16 MAART 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Art. 1-5
Artikel 1. In artikel 127, vierde lid, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vervangen door het koninklijk besluit van 29 december 1997, worden de woorden "tot het einde van de overeenkomstig het eerste en tweede lid voorziene periode" vervangen door de woorden "tot het einde van het tweede kwartaal na dat waarin hij de hoedanigheid van gerechtigde of van rechthebbende als bedoeld in artikel 4 van het vorenbedoeld koninklijk besluit van 29 december 1997 heeft verworven".
Art.2. In artikel 129 van hetzelfde koninklijk besluit, dat is vervangen door het koninklijk besluit van 29 december 1997, wordt het laatste lid aangevuld met een als volgt gestelde bepaling :
"Dat recht gaat evenwel slechts in als de vorenbedoelde gerechtigde voor het overeenstemmende refertejaar, in het raam van een bijkomende verzekering zoals bedoeld in artikel 290, A, 2, 12° en onder de daarin gestelde voorwaarden bijdragen heeft betaald aan het ziekenfonds of, indien dat niet het geval is, als hij een aanvullende bijdrage betaalt overeenkomstig artikel 290.".
Art.3. In artikel 131 van hetzelfde koninklijk besluit, toegevoegd door het koninklijk besluit van 29 december 1997, waarvan de huidige tekst § 1 vormt, wordt een als volgt gestelde § 2 toegevoegd :
"§ 2. De persoon die met ingang van 1 april 1999 een hoedanigheid van rechthebbende verwerft als bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 29 december 1997 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, tot de zelfstandigen en de leden van de koostergemeenschappen wordt verruimd, terwijl hij zich in een periode van behoud van het recht bevindt als bedoeld in § 1, behoudt dat recht op de andere dan de in artikel 1 van dat koninklijk besluit bedoelde verstrekkingen tot het einde van het tweede kwartaal na dat waarin hij de vorenbedoelde hoedanigheid van rechthebbende heeft verworven, behalve als hij bewijst dat hij vóór het einde van die periode de hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 32 van de voormelde gecoördineerde wet opnieuw heeft verworven.
De bepalingen van het eerste lid zijn evenwel niet van toepassing zolang de daarin bedoelde persoon gelijktijdig een hoedanigheid van gerechtigde als bedoeld in artikel 32 van de voormelde gecoördineerde wet en een hoedanigheid van rechthebbende in het raam van een besluit ter uitvoering van artikel 33 van diezelfde wet heeft na het kwartaal waarin hij laatstgenoemde hoedanigheid van rechthebbende heeft verworven.".
Art.4. Dit besluit treedt in werking op 1 april 1999.
Art. 5. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 maart 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN