25 APRIL 1997. - Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 6 april 1995 betreffende de aanvullende pensioenen, met toepassing van artikel 19 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Art. 1-12
Artikel 1. Artikel 2, 3° van de wet van 6 april 1995 betreffende de aanvullende pensioenen wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 3° aangeslotene : de in uitvoering van een arbeidsovereenkomst tewerkgestelde werknemer die behoort tot een categorie van het personeel waaraan de werkgever de pensioentoezegging gedaan heeft en die aan de aansluitingsvoorwaarden voorzien in het reglement voldoet. "
Art.2. Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 4. § 1. Elke werkgever die aan de werknemers of aan een deel van de werknemers een pensioentoezegging doet, mag geen ongeoorloofd onderscheid maken tussen de tot eenzelfde categorie behorende werknemers van zijn onderneming.
§ 2. Is onder meer een ongeoorloofd onderscheid :
- het toekennen van pensioenen bij overlijden aan mannelijke of vrouwelijke begunstigden alleen;
- het afhankelijk maken van de pensioentoezegging van een geneeskundig onderzoek;
- het afhankelijk maken van de toekenning van de pensioentoezegging waarin het reglement voorziet van een bijkomende beslissing van de werkgever of de pensioeninstelling.
Art.3. Artikel 5 van dezelfde wet wordt aangevuld met een tweede lid dat luidt als volgt :
" De pensioentoezeggingen die een toezegging tot betaling van een vastgestelde pensioenbijdrage inhouden voor de werkgever en eventueel voor de werknemers mogen geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen om het niveau van de werkgeversbijdragen of de werknemersbijdragen te bepalen. ".
Art.4. Artikel 6, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
" Het is niet geoorloofd de pensioenstelsels der werknemers, die op basis van het vorige lid beslissen niet toe te treden tot een gewijzigde pensioentoezegging, niet verder te zetten. ".
Art.5. Artikel 7 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De aansluiting is onmiddellijk voor de werknemers die ten minste de leeftijd van 25 jaar bereikt hebben.
De aangeslotene kan verworven prestaties laten gelden na één jaar aansluiting bij het pensioenreglement. ".
Art.6. In artikel 8 van dezelfde wet wordt vóór het eerste lid het volgende lid ingevoegd :
" Op het vlak van de aansluiting is ieder onderscheid tussen deeltijdse en voltijdse werknemers ongeoorloofd. ".
Art.7. In artikel 9 van dezelfde wet worden tussen de woorden " prestaties " en " mee " de woorden " , de verworven reserves en de data waarop deze verschuldigd zijn " ingevoegd.
Art.8. In artikel 10 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden " De verworven prestaties op een rustpensioen in hoofde van de aangeslotene zijn op ieder ogenblik : " worden vervangen door de woorden " De prestaties met betrekking tot het rustpensioen die op ieder ogenblik als basis dienen voor de berekening van de verworven reserves zijn : ";
2° het tweede streepje wordt aangevuld met de volgende bepaling :
" Indien de pensioentoezegging voorziet in het toekennen van een overlevingspensioen in geval van overlijden na de pensioenleeftijd, dienen de prestaties die betrekking hebben op dit pensioen als basis voor de berekening van de verworven reserve door de factor van overdraagbaarheid, bepaald in het reglement, toe te passen op de prestaties met betrekking tot het rustpensioen zoals vastgesteld in dit streepje ".
Art.9. In artikel 11 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid :
" De in het vorige lid bedoelde kennisgevingen dienen schriftelijk te gebeuren. ";
2°
§ 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 3. Indien de pensioentoezegging voorziet in de betaling van persoonlijke bijdragen van de aangeslotene is, niettegenstaande artikel 7, het gedeelte van de reserves met betrekking tot de bijdragen die niet verbruikt werden voor de dekking van het risico gekapitaliseerd tegen de maximum referentierentevoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur vastgesteld door de uitvoeringsbesluiten van de wet van 9 juli 1975, verworven. ".
Art.10. In artikel 12 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 1. Wanneer aan de arbeidsovereenkomst van de aangeslotene een einde wordt gesteld, anders dan door overlijden of door op pensioenstelling, heeft de aangeslotene de keuze tussen de volgende mogelijkheden :
1° de overeenkomstig artikel 10 verworven reserves overdragen naar de pensioeninstelling van de eventuele nieuwe werkgever met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, bij het geval hij wordt aangesloten in het pensioenplan van deze werkgever;
2° de overeenkomstig artikel 10 verworven reserves overdragen naar één van de instellingen die buitenwettelijke pensioenen beheren zoals voorzien in het koninklijk besluit van 14 mei 1969 betreffende de toezegging van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
3° zijn verworven reserves bij de pensioeninstelling van zijn vorige werkgever laten.
Wanneer de aangeslotene voor de eerste mogelijkheid kiest kan de nieuwe werkgever of de pensioeninstelling van de nieuwe werkgever de overgedragen reserves niet weigeren.
Wanneer de aangeslotene voor de mogelijkheid 3° kiest, behoudt hij een premievrije pensioenaanspraak en dezelfde toekenningsregels van winstdelingen of netto opbrengst als de aangeslotenen waarvoor geen einde aan de arbeidsovereenkomst werd gesteld.
De Koning stelt, op voordracht van de Minister van Pensioenen en de Minister van Economische Zaken, de modaliteiten van de overdracht vast. ".
2° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 2. De aangeslotene dient binnen de 30 dagen, na de in artikel 11, § 2. bedoelde mededeling, aan de werkgever aan te geven welke van de drie mogelijkheden hij kiest.
Wanneer de aangeslotene de in het eerste lid bedoelde termijn heeft laten verstrijken, wordt hij verondersteld gekozen te hebben voor het behoud van zijn verworven reserves bij de pensioeninstelling van zijn vorige werkgever. In dat geval is § 1, derde lid, van toepassing.
Voor de aangeslotene die geen arbeidsovereenkomst gesloten heeft met een nieuwe werkgever binnen de in het eerste lid bedoelde 30 dagen, wordt de periode van 30 dagen op 12 maanden gebracht.".
Art.11. Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 12. Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 april 1997.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Pensioenen
M. COLLA