28 FEBRUARI 1997. - Bijzondere wet houdende tijdelijke en gedeeltelijke uitvoering van artikel 125 van de Grondwet. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-03-1997 en tekstbijwerking tot 25-12-1997.)
Art. 1-6
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art.2. § 1. Deze wet is van toepassing op de vervolging die tegen een lid van een gemeenschaps- of gewestregering tijdens de uitoefening van zijn ambt wordt ingesteld wegens misdrijven die deze mocht hebben gepleegd, al dan niet in de uitoefening van dat ambt, alsmede op de vervolging die tegen een gewezen lid van een gemeenschaps- of gewestregering wordt ingesteld wegens misdrijven die deze in de uitoefening van zijn ambt mocht hebben gepleegd.
In afwijking van het eerste lid is de wet niet van toepassing op misdrijven gepleegd in de uitoefening van het ambt van lid van de federale regering.
§ 2. Met betrekking tot de bij § 1 bepaalde misdrijven heeft de door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie aangewezen raadsheer in dat hof de bevoegdheden van een onderzoeksrechter en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie de bevoegdheden van een procureur des Konings, onder voorbehoud van de uitzonderingen bepaald in artikel 3.
Art.3. De vervolging in strafzaken bedoeld in deze wet van een lid van een gemeenschaps- of gewestregering kan enkel worden ingesteld door de ambtenaren van het openbaar ministerie en de bevoegde ambtenaren.
De opsporingsdaden mogen slechts worden verricht door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie of op vordering van deze laatste.
Behoudens betrapping op heterdaad zijn aanhouding of voorlopige hechtenis alleen mogelijk mits de betrokken Raad daartoe zijn toestemming geeft. De raadsheer-onderzoeker kan de handelingen verrichten waarvoor toestemming is verleend.
De overige dwangmaatregelen, met name bevelen tot medebrenging, huiszoekingen, inbeslagnemingen, het opsporen en aftappen van telefoongesprekken alsmede onderzoeken aan het lichaam, kunnen slechts worden bevolen door een college dat is samengesteld uit de in artikel 2, § 2, bedoelde raadsheer en twee andere raadsheren in het Hof van Cassatie die door de eerste voorzitter van dat hof werden aangewezen. Het college beslist bij meerderheid. Wat de voorlopige hechtenis en het onderzoek aan het lichaam betreft, oefent het bovendien de functies van raadkamer uit.
Art.4. § 1. Wanneer het onderzoek is voltooid, zendt de in artikel 2, § 2, bedoelde raadsheer in het Hof van Cassatie zijn verslag naar de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, die het, samen met zijn vordering, naar de betrokken Raad overzendt.
§ 2. De betrokken Raad doet uitspraak over het verslag van de in artikel 2, § 2, bedoelde raadsheer, op vordering van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en na het lid van de gemeenschaps- of gewestregering dan wel zijn raadsman in zijn conclusies te hebben gehoord. Ten minste achtenveertig uur vóór het verhoor door de betrokken Raad moet het dossier ter beschikking worden gesteld van het lid van de gemeenschaps- of gewestregering zodat deze er kennis van kan nemen en er zich een afschrift van kan laten bezorgen.
De procedure verloopt met gesloten deuren.
Art.5. Voor de misdrijven die een lid of een gewezen lid van een gemeenschaps- of gewestregering heeft gepleegd in de uitoefening van zijn ambt, is de bevoegde Raad die waaraan de betrokkene politiek verantwoordelijk is of was voor de uitoefening van zijn ambt.
Art. 6. Deze wet treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Zij is van kracht (tot 1 juli 1998). <W 1997-12-19/37, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 28 februari 1997.
ALBERT
Van Koningswege :
De Eerste Minister,
J.-L. DEHAENE
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK
De Minister van Ambtenarenzaken,
A. FLAHAUT
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK