Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

21 MAART 1997. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 23 en 24 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Art. 1-7
HOOFDSTUK II. - Bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage.
Art. 8-12



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1992012977 



Uitvoeringsbesluit(en):

2002A12217 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Artikel 1. Een artikel 1ter, luidend als volgt, wordt in het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, ingevoegd :
  " Artikel 1ter. Dit besluit is eveneens van toepassing op de ontslagen werknemers die in de periode 1 januari 1997 tot 31 december 1997 55 jaar of ouder zijn of die in de periode 1 januari 1998 tot 31 december 1998 56 jaar of ouder zijn, voor wie de toekenning van de aanvullende vergoeding wordt geregeld door een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 2ter § 1 en die de leeftijd van 55 of 56 jaar hebben bereikt tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst en op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. "

Art.2. Een artikel 2ter luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd :
  " Artikel 2ter. § 1. De ontslagen werknemers bedoeld in artikel 1ter die in de periode 1 januari 1997 tot 31 december 1997 55 jaar of ouder zijn op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst of die in de periode 1 januari 1998 tot 31 december 1998 56 jaar of ouder zijn op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en die op dat ogenblik 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen, berekend overeenkomstig artikel 114, § 4, tweede lid van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en die gerechtigd zijn op een aanvullende vergoeding, blijven onderworpen aan de voorwaarden vastgesteld in titel II van voornoemd koninklijk besluit van 25 november 1991 met uitzondering van de artikelen 51 tot en met 53, 56 tot en met 58, 60 tot en met 62, 71, eerste lid, 2°, 72 en 80 tot en met 88.
  Deze werknemers moeten bovendien kunnen aantonen volgens de regels bepaald door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, dat zij op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ofwel minimaal 20 jaar gewerkt hebben in een arbeidsregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 gesloten op 23 maart 1990 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990, ofwel tewerkgesteld zijn door een werkgever die behoort tot het paritair comité van het bouwbedrijf en dat zij beschikken over een attest dat hun ongeschiktheid tot voortzetting van hun beroepsactiviteit bevestigt, afgegeven door de arbeidsgeneesheer.
  Voor de toepassing van het eerste lid dient onder aanvullende vergoeding te worden verstaan, de vergoeding bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, in een paritair orgaan en gesloten ter uitvoering van artikel 23 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen.
  De collectieve arbeidsovereenkomsten bedoeld in het derde lid worden slechts in aanmerking genomen voor zover zij voordelen bepalen die, op het ogenblik dat voor de bejaarde werknemer het recht op de aanvullende vergoeding ingaat, op zijn minst gelijkwaardig zijn aan die bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975.
  § 2. De collectieve arbeidsovereenkomsten bedoeld in § 1, derde lid kunnen worden gesloten maximaal voor de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 en dit voor de werknemers die in de periode van 1 januari 1997 tot 31 december 1997 55 jaar of ouder zijn of in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 56 jaar of ouder zijn.
  Wanneer de aanvullende vergoeding toegekend wordt in toepassing van een collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in § 1, derde lid die niet beantwoordt aan de voorwaarden bepaald in het vorige lid, zijn de bepalingen van onderhavig besluit niet van toepassing op de betrokken werknemers.
  § 3. Voor de toepassing van § 1 worden voor de berekening van het beroepsverleden gelijkgesteld met arbeidsdagen :
  - de periode van actieve dienst als dienstplichtige en als gewetensbezwaarde met toepassing van de Belgische wetgeving;
  - de dagen van beroepsloopbaanonderbreking overeenkomstig de bepalingen van de herstelwet van 22 januari 1985 en de periodes tijdens dewelke de werknemer zijn loondienst heeft onderbroken om een kind op te voeden dat de leeftijd van zes jaar niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht;
  - de dagen tijdens dewelke de werknemer zijn loondienst heeft onderbroken om een tweede of een volgend kind op te voeden dat de leeftijd van zes jaar niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal drie jaar in rekening worden gebracht;
  - de dagen van volledige werkloosheid met een maximum van vijf jaar. "

Art.3. In artikel 4, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden " de werknemer bedoeld in de artikelen 2 of 2bis " vervangen door de woorden " de werknemer bedoeld in de artikelen 2, 2bis of 2ter ".

