8 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Art. 1-3
Artikel 1. Artikel 159bis van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd door het koninklijk besluit van 22 februari 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Het leveren van het elektronisch bewijs van het gebruik van de sociale identiteitskaart overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociale verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels en van de uitvoeringsbesluiten ervan, en de toepassing van de derdebetalersregeling overeenkomstig de verzekerbaarheidsgegevens die op de sociale identiteitskaart voorkomen, gelden als betalingsverplichting door de verzekeringsinstelling van het gedeelte dat niet ten laste valt van de sociaal verzekerde, voor wat de volgende verstrekkingen betreft inzoverre ze aangerekend worden volgens de derdebetalersregeling :
- de verstrekkingen geleverd door de verplegingsinrichting, bestaande in het verblijf in de verplegingsinrichting dat aanleiding geeft tot de betaling van één van de bedragen die zijn bedoeld in artikel 4, §§ 3 tot 7, van de nationale overeenkomst tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen, of tot de betaling van het bedrag, bedoeld in artikel 2, § 4 van de nationale overeenkomst tussen de psychiatrische inrichtingen en de verzekeringsinstellingen;
- de verstrekkingen geleverd door de apotheker, bestaande in de farmaceutische verstrekkingen aan verzekerden buiten de verplegingsinrichting of aan verzekerden tijdens één van de hiervoor genoemde verblijven in de verplegingsinrichting;
- de verstrekkingen verleend door andere zorgverleners dan de hiervoor genoemde, waarvoor het bedrag wordt aangerekend bedoeld in artikel 4, § 3 tot § 7 van de nationale overeenkomst tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen, of het bedrag, bedoeld in artikel 2, § 4 van de nationale overeenkomst tussen de psychiatrische inrichtingen en de verzekeringsinstellingen, of die worden verleend bij het verblijf in het ziekenhuis dat aanleiding geeft tot aanrekening van één van de voornoemde bedragen.
Deze betalingsverplichting geldt voor de volledige duur van het kalenderkwartaal waarin de sociale identiteitskaart op de voormelde wijze werd gebruikt.
Het in het eerste lid vermelde elektronisch bewijs kan worden vervangen door een ander bewijs, in de gevallen waar het elektronisch bewijs niet kan worden geleverd. Het Verzekeringscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging bepaalt de gevallen nader waarin een ander dan elektronisch bewijs kan worden toegelaten en stelt de modaliteiten van dit bewijs vast.".
Art.2. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999.
Art. 3. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 8 december 1998.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN