Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

9 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1995 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs en van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging.



Inhoudstafel:


Art. 1-8



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1991003127  1996003789 



Uitvoeringsbesluit(en):

2000012136 



Artikels:

Artikel 1. In artikel 2, § 1, 3°, a), van het koninklijk besluit van 22 december 1995 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs (hierna " het oprichtingsbesluit " genoemd), worden de woorden " eerste gedachtenstreep, " ingevoegd tussen de woorden " met uitzondering van de instrumenten opgenomen onder artikel 1, § 1, 1°, a), " en " van de wet; ".

Art.2. In artikel 2, § 1, van het oprichtingsbesluit wordt een 3°bis ingevoegd, luidende :
  " 3°bis een " index participation unit " (verkort " ipu ") is een gedematerialiseerd verhandelbaar financieel instrument, als bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 6 april 1995, dat gebaseerd is op een onderliggende aandelenindex. Een ipu is een overeenkomst waarbij aan de houder tegen betaling aan de emittent gedurende een bepaalde termijn tegelijkertijd twee rechten worden toegekend. In hoofdzaak geeft de ipu aan de houder een optioneel recht als bedoeld in artikel 1, § 1, 7°, van de wet van 6 april 1995. Bijkomend beschikt de houder over een vorderingsrecht op bepaalde vergoedingen dat overeenstemt met een financieel instrument bedoeld in artikel 1, § 1, 1°, a), tweede gedachtenstreep, van de wet van 6 april 1995.
  Het optioneel recht laat de houder toe om, bij uitoefening, met uitoefenprijs nul, ofwel de tegenwaarde in contanten van de uitgeoefende ipu's te ontvangen, ofwel, in voorkomend geval, de fysieke levering te verkrijgen van de totaliteit van de verschillende aandelen die de onderliggende aandelenindex samenstellen. Het vorderingsrecht laat de houder toe om gedurende de periode dat de ipu in zijn bezit is, bepaalde vergoedingen te ontvangen. Deze vergoedingen zijn bedragen die proportioneel overeenstemmen met de waarde van de dividenden van de respectievelijke aandelen die deel uitmaken van de onderliggende aandelenindex. Enkel de houder die een positie in ipu heeft op het einde van de laatste handelsdag dat het aandeel cum dividend op de markt verhandelbaar is, vóór uitoefening, heeft recht op een dergelijke vergoeding.
  Het optioneel recht impliceert de verplichting voor de emittent van een ipu om, bij aanwijzing, met uitoefenprijs nul, ofwel de tegenwaarde in contanten van de aangewezen ipu's te betalen, ofwel, in voorkomend geval, de totaliteit van de verschillende aandelen die de onderliggende aandelenindex samenstellen fysiek te leveren. Het vorderingsrecht impliceert voor de emittent de verplichting om gedurende de periode dat de ipu gehouden wordt, bepaalde vergoedingen te betalen. Deze vergoedingen zijn bedragen die proportioneel overeenstemmen met de waarde van de dividenden van de respectievelijke aandelen die deel uitmaken van de onderliggende aandelenindex. Enkel de emittent die een positie in ipu heeft op het einde van de laatste handelsdag dat het aandeel cum dividend op de markt verhandelbaar is, vóór aanwijzing, heeft de verplichting een dergelijke vergoeding te betalen; ".

Art.3. In artikel 37, § 2, van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) er wordt een 4°bis ingevoegd, luidende :
  " 4°bis wat de opties betreft op aandelenindexen met een uitoefeningsprijs gelijk aan nul, onverminderd het 4°, de begrenzingen als bedoeld in de artikelen 35, 39, 41 en 42 steeds worden nageleefd. Voor de toepassing van deze bepaling wordt de positie in elke optie omgerekend in de positie in de aandelen die deel uitmaken van de index, rekening houdend met de waarschijnlijkheid van effectieve uitoefening van de optie op dat ogenblik; ";
  b) het 5° wordt aangevuld als volgt :
  " Wanneer de uitgiftevoorwaarden van de optie de levering van de aandelen die deel uitmaken van de index voorzien, wordt onder voldoende dekking verstaan dat de onderliggende aandelen die deel uitmaken van de index, tot aan de afloop van de optie voorhanden zijn in het patrimonium of dat een call gekocht wordt die slaat op dezelfde aandelen, eventueel aangevuld met voldoende tegoeden in de vorm van liquide middelen voorzover de uitoefeningswaarde van de gekochte optie die van de uitgegeven optie overtreft. ".

Art.4. In artikel 37, § 4, van het voornoemde koninklijk besluit van 4 maart 1991, worden tussen het eerste en het tweede lid de volgende leden ingevoegd :
  " Het totaal van de betaalde optiepremies die slaan op het uitstaande saldo van call en put opties op aandelenindexen met een uitoefeningsprijs gelijk aan nul, mag 25 % van het netto-actief van de beleggingsinstelling niet te boven gaan.
  De som van de premies bedoeld in lid 1 en 2 mag in geen geval 25 % van het netto-actief van de beleggingsinstelling te boven gaan. ".

Art.5. In artikel 37 van het voornoemde koninklijk besluit van 4 maart 1991 wordt een § 5 toegevoegd, luidende :
  " § 5. Onverminderd artikel 39 is dit artikel van toepassing op de effecten die dezelfde rechten toekennen als de opties bedoeld in onderhavig artikel en die als kenmerk hebben dat zij slechts door één en dezelfde emittent kunnen worden uitgegeven. ".

Art.6. In artikel 55 van het voornoemde koninklijk besluit van 4 maart 1991 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) in het tweede lid worden de woorden " en § 2, 4°bis " ingevoegd na de woorden " in artikel 37, § 1, 3° ";
  b) er wordt een lid toegevoegd, luidende :
  " In afwijking van het eerste lid is artikel 37, § 2, 4°bis niet van toepassing op beleggingsinstellingen die beleggen in opties op aandelenindexen met een uitoefeningsprijs gelijk aan nul, wanneer de index naar het oordeel van de Commissie voor het bank- en financiewezen beantwoordt aan het beginsel van de risicospreiding. ".

Art.7. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 8. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 9 juni 1999.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Financiën,
  J.-J. VISEUR