20 MEI 1997. - Programmadecreet 1997 (VERTALING). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-07-1997 en tekstbijwerking tot 06-06-2025)
HOOFDSTUK I. - Onderwijs en vorming.
Afdeling 1. - Afwijkingen van het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs.
Art. 1
Afdeling 2. - Aanvulling van het programmadecreet van 4 maart 1996.
Art. 2
Afdeling 3. - <DCG 1999-05-25/76, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Berekening van het aantal lestijden/leerkracht voor de inrichtingen van het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type 1 vanaf het schooljaar 1999-2000.
Art. 3, 3bis, 3ter
Afdeling 4. - Vastlegging van het lestijdenpakket en organisatie van cursussen in de voortgezette schoolopleiding.
Art. 4, 4bis, 4ter
Afdeling 5. - Opleiding en voortgezette opleiding in de Middenstand.
Art. 5
Afdeling 6. - Organisatie van de beroepsopleiding en tewerkstelling.
Art. 6-9
HOOFDSTUK I.1 [1 - TOEKENNING VAN BETREKKINGEN OF LESTIJDEN VOOR BIJZONDERE DOELEINDEN IN HET ONDERWIJS]1
Afdeling 1. [1 - Aanvraag en toekenning van betrekkingen of lestijden voor bijzondere doeleinden]1
Art. 9.1-9.6
Afdeling 2. [1 - Vertrouwelijkheid en gegevensbescherming]1
Art. 9.7-9.14
HOOFDSTUK II. - Cultuur.
Afdeling 1. - Openbare bibliotheken.
Art. 10-11
Afdeling 2. - Toerisme.
Art. 12-13
Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 6 februari 1987 betreffende de radiodistributie- en teledistributienetten en betreffende de handelspubliciteit op radio en televisie.
Art. 14
Afdeling 4. - Oprichting van een begrotingsfonds ten einde de schepping van audiovisuele, geluids- en multimediale werken te bevorderen.
Art. 15-18
Afdeling 5. - Jeugd.
Art. 19
HOOFDSTUK III. - Gezin en sociale aangelegenheden.
Afdeling 1. - Openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art. 20
Afdeling 2. - Jeugdbijstand.
Art. 21-27
HOOFDSTUK IV. - Kijk- en luistergeld.
Art. 28
HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding.
Art. 29-31
1978070355 1980061655 1987021017 1989029118 1991033078 1992033017 1993033001 1995033038 1995033098 1996033028
HOOFDSTUK I. - Onderwijs en vorming.
Afdeling 1. - Afwijkingen van het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs.
Artikel 1. De bedragen opgenomen onder punt 6° van de bijlage bij het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs worden voor het schooljaar 1996-1997 en het schooljaar 1997-1998 met 20 % verminderd en niet in toepassing van artikel 7 van hetzelfde decreet aan de schommelingen van het indexcijfer gekoppeld.
Onverminderd de bepaling van het voorafgaande lid en in afwijking van artikel 7 van hetzelfde decreet worden alle andere toelagenbedragen die vastgelegd zijn in hetzelfde decreet, voor het schooljaar 1996-1997 en voor het schooljaar 1997-1998 verhoogd door een koppeling aan het indexcijfer, waarbij :
1° het indexcijfer van september 1992 (113,17) als basisindexcijfer geldt;
2° het indexcijfer van september 1995 (120,64) als nieuw indexcijfer geldt.
Afdeling 2. - Aanvulling van het programmadecreet van 4 maart 1996.
Art.2. Artikel 15 van het programmadecreet van 4 maart 1996 wordt met volgende lid aangevuld :
" Voor de lycea die vanaf het schooljaar 1991-1992 in athenea zijn omgezet, wordt het in toepassing van lid 1 berekend aantal lestijden/leerkracht met 9,7 % verhoogd. "
Afdeling 3. -
Art.3.§ 1. Voor de toepassing van dit artikel verstaat men onder :
1° lestijden/leerkracht : het aantal lestijden dat wekelijks besteed wordt aan het onderwijzen van de leervakken en de andere prestaties die in het uurrooster mogen opgenomen worden, met uitzondering van de cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer.
2° eerste graad : de eerste graad van het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I, t.w. het eerste jaar A, het tweede gemeenschappelijke jaar, het eerste jaar B en het tweede jaar van het beroepsonderwijs;
3° tweede graad : de tweede graad van het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I, met inbegrip van het vervolmakings- en/of specialisatiejaar ingericht na de tweede graad;
4° derde graad : de derde graad van het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I, met inbegrip van het vervolmaking- en/of specialisatiejaar, alsmede van het zevende jaar van het beroepsonderwijs bezocht met het oog op het verkrijgen van het eindgetuigschrift van het hoger secundair onderwijs, leerjaren die na de derde graad ingericht zijn;
5° doorstromingsafdeling van het technisch onderwijs van groep A in de tweede en de derde graad : de doorstromingsafdeling van het technisch onderwijs omvattende de afdelingen :
a) informatica;
b) muziekhumaniora;
c) handelstechniek;
d) sport - tennis;
e) menswetenschappen;
6° doorstromingsafdeling van het technisch onderwijs van groep B in de tweede en de derde graad : de doorstromingsafdeling van het technisch onderwijs omvattende de afdelingen :
a) elektromechanica;
7° kwalificatieafdeling van het technisch onderwijs van groep A in de tweede en de derde graad : de kwalificatieafdeling van het technisch onderwijs omvattende de afdelingen :
a) moderne talen en communicatie;
b) secretariaat en talen;
c) toerisme en toegepaste economische wetenschappen;
d) toeristische en toegepaste administratieve informatica;
e) handel en kantoorautomatisering;
f) administratie/organisatie/kantoorautomatisering;
g) dienstverleningen op het sociaal gebied;
h) tertiaire activiteiten;
i) secretariaat;
j) opvoeding;
8° kwalificatieafdeling van het technisch onderwijs van groep B in de tweede en de derde graad : de kwalificatieafdeling van het technisch onderwijs omvattende de afdelingen :
a) toegepaste visuele kunsten en grafische kunsten;
b) biotechniek;
c) scheikunde/chemie en biochemie;
d) elektromechanica;
e) electriciteit/elektrotechnieken - elektronica;
f) industriële electriciteit/elektrotechnieken;
g) industriële elektronica;
h) schrijnwerk;
i) bouwkundig tekenen en openbare werken;
j) landbouw;
k) electriciteit/elektrotechnieken;
l) mechanica;
m) hout - schrijnwerk;
n) industriële electriciteit/elektrotechnieken;
9° beroepsonderwijs van groep A in de tweede en de derde graad : het beroepsonderwijs omvattende de afdelingen :
a) handelscorrespondenten/handelsagenten;
b) kantoorwerk;
c) kantoorbanen;
d) kantoorbanen - informatica;
10° beroepsonderwijs van groep B in de tweede en de derde graad : het beroepsonderwijs omvattende de afdelingen :
