Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

5 MAART 1997. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van Titel VI van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-04-1997 en tekstbijwerking tot 03-04-2018)



Inhoudstafel:


Art. 1-12
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2018011649 



Artikels:

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
  1° wet : de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen;
  2° werkgever :
  - de universiteiten en de ermee gelijkgestelde onderwijsinrichtingen;
  - de wetenschappelijke inrichtingen beheerd door de federale Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten of, wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
  - de inrichtingen en instellingen erkend of gesubsidieerd door de federale Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten of, wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie waarvan de lijst als bijlage opgenomen is bij dit besluit;
  [1 - Sciensano]1
  3° personeel aangesteld voor wetenschappelijk onderzoek : de vastbenoemde of met een arbeidsovereenkomst aangeworven personeelsleden die activiteiten van wetenschappelijk onderzoek verrichten, zoals deze worden gedefinieerd voor het opstellen van de inventaris van het wetenschappelijk en technisch personeel.
  ----------
  (1)<KB 2018-03-28/03, art. 40, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2018>

Art.2. Onder de in deze tekst vastgelegde voorwaarden, hebben de in artikel 1 bedoelde werkgevers recht op vrijstelling van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid, zoals bepaald in artikel 185 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen.

Art.3. § 1. Onder "netto bijkomende aanwerving" wordt verstaan iedere aanwerving in het kader van een arbeidsovereenkomst die tot een toename leidt van het initieel bestand van het personeel aangesteld voor wetenschappelijk onderzoek, zoals dat hierna gedefinieerd wordt.
  § 2. Het initieel bestand van het personeel aangesteld voor wetenschappelijk onderzoek wordt gevormd door het aantal vastbenoemde of met een arbeidsovereenkomst aangeworven personeelsleden van de werkgever, in voltijdse equivalenten, tewerkgesteld voor activiteiten van wetenschappelijk onderzoek, zoals dat vastgesteld werd op de laatste dag van het voorlaatste kalenderjaar vóór dat kalenderjaar tijdens hetwelk de in artikel 7 vermelde overeenkomst in werking treedt. Dit aantal moet overeenstemmen met dat de werkgever jaarlijks verstrekt aan de Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden, hierna te noemen de DWTC, voor het opstellen van de inventaris van het wetenschappelijk en technisch personeel, na aftrek van het aantal in voltijdse equivalenten van a) de personen gefinancierd door een programma bedoeld in § 3 en 4 van dit artikel, b) de bursalen, c) het personeel ten laste van derden en d) het vrijwilligerspersoneel.
  § 3. Om het bestand te bepalen van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek worden de onderzoekers aangeworven in het kader van de overeenkomst gesloten op 14 december 1992 tussen het Fonds en de Staat betreffende een impulsactie voor fundamenteel onderzoek, niet meegerekend.
  § 4. Om het bestand te bepalen van de federale wetenschappelijke instellingen worden de onderzoekers, aangeworven in het kader van het "Wetenschappelijk ondersteuningsprogramma voor de versterking van het wetenschappelijk en technologisch potentieel van de federale wetenschappelijke instellingen" goedgekeurd tijdens de Ministerraad van 17 december 1993, niet meegerekend.

Art.4. Om de in artikel 2 bedoelde vrijstelling te verkrijgen, richt de werkgever een aanvraag tot de DWTC.
  Deze aanvraag dient vergezeld te zijn van een dossier dat de volgende gegevens bevat :
  1° de beschrijving van de functies en/of categorieën van werknemers waarvoor de werkgever meent recht te hebben op de in artikel 2 bedoelde vrijstelling;
  2° het totaal aantal personen, in voltijdse equivalenten, die reeds in de instelling werken op de laatste dag van het voorlaatste kalenderjaar en die behoren tot de in 1° vermelde categorieën, zoals meegedeeld aan de DWTC;
  3° de uitsplitsing in voltijdse equivalenten, van het onder 2° vermelde aantal naar statutaire personeelsleden, personeelsleden met een arbeidsovereenkomst, bursalen, personeel ten laste van derden en vrijwilligers;
  4° in voorkomend geval, het aantal personen, in voltijdse equivalenten, die worden gefinancierd via een programma zoals bedoeld in artikel 3, § 3 en 4;
  5° het aantal in voltijdse equivalenten, de functie en/of de categorie waartoe de personen behoren waarvoor de vrijstelling wordt aangevraagd;
  6° een nominatieve lijst van de personeelsleden bedoeld in 2° met de vermelding van hun totale activiteit en hun onderzoeksactiviteit in voltijdse equivalenten.

Art.5. De DWTC verifiëren of de door de werkgever voorgestelde categorieën als wetenschappelijk personeel kunnen worden beschouwd en of het meegedeelde aantal, bedoeld in artikel 4, 2e lid, 2°, overeenstemt met het aantal meegedeeld in het kader van de inventaris van het wetenschappelijk en technologisch potentieel zoals bijgewerkt op de laatste dag van het voorlaatste jaar voorafgaand aan de aanvraag.

