, een recent bewijs van goed gedrag en zeden en een bewijs van voormelde activiteit laten geworden aan de voor de erkenning bevoegde overheid.
  § 2. Elke dienst moet binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit het bewijs leveren, bedoeld in artikel 15 van dit besluit.
  De verplichting tot bijscholing neemt een aanvang vanaf het ogenblik waarop hij houder wordt van het in het eerste lid bedoelde attest.

Art.17. § 1. De ziekenwagens die bij de inwerkingtreding van dit besluit reeds bij toepassing van het koninklijk besluit van 31 december 1953 houdende reglementering van de inschrijving van de motorvoertuigen en de aanhangwagens ingeschreven zijn, moeten bij de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de bepalingen bedoeld in dit besluit, evenals aan de normen bedoeld in punt 19 van bijlage 1 en in bijlage 2 van dit besluit.
  De in het eerste lid bedoelde diensten moeten binnen de termijn van 12 maanden na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de normen bedoeld in de punten 2, 3, 4, 6, 10, 11, 12, 13 en 14 van bijlage 1 van dit besluit.
  De in het eerste lid bedoelde diensten moeten uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de normen bedoeld in de punten 1, 5, 7, 8, 9, 15, 16, 17 en 18 van bijlage 1 van dit besluit.
  § 2. De ziekenwagens die vanaf de inwerkingtreding van dit besluit worden ingeschreven, met inbegrip van de opnieuw ingeschreven tweedehands voertuigen, dienen aan alle normen van dit besluit te voldoen.
  § 3. Binnen een termijn van drie maand na de inwerkingtreding van dit besluit dient van elke ziekenwagen een kopie van het inschrijvingsbewijs en van het gelijkvormigheidsattest, het geldende verzekeringsbewijs en een niet vervallen keuringsbewijs te worden overgemaakt aan de voor de erkenning bevoegde overheid.

Art.18. Alle diensten die zich binnen een termijn van drie maand na de inwerkingtreding van dit besluit bekendmaken aan de voor de erkenning bevoegde overheid, waarbij eveneens alle vertrekplaatsen worden medegedeeld, worden van ambtswege erkend voor zover aan de bepalingen van artikelen 16 en 17 wordt beantwoord. Deze erkenning vervalt een jaar na de bekendmaking van dit besluit, tenzij de bevoegde overheid een nieuwe erkenning verleent overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art.19. <KB 1999-10-22/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-11-1999; zie Erratum, B.St. 20-01-2000, p. 1935> Dit besluit treedt in werking op een door Ons te bepalen datum.

Art.20. Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 29 april 1999.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
  M. COLLA
  De Minister van Sociale Zaken,
  Mevr. M. DE GALAN