a) gezins- en sociale hulp;
b) schrijnwerk;
c) hulpkok en kookkunst voor collectiviteiten;
d) kookkunst;
e) gastronomie-technieken hotelbedrijf;
f) kappershulp;
g) kapper;
h) metalen constructies - lassen;
i) mechanica voor de verspaning;
j) mechanica voor de verspaning - CNC;
k) houtbewerking (bouw en industrie);
l) landbouw;
m) elektrotechniek en metaal;
n) elektrische installaties;
o) mechanica;
p) hout - schrijnwerk;
q) houtbewerking;
r) garage elektromechanica;
s) diesel, hydraulica, pneumatica;
t) dienstverleningen aan personen;
u) gezins- en sanitaire hulp;
v) kleding;
w) kleding/vermaken/verkoop;
§ 2. (Vanaf het schooljaar 1999-2000) en in afwijking van de artikels 2 en 3 van het decreet van 5 juni 1990 tot vaststelling van het aantal lestijden/leerkracht voor het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I bekomt men het aantal lestijden/leerkracht van een inrichting van het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I door volgende berekeningen uit te voeren waarvan de uitkomsten zullen worden afgerond : <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
1° Wat de eerste graad betreft, wordt het aantal lestijden/leerkracht toegekend voor het eerste jaar A en het tweede gemeenschappelijke jaar als volgt berekend :
a) voor elke begonnen groep van 21 leerlingen die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in de beide bovenvermelde studiejaren zijn ingeschreven, verkrijgt de onderwijsinrichting [1 21]1 lestijden; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
b) die onderwijsinrichting verkrijgt bovendien 0,9 lestijd per leerling tot en met 90 leerlingen en daarna [1 0,6]1 voor elke bijkomende leerling.
2° Wat de eerste graad betreft, wordt het aantal lestijden/leerkracht toegekend voor het eerste jaar B en het tweede jaar van het beroepsonderwijs als volgt berekend :
a) voor elke begonnen groep van 12 leerlingen die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in de beide bovenvermelde studiejaren regelmatig zijn ingeschreven, verkrijgt de onderwijsinrichting 20 lestijden; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
b) die onderwijsinrichting verkrijgt bovendien 1,4 lestijden per leerling tot en met 40 leerlingen en daarna 0,7 voor elke bijkomende leerling.
3° (Vanaf het schooljaar 1999-2000) verkrijgt elke onderwijsinrichting van het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I als aanvulling bij het lestijdenpakket berekend krachtens de punten 1 en 2 een aantal lestijden/leerkracht berekend als volgt voor de algemene pedagogische organisatie en coördinatie : <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
a) elke onderwijsinrichting worden 5 lestijden/leerkracht toegekend;
b) voor elke leerling die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in de eerste graad regelmatig was ingeschreven, verkrijgt de onderwijsinrichting 0,05 bijkomende lestijd. <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
4° voor het algemeen onderwijs wordt het aantal leerlingen die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in de tweede graad van deze onderwijsvorm regelmatig zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met een coëfficiënt 3,2 tot 40 leerlingen inbegrepen en 1,4 voor elke bijkomende leerling; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
5° voor het algemeen onderwijs wordt het aantal leerlingen die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in de derde graad van deze onderwijsvorm regelmatig zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met een coëfficiënt 3,2 tot 40 leerlingen inbegrepen en 1,4 voor elke bijkomende leerling; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
6° voor de doorstromings- of kwalificatieafdeling van het technisch onderwijs van groep A wordt het aantal leerlingen, die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in de tweede graad van deze onderwijsvorm in de betrokken afdeling regelmatig zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met een coëfficiënt 3,3 tot 20 leerlingen inbegrepen en 1,4 voor elke bijkomende leerling; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
7° voor de doorstromings- of kwalificatieafdeling van het technisch onderwijs van groep B wordt het aantal leerlingen die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in de tweede graad van deze onderwijsvorm in de betrokken afdeling regelmatig zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met een coëfficiënt 4,2 tot 20 leerlingen inbegrepen en [1 3,6]1 voor elke bijkomende leerling; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
8° voor de doorstromings- of kwalificatieafdeling van het technisch onderwijs van groep A wordt het aantal leerlingen die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in de derde graad van deze onderwijsvorm in de betrokken afdeling regelmatig zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met een coëfficiënt 3,3 tot 20 leerlingen inbegrepen en 1,4 voor elke bijkomende leerling; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
9° voor de doorstromings- of kwalificatieafdeling van het technisch onderwijs van groep B wordt het aantal leerlingen die (op de laatste schooldag van het voorafgaande schooljaar) in de derde graad van deze onderwijsvorm in de betrokken afdeling regelmatig zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met een coëfficiënt 4,2 tot 20 leerlingen inbegrepen en 3,3 voor elke bijkomende leerling; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
10° voor het beroepsonderwijs van groep A wordt het aantal leerlingen die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in de tweede graad van deze onderwijsvorm in de betrokken afdeling regelmatig zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met een coëfficiënt 3,2 tot 20 leerlingen inbegrepen en 1,4 voor elke bijkomende leerling; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
11° voor het beroepsonderwijs van groep B wordt het aantal leerlingen die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in de tweede graad van deze onderwijsvorm in de betrokken afdeling regelmatig zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met een coëfficiënt [1 4,2]1 tot 20 leerlingen inbegrepen en [1 3,6]1 voor elke bijkomende leerling; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