Art.6. Na de in artikel 5 bedoelde verificatie sturen de DWTC het dossier, samen met een ontwerp van overeenkomst in drievoud achtereenvolgens naar de Minister van Wetenschapsbeleid en de Minister van Sociale Zaken.

Art.7. Behalve wat vermeld wordt in art. 185, § 3 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, zal de overeenkomst die gesloten werd tussen de Minister van Wetenschapsbeleid, de Minister van Sociale Zaken en de begunstigde werkgever daarenboven de volgende bepalingen bevatten :
  1° in voorkomend geval, het aantal personen, in voltijdse equivalenten, die worden gefinancierd via een programma zoals bedoeld in artikel 3, § 3 of § 4;
  2° de uitsplitsing in voltijdse equivalenten, van het onder 2° vermelde aantal naar statutaire personeelsleden, personeelsleden met een arbeidsovereenkomst, bursalen, personeel ten laste van derden en vrijwilligers;
  3° een nominatieve lijst van de personeelsleden bedoeld in 2° met de vermelding van hun totale activiteit en hun onderzoeksactiviteit in voltijdse equivalenten;
  4° de verbintenis aangegaan door de werkgever om de gegevens met betrekking tot de in artikel 4, 3° gevraagde uitsplitsing te leveren aan de inventaris van het wetenschappelijk en technisch personeel;
  5° de looptijd van de overeenkomst.
  Wat overigens het aantal personen in voltijdse equivalenten betreft die al werkzaam zijn in de instelling en die functies of activiteiten van wetenschappelijk onderzoek uitoefenen, wordt dat aantal vastgelegd op de laatste dag van het voorlaatste kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag.

Art.8. De werkgever zendt trimestrieel een nominatieve lijst van de in de inventaris voor het wetenschappelijk en technisch personeel opgenomen personeelsleden aan de DWTC.
  Op het einde van het jaar delen de DWTC, na onderzoek van deze lijsten, aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid mee of de werkgever aan de voorwaarden voor het verlenen van de vrijstelling heeft voldaan.

Art.9. Indien vastgesteld wordt dat aan de gestelde voorwaarden niet is voldaan, is de werkgever gehouden de patronale bijdragen te betalen voor de personeelsleden die niet aan de voorwaarden voldoen.

Art.10. § 1. Indien de werkgever een verlenging van de vrijstelling of een verhoging van het aantal personeelsleden wenst te verkrijgen, dient hij een nieuwe aanvraag in, op de wijze bepaald in artikel 4 van dit besluit.
  Het initieel bestand is datgene wat vermeld is in de oorspronkelijke aanvraag.
  § 2. Ingeval zijn personeelsbestand evenwel daalt ten gevolge van een vermindering van de door de bevoegde overheid verstrekte werkingstoelagen of een door deze overheid opgelegde herstructurering, kan de werkgever aan de Ministers van Sociale Zaken en van Wetenschapsbeleid vragen dat verwezen wordt naar de resultaten van de inventaris van het wetenschappelijk en technisch potentieel die is opgesteld door de DWTC., met betrekking tot een jaar dat volgt op dat jaar dat werd gebruikt met toepassing van de bepalingen van artikel 3, § 2, om gunstigere bepalingen te genieten.

Art.11. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1996.

Art.12. Onze Minister van Wetenschapsbeleid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.
Art. N. Bijlage bij het koninklijk besluit tot uitvoering van titel VI van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen;
  Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek;
  Fondation universitaire luxembourgeoise;
  Het Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie;
  Het Interuniversitair micro-elektronika centrum;
  Technisch en wetenschappelijk centrum voor de brouwerij, de mouterij en aanverwante nijverheden;
  Wetenschappelijk en technisch centrum van de Belgische textielnijverheid;
  Nationaal centrum voor wetenschappelijk en technisch onderzoek der cementnijverheid;
  Centrum voor wetenschappelijk onderzoek der Belgische keramische nijverheid;
  Wetenschappelijk en technisch centrum van de metaalverwerkende nijverheid;
  Onderzoekcentrum voor de wegenbouw;
  Wetenschappelijk en technisch centrum voor het bouwbedrijf;
  Technisch centrum der houtnijverheid;
  Wetenschappelijk en technisch onderzoekscentrum voor diamant;
  Belgisch Laboratorium van de elektriciteitsindustrie (LABORELEC);
  Koninklijke Vereniging van Belgische gasvaklieden (KVBG.);
  Centrum voor research in de metallurgie (CRM.);
  Coatings Research Institute (CoRI);
  Nationaal Instituut voor glas (NIG.);
  Belgisch Instituut voor lastechniek (BIL.).