Art.4. Artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 6. - De werkgever die de bepalingen van artikel 4 inzake de vervanging van een werknemer niet naleeft of waarvan de aangestelden of lasthebbers die bepalingen niet nageleefd hebben, kan een administratieve geldboete van 75 000 frank oplopen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten en haar uitvoeringsbesluiten.
  Het bedrag van de administratieve boete wordt vermenigvuldigd met het aantal werknemers ontslagen zonder naleving van de bepalingen van artikel 4, zonder dat het bedrag evenwel 750 000 frank mag overschrijden.
  Bovendien eist de directeur van het werkloosheidsbureau dat de in het eerste lid bedoelde werkgever aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een forfaitaire compensatoire vergoeding stort waarvan het bedrag per werknemer gelijk is aan 131 frank per dag, zondagen niet inbegrepen, tijdens dewelke de vervanging niet werd uitgevoerd.
  In afwijking van het derde lid kan de directeur in geval van manifeste onwil tot vervanging vanwege de in het eerste lid bedoelde werkgever, eisen dat deze werkgever aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een forfaitaire compensatoire vergoeding stort waarvan het bedrag per werknemer gelijk is aan 131 frank per dag vermenigvuldigd met het aantal dagen, zondagen niet inbegrepen, gelegen in de periode vanaf de aanvang van het brugpensioen tot en met het einde van de maand waarin de wettelijke pensioenleeftijd zal worden bereikt.
  Het bedrag van de in het derde en het vierde lid bedoelde compensatoire vergoeding is gekoppeld aan de spilindex 114,20. Dit bedrag wordt verhoogd of verminderd overeenkomstig artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
  De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet van 2 augustus 1971.
  Wanneer het overeenkomstig de voorgaande bepalingen berekende bedrag van de forfaitaire compensatoire vergoeding een frankgedeelte bevat, wordt het tot de hogere of lagere frank afgerond naargelang het al dan niet 50 centimes bereikt.
  Voor de toepassing van het derde lid worden er voor een kalendermaand tijdens dewelke de vervanging niet werd uitgevoerd, zesentwintig dagen in rekening gebracht. Voor de toepassing van het vierde lid worden er voor een kalendermaand zesentwintig dagen in rekening gebracht.
  Voor de toepassing van het derde en het vierde lid worden er, voor de eerste onvolledige kalendermaand tijdens dewelke de werkgever zijn verplichtingen niet heeft nageleefd, geen dagen in rekening gebracht. "

Art.5. In artikel 7, § 1, eerste lid van onderhavig besluit worden de woorden " artikel 6, derde lid " vervangen door de woorden " artikel 6, derde en vierde lid ".

Art.6. In artikel 13 van hetzelfde besluit worden de woorden " de vergoeding bedoeld in artikel 2 en artikel 2bis " vervangen door " de vergoeding bedoeld in artikel 2, artikel 2bis en artikel 2ter ".

Art.7. § 1. In artikel 15, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden " De werknemer bedoeld in artikel 1 of artikel 1bis " vervangen door de woorden " De werknemer bedoeld in artikel 1 of artikel 1bis of artikel 1ter ".
  § 2. In artikel 15, § 2, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden " de werknemer bedoeld in artikel 1 of artikel 1bis " vervangen door de woorden " de werknemer bedoeld in artikel 1 of artikel 1bis of artikel 1ter ".

HOOFDSTUK II. - Bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage.
Art.8. Het bedrag van de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage, bedoeld in artikel 24, § 1 van bovengenoemde wet van 26 juli 1996 is gelijk aan 50 % van de aanvullende vergoeding voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 2, § 1, derde lid van het voornoemde koninklijk besluit van 7 december 1992.
  Indien de bruggepensioneerde vervangen wordt door een werkloze die sedert tenminste 1 jaar volledig uitkeringsgerechtigd is, wordt het in het vorig lid vermelde percentage van 50 % teruggebracht tot 33 %.
  Deze bijzondere compenserende maandelijkse bijdrage is verschuldigd tot en met de maand waarin de conventioneel bruggepensioneerde de leeftijd van 58 jaar heeft bereikt.

Art.9. Indien de betaling van de aanvullende vergoeding slechts gedeeltelijk wordt verricht door het Fonds voor Bestaanszekerheid waaronder de werkgever ressorteert, dient de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage bedoeld in artikel 24, § 1 van bovengenoemde wet van 26 juli 1996 integraal te worden betaald door de werkgever zelf.
  De regel van het eerste lid is eveneens van toepassing indien de betaling van de aanvullende vergoeding slechts gedeeltelijk wordt verricht door een persoon of een instelling die in de verplichtingen van de werkgever treedt inzake de betaling van de aanvullende vergoeding.
  Van de regeling bedoeld in het eerste en tweede lid kan worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het paritair comité waaronder de werkgever ressorteert. Deze collectieve arbeidsovereenkomst dient door de voorzitter van het paritair comité aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid te worden overgemaakt.

Art.10. Wanneer de aanvullende vergoeding ten gevolge van twee deeltijdse betrekkingen verschuldigd is door twee verschillende werkgevers, wordt het volgens artikel 24, § 1 van bovengenoemde wet van 26 juli 1996 verschuldigde bedrag van de bijzondere werkgeversbijdrage door ieder van deze werkgevers afzonderlijk betaald en dit berekend op het bedrag van de aanvullende vergoeding dat door ieder van hen verschuldigd is.

Art.11. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.

Art. 12. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 21 maart 1997.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid
  Mevr. M. SMET