12° voor het beroepsonderwijs van groep A wordt het aantal leerlingen die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in de derde graad van deze onderwijsvorm in de betrokken afdeling regelmatig zijn ingeschreven, met uitzondering van het na de derde graad ingerichte en met het oog op het verkrijgen van het eindgetuigschrift van het hoger secundair onderwijs bezochte zevende jaar van het beroepsonderwijs, vermenigvuldigd met een coëfficiënt 3,2 tot 20 leerlingen inbegrepen en 1,4 voor elke bijkomende leerling; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
13° voor het beroepsonderwijs van groep B wordt het aantal leerlingen die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in de derde graad van deze onderwijsvorm in de betrokken afdeling regelmatig zijn ingeschreven, met uitzondering van het na de derde graad ingerichte en met het oog op het verkrijgen van het eindgetuigschrift van het hoger secundair onderwijs bezochte zevende jaar van het beroepsonderwijs, vermenigvuldigd met een coëfficiënt 4,1 tot 20 leerlingen inbegrepen en 3,3 voor elke bijkomende leerling; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
14° voor het na de derde graad ingerichte en met het oog op het verkrijgen van het eindgetuigschrift van het hoger secundair onderwijs van groep A en van groep B bezochte zevende jaar van het beroepsonderwijs, wordt het aantal leerlingen die (op de laatste schooldag van de maand januari van het voorafgaande schooljaar) in dit studiejaar in de betrokken afdeling regelmatig zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met een coëfficiënt 3,8 tot 20 leerlingen inbegrepen en 3,3 voor elke bijkomende leerling; <DDG 1999-05-25/76, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
15° [1 ...]1
§ 3. [1 Als een onderwijsinstelling op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar in totaal 7,5 % meer leerlingen telt dan op de laatste schooldag van de maand januari van het vorige schooljaar, wordt het lestijdenpakket nieuw berekend overeenkomstig artikel 3, §§ 1 en 2, waarbij de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar de teldag voor die nieuwe berekening is.]1
----------
(1)<DDG 2019-05-06/10, art. 107, 009; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Art. 3bis.<Ingevoegd bij DDG 1999-05-25/76, art. 4; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Het lestijdenpakket berekend krachtens artikel 3 §§ 1 en 2 wordt voor het betrokken schooljaar toegekend.
(Lid 2 opgeheven) <DDG 2003-06-30/32, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 tot en met 2006-2007>
[1 Het lestijdenpakket berekend krachtens artikel 3, § 3, wordt vanaf 1 oktober tot de laatste schooldag van het lopende schooljaar toegekend.]1
[2 In afwijking van het tweede lid kan de inrichtende macht vanaf de eerste schooldag gebruik maken van het in artikel 3, § 3, bedoelde lestijdenpakket. Beschikt de inrichtende macht met toepassing van de nieuwe berekening overeenkomstig artikel 3, § 3, over minder lestijden dan het aantal dat zij op de eerste schooldag georganiseerd heeft, dan moet zij deze lestijden voor haar rekening nemen.]2
----------
(1)<DDG 2019-05-06/10, art. 108, 009; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
(2)<DDG 2020-06-22/15, art. 53, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art. 3ter.
<Opgeheven bij DDG 2019-05-06/10, art. 109, 009; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
Afdeling 4. - Vastlegging van het lestijdenpakket en organisatie van cursussen in de voortgezette schoolopleiding.
Art.4.§ 1. De instituten voor voortgezette schoolopleiding verkrijgen elk schooljaar een lestijdenpakket dat gelijk is aan het lestijdenpakket van het schooljaar 1996-1997. In het kader van de beschikbare begrotingsmiddelen kan de Regering dit lestijdenpakket met een bepaalde percentage verhogen dat voor alle instituten gelijk moet zijn en 10% niet mag overschrijden.
De overdracht van een lestijdenpakket tussen verscheidene instituten voor voortgezette schoolopleiding is toegelaten.
§ 2. Dankzij dit lestijdenpakket kunnen de instituten voor voortgezette schoolopleiding cursussen organiseren, die ten minste door 8 leerlingen moeten worden bezocht. Indien cursussen die zich over meerdere jaren uitstrekken minder dan 8 leerlingen tellen, moeten de verscheidene leerjaren samengevoegd worden, totdat de norm van 8 leerlingen bereikt wordt. Cursussen die ten minste één jaar duren of eerste jaren van cursussen die zich over meerdere jaren uitstrekken, moeten ten minste 8 leerlingen tellen.
De Regering kan bepalen dat cursussen op het technisch-industrieel gebied van deze norm kunnen afwijken.
Indien een instituut voor voortgezette schoolopleiding een cursus wil openen dat binnen dezelfde geografische zone al door een ander instituut wordt aangeboden, hoeft het instituut een vergunning van de Regering te krijgen, ongeacht de bepalingen betreffende de schepping van cursussen.
Indien hetzelfde cursus binnen dezelfde geografische zone al in meer dan één instituut voor voortgezette schoolopleiding wordt aangeboden, kan de Regering - na overleg met de betrokken instituten - beslissen het cursus in één of meerdere instituten niet meer te organiseren of te subsidiëren, ongeacht de bepalingen betreffende de schepping van cursussen.
De in het vierde lid bedoelde beslissing is onderworpen aan de criteria die vastgelegd werden om te vermijden dat verscheidene studiejaren samengevoegd worden met het oog op het bereiken van de normen inzake schoolbevolking, om de voorkeur te geven aan de tewerkstelling van volledige of gedeeltelijke werkloze leraren, om het gebruik van de meest moderne leermiddelen te bevorderen die de technische en pedagogische mogelijkheden van de nieuwe media toepassen, om eerder de cursussen in samenwerking met andere inrichtende machten van opleidingen te verkiezen, en om een specialisatie van de aangeboden cursussen te bereiken dankzij eensgezinde instituten.
Behoudens de bepalingen van § 1 zijn de cursussen van een leerjaar die door ten minste 16 leerlingen bezoekt worden, aan de bepalingen van het vierde lid niet onderworpen.
(Leerlingen die een cursus hebben beëindigd en desgevallend een attest hebben verkregen, mogen die cursus niet meer bezoeken. Ze worden niet meer in aanmerking genomen om de voor die cursus in de voorafgaande leden bepaalde norm te berekenen.) <DDG 2007-06-25/34, art. 40, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
§ 3. Cursussen omvatten 20, 40, 80, 120, 160, 200 of 240 lestijden per jaar.
