28 DECEMBER 1999. - Koninklijk besluit nr. 35 tot invoering van een forfaitaire maatstaf van heffing van de belasting over de toegevoegde waarde op de winstmarge van reisbureaus(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-12-1999 en tekstbijwerking tot 25-11-2019)
Art. 1-4
Artikel 1.De maatstaf van heffing van de dienst onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde, die een reisbureau in de zin van artikel 1, § 7, eerste lid, 2°, van het BTW-Wetboek, geacht wordt te verrichten krachtens artikel 18, § 2, tweede lid, van dit Wetboek, wordt vastgesteld, naargelang van het geval, op nagenoemd percentage van de prijs te betalen door de [1 afnemer]1 :
1° 18 pct. ten aanzien van de levering, tegen een globale prijs, van een geheel van samenhangende handelingen van vervoer, logies, spijs en drank om ter plaatse te worden verbruikt, ontspanning of dergelijke, van een verblijf tegen een vaste som welke inzonderheid logies omvat, van een toeristische rondreis, van meerdere prestaties die deel uit maken van een van deze gehelen of die in dezelfde lijn ervan liggen, wanneer deze levering het werk is van een reisbureau dat, hetzij uitsluitend door tussenkomst van tussenpersonen in reizen bedoeld in artikel 1, § 7, tweede lid, 2°, van het Wetboek, hetzij zowel door bemiddeling van zulke tussenpersonen als alleen handelt;
2° 6 pct. ten aanzien van de gehelen of delen van gehelen beoogd in 1°, wanneer hun levering wordt verricht door bemiddeling van een tussenpersoon bedoeld in artikel 1, § 7, tweede lid, 2°, van het Wetboek, die in het buitenland gevestigd is;
3° 8 pct. ten aanzien van het bespreken van logies, waarvan de prijs niet begrepen is in een globale prijs;
4° 13 pct. in alle andere gevallen.
----------
(1)<KB 2019-11-07/03, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 05-12-2019>
Art.2. Onderhavig besluit vervangt het koninklijk besluit nr. 35 van 12 december 1977 tot invoering van een forfaitaire maatstaf van heffing van de belasting over de toegevoegde waarde op de winstmarge van reisbureaus.
Art.3. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2000.
Art. 4. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.