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. Minimale technische vereisten van de ziekenwagen en diens uitrusting.
  1. Een antiblokkeringssysteem of een minstens gelijkwaardig remsysteem moet in het voertuig aanwezig zijn.
  2. Er dienen minstens 2 batterijen (van 80 Ah) aanwezig te zijn die twee gescheiden elektrische hoofdcircuits van 12 V voeden : een hoofdcircuit voor de oorspronkelijke installatie van het voertuig en de startmotor en een hoofdcircuit voor de sanitaire cel en eventueel daar aanwezige toestellen.
  Het vermogen behelst eveneens het herladen van de batterijen.
  3. Het voertuig is uitgerust met een hoofdschakelaar (batterijsleutel van beschermingsgraad IP44-7) die de uitschakeling verzekert van de gehele elektrische installatie in alle omstandigheden. Hij bestaat uit een onderbrekingselement geplaatst in de omgeving van de batterijen en een bedieningselement geplaatst onder de stoel van de bestuurder langs de deurkant.
  4. Het voertuig is uitgerust met een batterijlader met beschermingsgraad IP44-7. Hij wordt aan de primaire stroomkring enkel in 220 V gevoed zonder schakelaar " aan-uit ". Hij moet een laadstroom van minstens 8A (= minimum een tiende en maximum een derde van de capaciteit in Ah) kunnen leveren bij de zeer lage spanning voorzien op de chassis.
  Hij moet eveneens blijvend gevoed kunnen worden in 220 V gedurende onbepaalde tijd zonder schade aan de batterijen te veroorzaken.
  5. Het in- en uitschakelen van de batterijlader moet gemakkelijk en vlug kunnen gebeuren door middel van een aansluitsokkel 16A (IP44-7), die buiten het voertuig wordt geplaatst aan de zijde van de bestuurder. Bij afwezigheid van het aansluitstuk wordt de sokkel voorzien van een dop of van een deksel.
  De motor van het voertuig mag niet kunnen starten indien het aansluitstuk of een mobiele contactdoos zich in de aansluitsokkel bevindt.
  6. In de sanitaire cel van een ziekenwagen zal minstens één aansluitpunt van 12 V aanwezig zijn.
  7. Alle van het hoofdcircuit afgeleide elektrische stroomkringen in de sanitaire cel zijn beschermd door smeltzekeringen voor de juiste stroomsterkte. De smeltzekeringen zijn samengebracht op één zekeringspaneel en moeten gemakkelijk bereikbaar zijn. De functie van elke stroomkring moet duidelijk aangeduid zijn.
  8. Voor alle elektrische stroomkringen in de sanitaire cel kan het chassis niet als onderdeel gebruikt worden van de stroomkring.
  9. In de sanitaire cel zijn minstens 2 aparte stroomkringen aanwezig zodat bij het uitvallen van 1 stroomkring spanning blijft bestaan op de andere stroomkring.
  10. De communicatiemiddelen zullen op een aparte stroomkring aangesloten worden, afgeleid van het hoofdcircuit van de oorspronkelijke installatie van het voertuig.
  11. De bekabeling van alle elektrische circuits zijn zodanig aangelegd dat deze beschermd zijn tegen beschadiging door trilling en wrijving.
  12. Indien in het voertuig meerdere stroomkringen met verschillende voltages aanwezig zijn, zullen de aansluitpunten zodanig zijn dat onderlinge omwisseling uitgesloten is.
  13. Alle elektrische componenten, met inbegrip van deze voor telecommunicatie, moeten werken zonder elkaar wederzijds te storen.
  14. Het voertuig moet uitgerust zijn met een ventilatiesysteem dat zodanig is dat de lucht in de sanitaire cel minstens 20 maal per uur ververst wordt wanneer de motor stationair draait.
  15. Voor de sanitaire cel zal een apart en doeltreffend verwarmingssysteem aanwezig zijn.
  16. De binnenverlichting in de sanitaire cel zal minimaal 100 Lx bedragen voor het gedeelte waar de patiënt ligt en minimaal 30 Lx voor het omringende gedeelte.
  17. De geluiddemping binnen de sanitaire cel zal zodanig zijn dat het geluid gemeten in de sanitaire cel bij een snelheid van 120 km lager is dan 78 db(A). Tijdens de geluidmeting zullen de communicatieapparatuur en de prioritaire signalen uitgeschakeld zijn.
  18. Alle apparaten zullen dermate bevestigd zijn dat zij tegen een versnelling- of vertragingskracht van 20 G bestand zijn in lengterichting en tegen een kracht van 10 G in zijwaartse en opwaartse richting.
  19. De ziekenwagens moeten uitgerust zijn met een communicatietoestel dat ten allen tijde tweezijdige communicatie mogelijk maakt tussen het voertuig en de plaats waar ziekenvervoer van de dienst wordt gepland en geregeld.
  Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 29 april 1999.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
  M. COLLA
  De Minister van Sociale Zaken,
  Mevr. M. De GALAN

Art. N2. Bijlage 2. Minimale medisch-verpleegkundige uitrusting.
  1. een hoofddraagberrie of hoofddraagberrie op onderstel met matras en drie riemen, welke minimaal het bekken of de schouders van de patiënt kunnen fixeren;
  2. twee zitplaatsen om een persoon comfortabel en veilig te vervoeren; alle zitplaatsen dienen uitgerust te zijn met hoofdsteunen, rugleuningen en veiligheidsgordels;
  3. een draagzeil of transfer- matras;
  4. een hoofdkussen;
  5. drie kussenslopen;
  6. drie lakens;
  7. drie dekens;
  8. vijf wegwerpnierbekkens;
  9. een bedpan met deksel;
  10. een onbreekbaar urinaal;
  11. een naaldcontainer;
  12. een doos niet-steriele wegwerphandschoenen;
  13. een doos wegwerpzakdoekjes;
  14. twee eenheden drinkbaar water 1.5 l.;
  15. materiaal voor eenvoudige wondverzorging;
  16. een zakmasker met mogelijkheid tot zuurstofaansluiting;
  17. vijf aspiratiesondes CH8;
  18. vijf aspiratiesondes CH14;
  19. een op de draagberrie bevestigbare infuusstaander.
  Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 29 april 1999.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
  M. COLLA
  De Minister van Sociale Zaken,
  Mevr. M. De GALAN