[1 § 3.1 - De lessen worden van maandag tot zaterdag gegeven.]1
§ 4. Het koninklijk besluit n. 461 van 17 september 1986 houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het onderwijs voor sociale promotie, gewijzigd bij het decreet van 27 juni 1990, wordt opgeheven.
----------
(1)<DDG 2023-12-14/58, art. 66, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art. 4bis. <Ingevoegd bij DDG 2003-06-30/32, art. 19; Inwerkingtreding : 01-09-2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 tot en met 2006-2007> Het lestijdenpakket ligt niet hoger dan hetgeen gebruikt tijdens het schooljaar 2002-2003.
Art. 4ter.<Ingevoegd bij DDG 2007-06-25/34, art. 40; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Instituten voor voortgezette schoolopleiding ressorterend onder een inrichtende macht die tegelijk over een inrichting voor gewoon secundair onderwijs met volledig leerplan beschikt, worden aan deze inrichting verbonden.
Desgevallend wordt artikel 5 van het koninklijk besluit van 12 januari 1966 houdende vaststelling van de voorwaarden vereist voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch onderwijs niet toegepast.
§ 2. [1 De inrichtende macht kan het lestijdenpakket dat overeenkomstig de artikelen 4 en 4bis aan het verbonden instituut wordt toegekend, geheel of gedeeltelijk overdragen aan een van haar andere instituten voor voortgezette schoolopleiding of onderwijsinrichtingen met volledig leerplan. De inrichtende macht kan ook het lestijdenpakket van een onderwijsinrichting met volledig leerplan gedeeltelijk overdragen aan een instituut voor voortgezette schoolopleiding van dezelfde inrichtende macht.]1
De in lid 1 bedoelde overdacht mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld.
Een definitieve benoeming of aanstelling is niet toegelaten voor een betrekking opgericht op grond van een in lid 1 vermelde overdracht.
§ 3. De gewone secundaire scholen waaraan een instituut voor voortgezette schoolopleiding wordt verbonden met toepassing van § 1, krijgen wekelijks voor de coördinatie en het bestuur naast het volgende aantal uren :
1° wanneer het lestijdenpakket voor de voortgezette schoolopleiding jaarlijks beneden 2 000 uren ligt :
a) voor het bestuur : 4 uren voor het ambt [3 secretariaatsassistent]3;
b) voor de coördinatie : 3 uren;
2° wanneer het lestijdenpakket voor de voortgezette schoolopleiding jaarlijks tussen 2 000 en 4 000 uren ligt :
a) voor het bestuur : 6 uren voor het ambt [3 secretariaatsassistent]3;
b) voor de coördinatie : 5 uren;
3° wanneer het lestijdenpakket voor de voortgezette schoolopleiding jaarlijks tussen 4 000 en 6 000 uren ligt :
a) voor het bestuur : 8 uren voor het ambt [3 secretariaatsassistent]3;
b) voor de coördinatie : 5 uren;
4° wanneer het lestijdenpakket voor de voortgezette schoolopleiding jaarlijks boven 6 000 ligt :
a) voor het bestuur : een halve betrekking voor het ambt [3 secretariaatsassistent]3;
b) voor de coördinatie een halve betrekking.
De in lid 1, 1b, 2b, 3b en 4b vermelde uren voor de coördinatie worden bezoldigd op basis van de weddeschaal 471 [3 vermeld in de bijlage]3 van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgelegd de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de Rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van de schriftelijke cursussen en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat.
De personeelsleden die in de instituten voor de voortgezette schoolopleiding verbonden aan een gewone secundaire school in het schooljaar 2006-2007 het ambt van studiemeester-opvoeder tijdens ten minste 15 weken hebben uitgeoefend en in de schooljaren 2007-2008 en 2008-2009 het ambt van klerk-typist vermeld in het eerste lid uitoefenen, blijven tot 31 december 2008 de hen in het ambt van studiemeester-opvoeder toegewezen weddeschaal genieten.
Een definitieve benoeming of aanstelling [4 is alleen toegelaten in het kader van de uren die bestemd zijn voor het bestuur en die vermeld zijn in het eerste lid, 1°, a), 2°, a), 3°, a) en 4°, a)]4.
[2 [5 In afwijking van]5 het eerste lid, 4°, b), ontvangt een gewone secundaire school die verbonden is aan een instituut voor voortgezette schoolopleiding waarvan het lestijdenpakket jaarlijks meer dan 6.000 uren bedraagt, [5 een voltijdse betrekking in het ambt van coördinator van een instituut voor voortgezette schoolopleiding]5, wanneer minstens 400 leerlingen op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar aan het instituut voor voortgezette schoolopleiding ingeschreven zijn. [5 Die betrekking]5 staat ter beschikking voor het lopende schooljaar.
[5 ...]5]2
----------
(1)<DDG 2012-07-16/05, art. 14, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<DDG 2018-06-18/08, art. 60, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(3)<DDG 2021-06-28/11, art. 140, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
(4)<BDG 2022-06-27/13, art. 39, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(5)<DDG 2024-05-08/14, art. 44, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2024>
Afdeling 5. - Opleiding en voortgezette opleiding in de Middenstand.
Art.5. Artikel 2 van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's wordt door de volgende bepaling aangevuld :
" De Regering kan de toepassing van dit decreet tot de beroepen uitbreiden die door haar, op advies van het instituut en van de subregionale tewerkstellingsdienst, bepaald worden. "
Afdeling 6. - Organisatie van de beroepsopleiding en tewerkstelling.
Art.6. Artikel 4, § 2, lid 1, 1° van het decreet van 19 december 1988 houdende organisatie van de beroepsopleiding, gewijzigd bij het decreet van 29 juni 1992, wordt opgeheven.
