Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

23 MAART 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers.



Inhoudstafel:


Art. 1-16
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1998022090 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Artikel 1, 6°, van het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 6° spoedgevallendienst : de spoedgevallendienst bedoeld in het koninklijk besluit van 2 april 1965 houdende vaststelling van de modaliteiten tot inrichting van de dringende geneeskundige hulpverlening en houdende aanwijzing van gemeenten als centra van het eenvormig oproepstelsel; ".

Art.2. Artikel 2, eerste lid, 8°, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende bepaling :
  " 8° zich onderwerpen aan het toezicht over de naleving van dit besluit, uitgeoefend door de gezondheidsinspecteur, overeenkomstig de regelen door Ons vastgesteld. ".

Art.3. Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 5. De erkenning kan worden ingetrokken indien de inlichtingen verstrekt ter uitvoering van dit besluit onjuist blijken te zijn, indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden bepaald bij de erkenning of de bepalingen bedoeld in dit besluit of wanneer het centrum zich schuldig maakt aan een ernstige onregelmatigheid. ".

Art.4. Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 17. Een beoordeling van de hulpverleners-ambulanciers vindt plaats om de vijf jaar na afloop van de permanente opleiding, met het oog op de verlenging van het brevet, zoals bedoeld in artikel 19 of de toekenning van dit brevet aan de personen die krachtens artikel 23 zijn vrijgesteld. Deze beoordeling heeft tot doel de bekwaamheid van de hulpverlener-ambulancier te testen. ".

Art.5. Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 18. § 1. De beoordeling, bedoeld in artikel 17 van de hulpverlener-ambulancier gebeurt op basis van :
  - een praktische oefening overeenkomstig de methodologie vastgesteld in bijlage 5 van dit besluit;
  - een test inzake cardio-pulmonaire reanimatie uitgevoerd op een oefenpop volwassen- en babyformaat, uitgerust met een registratiemogelijkheid, overeenkomstig de recenste technieken, voorzien in het handboek, bedoeld in artikel 2, eerste lid, 5°.
  § 2. De beoordeling van de hulpverlener-ambulancier gebeurt gezamenlijk door twee personen met name de docent en de praktijkdocent, die hiertoe door de wetenschappelijke cel worden aangewezen.
  De in het eerste lid bedoelde personen noteren hun bevindingen in het activiteitenboek van elke hulpverlener-ambulancier. ".

Art.6. In artikel 19, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden " vijf jaar " vervangen door de woorden " zes jaar ".

Art.7. Artikel 20, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 1998, wordt aangevuld met de volgende bepaling :
  " voor zover deze verplegers of verpleegsters hun kennis actualiseren gedurende tenminste twee dagen per jaar ".

Art.8. In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de woorden " door Ons " vervangen door " in punt 3 van bijlage 2 van dit besluit ".

Art.9. Artikel 26 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 26. Ieder overeenkomstig dit besluit erkend centrum vordert voor elke kandidaat bedoeld in artikel 1, 4°, en elke persoon bedoeld in artikel 14, een inschrijvingsrecht waarvan het bedrag eveneens in bijlage 4 wordt vastgesteld. ".

Art.10. In bijlage 1, punt 6 en punt 7, van hetzelfde besluit, bijgevoegd door het koninklijk besluit van 19 maart 1998, worden in de Nederlandse tekst de woorden " bijzondere titel in de spoedgevallenzorg " telkens vervangen door " bijzondere titel in de urgentiegeneeskunde ".

Art.11. In bijlage 2, van hetzelfde besluit, bijgevoegd door het koninklijk besluit van 19 maart 1998, wordt het punt 2, c), vervangen door de volgende bepaling :
  " c) een stage van 40 uren met tenminste 10 opdrachten in de hoedanigheid van waarnemer bij het team van een mobiele urgentiegroep en bij een team van een ambulancesdienst. ".

Art.12. Aan bijlage 3 van hetzelfde besluit, bijgevoegd door het koninklijk besluit van 19 maart 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) in punt 1, 1°, a), wordt in de Nederlandse tekst het woord " spoedgevallengeneeskunde " vervangen door het woord " urgentiegeneeskunde ";
  b) in punt 1, 1°, b), wordt tussen de woorden " de praktijkdocenten : " en " verpleegkundigen ", de woorden " de artsen, " gevoegd.

Art.13. In bijlage 4 van hetzelfde besluit, bijgevoegd door het koninklijk besluit van 19 maart 1998, wordt in Hoofdstuk II - " Inschrijvingsgeld ", punt 3 vervangen door de volgende bepaling :
  " 3. Het bedrag bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit is vastgesteld op :
  3 200 frank voor de basisvorming;
  1 000 frank voor de permanente vorming. ".

Art.14. Hetzelfde besluit wordt aangevuld met de als bijlage bij dit besluit opgenomen bepalingen.

Art.15. Dit besluit treedt in werking op de dat waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art.16. Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en Onze Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 23 maart 1999.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken,
  L. VAN DEN BOSSCHE
  De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
  M. COLLA
  De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu,
  J. PEETERS

BIJLAGE.
Art. N. Bijlage 5. Methodologie met betrekking tot een praktische oefening tot beoordeling van de hulpverlener-ambulancier in het kader van de permanente vorming.
  De beoordeling van de bekwaamheid van de hulpverlener-ambulancier is gebaseerd op de algemene componenten van een interventie inzake de dringende geneeskundige hulpverlening, welke berusten op vaardigheid en attitude.
  De methodologie rust op het opstellen van :
  - synopsissen voor elk van de stadia die in het evaluatierooster opgenomen zijn en representatief zijn voor de ambulancierspraktijk;
  - op een uniform evaluatierooster omvattende :
  A. alle stadia van de hulpverlening, met name :
  1. de beoordeling van het risico voor :
  - de zorgverstrekker zelf;
  - het (de) slachtoffer(s);
  2. veiligheids- en beschermingsmaatregelen voor :
  - de zorgverstrekker zelf;
  - het (de) slachtoffers;
  3. eerste beoordeling (toestand inzake vitale functies);
  4. inschakeling van bijkomende gespecialiseerde hulp, mededeling aan het eenvormig oproepstelsel van de omstandigheden van de interventie en de ernst van de situatie met het oog op een eventuele interventie van de mobiele urgentiegroep;
  5. eerste handelingen vitale hulp;
  6. tweede beoordeling (het evalueren van de te beschermen en/of te stabiliseren letsels) en verzamelen van informatie, bij de entourage en/of via het observeren van de omgeving; hierbij rekening houdend met de menselijke en psychologische behoeften; de hulpverlener-ambulancier bejegent het slachtoffer en zijn entourage met respect, hij luistert naar hen en stelt hen gerust;
  7. handelingen en technieken om de patiënt in een goede houding te brengen met het oog op diens vervoer en het bijstaan van de arts;
  8. observatie van het slachtoffer, herhaalde evaluatie van de vitale functies, en uitvoering van de noodzakelijke handelingen;
  9. volledig verslag over de hulpverlening aan het medisch team (mobiele urgentiegroep, ziekenhuis) en aan de aangestelde van het eenvormig oproepstelsel;
  B. de deontologische regels.
  De personen die met de beoordeling van de hulpverlener-ambulancier belast zijn, noteren hun bevindingen inzake diens bekwaamheid voor het stellen van een beoordeling, de hulpverlening te organiseren, de noodzakelijke handelingen uit te voeren en hierover verslag uit te brengen, dit alles met respect voor de deontologische regels.
  Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 13 februari 1998.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken,
  L. VAN DEN BOSSCHE
  De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
  M. COLLA
  De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu,
  J. PEETERS