Art.7. § 1. Artikel 5, lid 1 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 29 juni 1992, wordt gewijzigd als volgt :
a) in punt 2° wordt de passus " alsmede de vastlegging van hun statuut " geschrapt;
b) punt 6° wordt vervangen als volgt :
" 6° de vastlegging van het personeel dat noodzakelijk is om de gemeenschappelijke taken van het Gewest en de Gemeenschap uit te voeren. "
§ 2 - Hetzelfde artikel wordt met volgend lid aangevuld :
" Bovendien moeten de statuten van de instelling erin voorzien dat de bepalingen van het statuut van het personeel die de instelling eigen zijn, alsmede haar personeelsformatie door de Waalse Regering worden vastgelegd mits voorafgaand akkoord van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap. "
Art.8. Artikel 9, lid 1 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt :
" Het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap kan worden vervangen door het voorafgaand akkoord van de Regering over het besluit van de Regering van het Waalse Gewest, indien de statuten van het organisme van openbaar nut erin voorzien. "
Art.9. Na artikel 7 van het decreet van 25 juni 1991 houdende ondersteuning van maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid wordt een artikel 7bis ingevoegd dat luidt als volgt :
" Artikel 7bis. § 1. De Regering van de Duitstalige Gemeenschap kan de erkende instellingen voor schuldbemiddeling, bedoeld in artikel 3, 2° van het decreet van 29 april 1996 betreffende de schuldbemiddeling en de afbetaling van schulden, toelagen toekennen voor de personeelskosten van het aangestelde administratieve en coördinatiepersoneel, toelagen waarvan het bedrag beperkt wordt door de middelen die ter beschikking van de Duitstalige Gemeenschap worden gesteld door andere officiële instanties in het kader van maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid.
§ 2. Als personeelskosten waarvoor toelagen kunnen worden toegekend, gelden het brutobedrag van de wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie besloten in het midden van het bevoegde paritaire Comité en de verzekering tegen ongevallen voor de aangestelde personeelsleden die een technisch-administratieve of coördinatiefunctie uitoefenen, alsmede de bijdragen die de werkgever in toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de werknemers moet betalen.
§ 3. Om toelagen voor de personeelskosten van het administratieve en coördinatiepersoneel te mogen bekomen, moeten de door de werkgever opgestelde classificering van het administratieve en coördinatiepersoneel alsmede het daaruit resulterend minimaal bedrag van de wedden aan de richtlijnen van het bevoegde paritaire Comité beantwoorden.
§ 4. De Regering van de Duitstalige Gemeenschap bepaalt de aard van de documenten die met het oog op de toekenning van en het toezicht op de aanwending van de toelagen moeten worden ingediend, de termijnen om deze documenten in te dienen, de voorwaarden voor de toekenning van voorschotten, alsmede de voorwaarden waaronder een jaarlijkse toelage voor meer dan één lid van het administratieve en coördinatiepersoneel per vereniging mag worden toegekend. "
HOOFDSTUK I.1 [1 - TOEKENNING VAN BETREKKINGEN OF LESTIJDEN VOOR BIJZONDERE DOELEINDEN IN HET ONDERWIJS]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 - Aanvraag en toekenning van betrekkingen of lestijden voor bijzondere doeleinden]1
----------
(1)
Art.9.1. [1 - Toepassingsgebied
Dit hoofdstuk is van toepassing op de onderwijsinstellingen die door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd worden alsmede op de inrichtende machten daarvan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 139, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Art.9.2. [1 - Gebruiksdoeleinden van het betrekkingen- of lestijdenpakket
Het betrekkingen- of lestijdenpakket voor bijzondere doeleinden kan voor een bepaalde duur worden toegekend aan de inrichtende machten of de onderwijsinstellingen die daartoe een schriftelijke aanvraag indienen bij de Regering. Het betrekkingen- of lestijdenpakket kan uitsluitend worden ingezet voor de volgende doeleinden en projecten:
1° individuele begeleiding van leerlingen of van groepen van leerlingen - in het kleuteronderwijs tot het secundair onderwijs - met psychische, medische of sociaal-emotionele stoornissen;
2° bevordering van de inclusie in het kleuteronderwijs;
3° bevordering van de inclusie in het lager onderwijs;
4° ondersteuning van hoogbegaafdheid;
5° ondersteuning van vreemdetaalprojecten en mobiele taalcursussen;
6° organisatie van schooltaakbegeleiding;
7° organisatie van bijlessen;
8° opvoedkundige, coördinerende en administratieve taken;
9° bevorderingspedagogiek;
10° projecten van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren ter bevordering van de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren;
11° herstructureringen op beslissing van de inrichtende macht die op lange termijn leiden tot een besparing van betrekkingen en lestijden;
12° proefprojecten in opdracht van de Regering;
13° projecten van het deeltijdse kunstonderwijs;
14° projecten van de Autonome Hogeschool;
15° IT-projecten;
16° pedagogische projecten;
17° vergroting van het lestijdenpakket om buitengewone redenen.
De Regering kan voor de doeleinden vermeld in het eerste lid betrekkingen of lestijden ter beschikking stellen van de inrichtende machten of onderwijsinstellingen, zonder dat ze daartoe een aanvraag hebben ingediend, om proefprojecten uit te voeren in opdracht van de Regering.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 140, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Art.9.3. [1 - Gebruiksduur van het betrekkingen- of lestijdenpakket
Het betrekkingen- of lestijdenpakket voor bijzondere doeleinden kan worden toegekend voor maximaal drie schooljaren per aanvraag.
In afwijking van het eerste lid wordt het betrekkingen- of lestijdenpakket dat ter beschikking gesteld kan worden voor het geval vermeld in artikel 9.2, eerste lid, 1°, toegekend voor het lopende schooljaar of voor het schooljaar dat volgt op de aanvraag.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 141, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Art.9.4. [1 - Aanvraag
§ 1 - De inrichtende macht of het hoofd van de onderwijsinstelling dient bij de Regering een overeenkomstig paragraaf 2 volledig ingevulde aanvraag tot toekenning van betrekkingen of lestijden in voor de doeleinden vermeld in artikel 9.2, eerste lid. Daartoe gebruikt de aanvrager het aanvraagformulier dat de Regering ter beschikking stelt. Een aanvraag die niet in de vereiste vorm wordt ingediend, wordt ambtshalve afgewezen.
De aanvraag wordt uiterlijk ingediend op 1 maart van het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarin het betrekkingen- of lestijdenpakket gebruikt zal worden. Een aanvraag die niet binnen de gestelde termijn wordt ingediend, wordt ambtshalve afgewezen.
In afwijking van het tweede lid kan een aanvraag voor het geval vermeld in artikel 9.2, eerste lid, 1°, op elk moment tijdens het schooljaar worden ingediend.
§ 2 - De aanvraag vermeld in paragraaf 1 bevat de volgende gegevens:
1° naam en adres van de inrichtende macht of de onderwijsinstelling;
2° naam en voornaam van de aanvrager;
3° telefoonnummer en e-mailadres van de aanvrager;
4° aangevraagd lestijden- of betrekkingenpakket;
5° periode waarvoor het lestijden- of betrekkingenpakket wordt aangevraagd;
6° titel van het project of de ondersteuningsmaatregel waarvoor de lestijden of betrekkingen worden aangevraagd;
7° inhoudelijke beschrijving van het project of de ondersteuningsmaatregel;
8° informatie of het project dan wel de ondersteuningsmaatregel waarop de aanvraag betrekking heeft, eventueel al in het vorige schooljaar ondersteund werd en in welke vorm;
9° begin van het project of de ondersteuningsmaatregel;
10° verwacht einde van het project of de ondersteuningsmaatregel;
11° opbouw en afloop van het project of de ondersteuningsmaatregel;
12° nagestreefde resultaten in het kader van het project of de ondersteuningsmaatregel;
13° geplande evaluatie van het project of de ondersteuningsmaatregel;
14° in het geval van artikel 9.2, eerste lid, 1°, de gegevens vermeld in het tweede lid;
15° handtekening van de aanvrager.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid worden, als de aanvraag betrekking heeft op het geval vermeld in artikel 9.2, eerste lid, 1°, de volgende gegevens vermeld in de aanvraag:
1° naam, voornaam en geboortedatum van de leerling;
2° klas van de leerling tijdens de periode waarvoor de lestijden of betrekkingen worden aangevraagd;
3° informatie over de schoolcontext:
a) reeds genomen maatregelen met betrekking tot het schoolbezoek van de leerling;
b) aantal dagen per week dat de leerling de school bezoekt;
c) deelneming aan een taalklas met inbegrip van de duur van de deelneming aan een taalklas;
d) taalniveau van de leerling in de onderwijstaal;
e) het bestaan van een specifieke onderwijsbehoefte met vermelding van de datum van het advies over de vaststelling van de behoefte aan gespecialiseerde pedagogische ondersteuning;
f) maatregelen inzake redelijke aanpassingen of bescherming van de schoolcijfers.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 142, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Art.9.5. [1 - Beslissing van de Regering
De Regering beslist binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen of de aanvraag tot toekenning van betrekkingen of lestijden voor bijzondere doeleinden wordt ingewilligd of afgewezen en deelt de met redenen omklede beslissing schriftelijk mee.
Bij inwilliging van de aanvraag worden in het bijzonder de volgende gegevens vermeld:
1° de omvang van de toegekende lestijden of betrekkingen;
2° de duur van het goedgekeurde betrekkingen- of lestijdenpakket, eventueel met begin- en einddatum;
3° de eventuele voorwaarden verbonden aan het gebruik van het betrekkingen- of lestijdenpakket;
4° een projectnummer.
De Regering neemt de beslissing uiterlijk op 30 juni als de aanvraag overeenkomstig artikel 9.4, § 1, tweede lid, werd ingediend, en binnen een termijn van 60 dagen, als de aanvraag overeenkomstig artikel 9.4, § 1, derde lid, werd ingediend.
In afwijking van artikel 9.4, § 1, tweede lid, kan de Regering beslissen over een aanvraag die na 1 maart werd ingediend als de aanvrager kan aanvoeren dat de aanvraagtermijn niet in acht kon worden genomen op grond van buitengewone of onvoorzienbare redenen of gebeurtenissen. De Regering beslist over de aanvaardbaarheid van de aanvraag en deelt haar beslissing over de inwilliging of afwijzing van de aanvraag mee binnen een termijn van vier maanden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 143, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Art.9.6. [1 - Bezetting van het betrekkingen- of lestijdenpakket
Niemand mag voor een doorlopende duur vanaf indiensttreding of voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld of aangeworven noch vast benoemd of definitief aangeworven worden in lestijden die met toepassing van dit hoofdstuk worden toegekend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 144, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Afdeling 2. [1 - Vertrouwelijkheid en gegevensbescherming]1
----------
(1)
Art.9.7. [1 - Vertrouwelijkheid
Met behoud van de toepassing van andersluidende wettelijke of decretale bepalingen moet eenieder die, in welke hoedanigheid ook, betrokken is bij de toepassing van dit decreet of de uitvoering van dit decreet en de uitvoeringsbepalingen ervan, de gegevens die hem in de uitoefening van zijn taken toevertrouwd worden, vertrouwelijk behandelen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 146, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Art.9.8. [1 - Verwerking van persoonsgegevens
Met behoud van de toepassing van artikel 9.9 geldt de Regering voor de verwerking van de persoonsgegevens vermeld in artikel 9.10 als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, punt 7, van Verordening 2016/679 (EU) van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming).
De verwerking van persoonsgegevens geschiedt met inachtneming van de toepasselijke regelgeving inzake gegevensbescherming.
De Regering wijst haar medewerkers en externe adviseurs in dat verband op hun plichten inzake informatieveiligheid en gegevensbescherming.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 147, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Art.9.9. [1 - Verwerking van gezondheidsgegevens
De verwerking van gegevens over de gezondheid van de betrokken personen geschiedt onder de verantwoordelijkheid van een beroepsbeoefenaar uit de gezondheidszorg.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 148, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Art.9.10. [1 - Gegevenscategorieën
§ 1 - De Regering kan alle toereikende, ter zake dienende en niet-overmatige persoonsgegevens uit de volgende gegevenscategorieën verzamelen en verwerken voor leerlingen - in het kleuteronderwijs tot het secundair onderwijs - met psychische, medische of sociaal-emotionele stoornissen en ondersteuningsbehoeften alsook voor hoogbegaafde leerlingen:
1° de volgende gegevens met betrekking tot de leerling:
a) identiteitsgegevens en contactgegevens;
b) gegevens over de geboortedatum;
c) gegevens over het schoolbezoek en de schoolopleiding;
d) gegevens over de gezondheid en ontwikkeling, in het bijzonder ondersteuningsmaatregelen op het gebied van de opleiding, intellectuele mogelijkheden en taalontwikkeling;
2° de volgende gegevens met betrekking tot de aanvrager:
a) identiteitsgegevens en contactgegevens.
§ 2 - De inrichtende macht of het hoofd van de onderwijsinstelling kan alle toereikende, ter zake dienende en niet-overmatige persoonsgegevens uit de volgende gegevenscategorieën verzamelen en verwerken voor leerlingen - in het kleuteronderwijs tot het secundair onderwijs - met psychische, medische of sociaal-emotionele stoornissen en ondersteuningsbehoeften alsook voor hoogbegaafde leerlingen:
1° de volgende gegevens met betrekking tot de leerling:
a) identiteitsgegevens en contactgegevens;
b) gegevens over de geboortedatum;
c) gegevens over het schoolbezoek en de schoolopleiding;
d) gegevens over de gezondheid en ontwikkeling, in het bijzonder ondersteuningsmaatregelen op het gebied van de opleiding, intellectuele mogelijkheden en taalontwikkeling;
2° de volgende gegevens met betrekking tot de aanvrager:
a) identiteitsgegevens en contactgegevens.
§ 3 - De gegevens vermeld in § 1, 2°, en § 2, 2°, worden gebruikt voor de doeleinden vermeld in artikel 9.2.
De gegevens vermeld in § 1, 1°, en § 2, 1°, worden gebruikt voor het doeleinde vermeld in artikel 9.2, eerste lid, 1°.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 149, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Art.9.11. [1 - Samenwerking
De Regering werkt samen met de onderwijsinstellingen die betrokken zijn bij de uitvoering van dit decreet. Met dat doeleinde wisselen de onderwijsinstellingen de in artikel 9.10 vermelde gegevens over leerlingen uit indien die informatie-uitwisseling noodzakelijk is in het belang van de leerling en de doorgegeven informatie toereikend, ter zake dienend en niet overmatig is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 150, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Art.9.12. [1 - Gebruik van gegevens voor analysen en statistieken
De Regering maakt in beginsel gebruik van anonieme gegevens voor het opstellen van analysen en statistieken met betrekking tot de vervulling van haar taken.
Indien de analysen en statistieken niet volledig kunnen worden opgesteld met de anonieme gegevens vermeld in het eerste lid, mogen gepseudonimiseerde gegevens worden gebruikt.
Voor de toepassing van het tweede lid vermeldt de Regering in de aangifte betreffende de verwerking waarom het niet mogelijk is de analysen en statistieken vermeld in het eerste lid op te stellen met anonieme gegevens.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 151, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Art.9.13. [1 - Duur van de gegevensverwerking
Met behoud van de toepassing van andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen die eventueel in een langere bewaartermijn voorzien, worden de gegevens gedurende tien jaar, te rekenen vanaf de beslissing van de Regering, verwerkt en bewaard.
Met behoud van de toepassing van de bepalingen betreffende het archiefwezen worden ze uiterlijk na het verstrijken van de termijn vermeld in het eerste lid vernietigd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 152, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
Art.9.14. [1 - Veiligheidsmaatregelen
De Regering legt eventueel de nodige veiligheidsmaatregelen vast voor de in deze afdeling bedoelde verwerking van de persoonsgegevens.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2025-02-24/04, art. 153, 015; Inwerkingtreding : 24-02-2025>
HOOFDSTUK II. - Cultuur.
Afdeling 1. - Openbare bibliotheken.
Art.10. Artikel 20 van het decreet van 15 juni 1994 over de openbare bibliotheken wordt met volgend lid aangevuld :
" De Regering kan dit percentage tot maximaal 75% verhogen voor de categorieën II en III en tot maximaal 85 % voor de categorie I. "
Art.11. In artikel 22 van hetzelfde decreet wordt het getal " 70 " door het getal " 90 " vervangen.
Afdeling 2. - Toerisme.
Art.12. § 1. In artikel 4, 1° van het reglementair besluit van 16 juni 1980 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder verenigingen voor vreemdelingenverkeer of voor toerisme van het Duitse taalgebied worden erkend en werkingstoelagen kunnen bekomen, wordt het percentage " 50 % " door het percentage " 15 % " vervangen.
§ 2. Artikel 4, 2° van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen :
" 2° een werkingstoelage voor de VVV.-kantoren, die 60% van de beschikbare middelen niet mag overschrijden; deze toelage wordt berekend op basis van de openingsuren, van het aantal en de kwalificatie van de personeelsleden alsmede van de geleverde prestaties;
3° een toelage voor de organisatie en de uitvoering van toeristische manifestaties en animaties, die 25 % van de beschikbare middelen niet mag overschrijden; deze toelage wordt berekend op basis van het aantal manifestaties en activiteiten rekening houdend met het feit dat zij in eigen regie of in samenwerking met andere organisaties worden uitgevoerd. "
Art.13. Artikel 6, § 1 van het decreet van 23 november 1992 betreffende de vakantiewoningen wordt aangevuld met een vierde alinea dat luidt als volgt :
" Die premie moet overeenkomstig de door de Regering vastgelegde modaliteiten binnen de 10 jaar na de uitbetaling ervan of na de uitbetaling van de laatste schijf ervan terugbetaald worden. Die bepaling is toepasselijk op de projekten waarvoor de subsidiëringsaanvraag na 31 maart 1997 werd ingediend. "
Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 6 februari 1987 betreffende de radiodistributie- en teledistributienetten en betreffende de handelspubliciteit op radio en televisie.
Art.14. Artikel 12, § 2 van de wet van 6 februari 1987 betreffende de radiodistributie- en teledistributienetten en betreffende de handelspubliciteit op radio en televisie wordt opgeheven.
Afdeling 4. - Oprichting van een begrotingsfonds ten einde de schepping van audiovisuele, geluids- en multimediale werken te bevorderen.
Art.15. Er wordt in de Duitstalige Gemeenschap een begrotingsfonds opgericht ten einde de oprichting van audiovisuele, geluids- en multimediale werken te bevorderen.
Het fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van de wetgeving op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 17 juli 1991.
Art.16. Het fonds kan, voor zover zij wegens hun specificiteit niet eerder onder een ander begrotingsfonds moeten worden ingeschreven, over ontvangsten beschikken die voortvloeien uit :
1° retributies die door de Duitstalige Gemeenschap worden geheven voor de verhuur van elk werk, van gereedschap of van infrastructuur in de mediasector;
2° vergoedingen die de Duitstalige Gemeenschap int met toepassing van artikel 58, § 2 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten;
3° taksen die betaald worden zijdens de door de Duitstalige Gemeenschap erkende maatschappijen voor kabeltelevisie.
Art.17. De middelen van het Fonds worden gebruikt met name om co-producties te realiseren en de schepping van audiovisuele, geluids- en multimediale werken te bevorderen.
Art.18. De Regering wijst een rekenplichtige aan die jaarlijks een verslag uitbrengt over de situatie van de rekeningen.
Jaarlijks in de loop van de maand mei dient de Regering een activiteitsverslag bij de Raad in over de verschillende ontvangsten en uitgaven van het Fonds en over de bevorderde initiatieven en de toegepaste subsidiëringscriteria.
Afdeling 5. - Jeugd.
Art.19. " Artikel 3 van het reglementair besluit van 3 juli 1978 betreffende de erkennings- en subsidiëringscriteria voor de jeugdorganisaties en jeugdcentra in het Duitstalige taalgebied wordt aangevuld met een § 4 dat luidt als volgt :
" § 4. Verenigingen die aan de bijzondere voorwaarden opgenomen in § 2 niet voldoen, waarvan het doeleinde echter erin bestaat :
- jongeren de toegang tot de cultuur, de opleiding en de vrijetijdsbesteding te vergemakkelijken, de mobiliteit van de jongenlui te bevorderen zodat zij meer aan het Europees leven deelnemen, hen er beter van bewust te maken dat zij een gemeenschappelijke Europese identiteit hebben en hen in staat te stellen om de sociale en culturele diversiteit in Europa beter te begrijpen;
- of bij de jongeren belangstelling te wekken voor de culturele uitdrukkingsvormen en jonge kunstenaars een andere mogelijkheid aan te bieden openbaar op te treden, kunnen ook als organisaties van de Duitstalige jeugd worden erkend. "
HOOFDSTUK III. - Gezin en sociale aangelegenheden.
Afdeling 1. - Openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art.20. Artikel 56, § 2 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de wet van 5 augustus 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn kan ook het personeel in dienst nemen dat noodzakelijk is om dringende en onvoorzienbare taken te vervullen. Die aanwerving kan ook buiten de perken van de personeelsformatie gebeuren. "
Afdeling 2. - Jeugdbijstand.
Art.21. In artikel 19 van het decreet van 20 maart 1995 over jeugdbijstand wordt tussen lid 1 en lid 2 volgend lid ingevoegd :
" De Regering kan, in het kader van een verdrag, natuurlijke of rechtspersonen met de opdrachten van de dienst voor jeugdbijstand belasten. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op deze personen. "
Art.22. In artikel 26, § 1 van hetzelfde decreet wordt tussen lid 1 en lid 2 volgend lid ingevoegd :
" De Regering kan, in het kader van een verdrag, natuurlijke of rechtspersonen met de opdrachten van de dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand belasten. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op deze personen. "
In artikel 26, § 1, lid 2, dat het derde lid wordt, wordt de passus " artikel 19, lid 2 " door de passus " artikel 19, lid 3 " vervangen.
Art.23. § 1. In artikel 27, § 3 van hetzelfde decreet worden de woorden " maximumduur van zeven dagen " door de woorden " maximumduur van vijftien dagen " en de woorden " na drie dagen " door de woorden " na zeven dagen " vervangen.
§ 2. In artikel 27 van hetzelfde decreet wordt een § 4 ingevoegd dat luidt als volgt :
" § 4. In afwijking van § 1 kan de jeugdrechtbank in volgende gevallen direct door een procureur des Konings met jeugdzaken worden gelast :
1° als een meerderjarige wordt verdacht een als misdrijf omschreven feit tegen een jongere te hebben gepleegd en een maatregel tot bescherming van deze jongere noodzakelijk blijkt;
2° als de jeugdrechtbank op grond van dit decreet of van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming al gelast is met jeugdzaken en de procureur des Konings een maatregel voor een andere jongere behorend tot hetzelfde gezin noodzakelijk acht;
3° als een maatregel genomen t.a.v. een jongere sinds minder dan één jaar bij de jeugdrechtbank is beëindigd en een nieuwe maatregel voor dezelfde jongere noodzakelijk blijkt. "
Art.24. Artikel 28 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt :
" 13° de jongere voor ten hoogste twee jaar slechts aan één der ouders toevertrouwen. "
Art.25. In artikel 30, lid 2 van hetzelfde decreet worden de woorden " en 12°" door de woorden " 12° en 13° " vervangen.
Art.26. In hetzelfde decreet wordt een artikel 32bis ingevoegd dat luidt als volgt : " Artikel 32bis. Binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen en onder de door haar vastgelegde modaliteiten kan de Regering de financiering en de voorwaarden waaronder de in artikel 32 bedoelde personen hun opdrachten vervullen, in een beheerscontract vastleggen. "
Art.27. De inleidende passus van artikel 37, lid 1 van hetzelfde decreet wordt door volgende passus vervangen : " Onverminderd de toepassing van artikel 32bis stelt de Regering de voorwaarden vast ".
HOOFDSTUK IV. - Kijk- en luistergeld.
Art.28. Overeenkomstig artikel 5bis, § 5, lid 1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten wordt de Regering ertoe gemachtigd om, volgens de door haar vastgelegde procedurevoorschriften, voor de heffing van het kijk- en luistergeld te zorgen die de Duitstalige Gemeenschap moet laten doorvoeren.
HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding.
Art.29. Behoudens tegenstrijdige bepalingen treedt dit decreet in werking op de dag waarop het bekendgemaakt wordt.
Art.30. De Regering legt de datum vast waarop de artikels 6 en 7 in werking treden en maakt desgevallend een overeenstemming mogelijk met de datum waarop de gelijksoortige voorschriften van het Waalse Gewest in werking treden.
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 6 en 7 vastgesteld op 25-03-1998 door BDG 1998-03-25/37, art.1)
Art. 31. De artikels 1 en 2 hebben uitwerking met ingang van 2 september 1996.
De artikels 3 en 4 treden in werking op de eerste schooldag van het schooljaar 1997-1998.
Artikel 28 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.