29 OKTOBER 1997. - Koninklijk besluit tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-11-1997 en tekstbijwerking tot 31-10-2022)
Art. 1-2, 2/1, 2/2, 3-7, 7/1, 8-13
1998012668 1998012912 1999012477 2002012216 2005012195 2009012149 2012012020 2019202161 2022205847
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werknemers en hun werkgever die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
(Dit besluit is eveneens van toepassing op het statutair en contractueel personeel van de provincies, de gemeenten, de agglomeraties en federaties van gemeenten en hun werkgevers.
De openbare inrichtingen en de publiekrechtelijke verenigingen die afhangen van de besturen vermeld in het vorig lid worden eveneens gemachtigd op hun personeel de bepalingen van dit besluit toe te passen.) <KB 1999-06-04/40, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1999>
Art.2.<KB 2005-07-15/34, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 28-07-2005> § 1. [1 Om voor zijn kind te zorgen heeft de werknemer het recht om :
- hetzij gedurende een periode van vier maanden de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst te schorsen zoals bedoeld bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in maanden;
- hetzij gedurende een periode van acht maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een halftijdse vermindering zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
- hetzij gedurende een periode van twintig maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering met één vijfde zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan;]1
[2 - hetzij gedurende een periode van veertig maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering met één tiende zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld en mits akkoord van de werkgever; deze periode kan worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan.]2
§ 2. De werknemer heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in paragraaf 1. [2 Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan twee maanden halftijdse verderzetting van de arbeidsprestaties, aan vijf maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één vijfde en aan tien maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende.]2.
----------
(1)<KB 2012-05-31/02, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2012>
(2)<KB 2019-05-05/09, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art. 2/1. [1 § 1. In afwijking van artikel 2, § 1, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden mits akkoord van de werkgever geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan zestien weken schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
De werknemer heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 2, § 1. Onverminderd artikel 2, § 2, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken, rekening worden gehouden met het principe dat vier weken schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan één maand schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft de werknemer het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.
§ 2. In afwijking van artikel 2, § 1, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de werkgever geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.
Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft de werknemer het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2019-05-05/09, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art. 2/2.[1 De werkgever kan de uitoefening van het in artikel 2, § 1, vierde gedachtestreep, artikel 2/1, § 1, eerste lid, en artikel 2/1, § 2, eerste lid, bedoelde recht weigeren.
In dit geval dient de werkgever zijn [2 gemotiveerde]2 beslissing schriftelijk mede te delen aan de werknemer die de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2/1, § 1, eerste lid, of de vermindering van de arbeidsprestaties als bedoeld in artikel 2, § 1, vierde gedachtestreep, of artikel 2/1, § 2, eerste lid, heeft aangevraagd, binnen een maand na de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 6.]1
[2 Het uitblijven van een beslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord van de werkgever.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2019-05-05/09, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(2)<KB 2022-10-07/10, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art.3.[1 § 1. De werknemer heeft recht op het bij artikel 2 bedoelde ouderschapsverlof :
- naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
- in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt.
[2 Deze leeftijdsgrenzen worden vastgesteld op 21 jaar wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [3 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]3.]2
§ 2. Aan de voorwaarde van de twaalfde [2 of eenentwintigste]2 verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.
De twaalfde [2 of eenentwintigste]2 verjaardag kan bovendien worden overschreden wanneer het verlof op verzoek van de werkgever wordt uitgesteld en voorzover de schriftelijke kennisgeving is gebeurd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.]1
[4 De twaalfde of eenentwintigste verjaardag kan eveneens worden overschreden wanneer het verlof wordt uitgesteld ten gevolge van een door de werkgever in toepassing van artikel 7, § 1, tweede en derde lid, aangeboden alternatief.]4
----------
(1)<KB 2009-03-27/35, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-04-2009>
(2)<KB 2012-05-31/02, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2012>
(3)<KB 2019-05-05/09, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
(4)<KB 2022-10-07/10, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art.4. Om recht te hebben op ouderschapsverlof moet de werknemer gedurende de 15 maanden die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 6, 12 maanden door een arbeidsovereenkomst verbonden zijn geweest met de werkgever die hem tewerkstelt.
Art.5. De werknemer verstrekt uiterlijk op het ogenblik waarop het ouderschapsverlof ingaat, het document of de documenten tot staving van de gebeurtenis die overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 het recht op ouderschapsverlof doet ontstaan.
Art.6.<KB 2005-07-15/34, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 28-07-2005> § 1. De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op ouderschapsverlof, doet zijn aanvraag overeenkomstig de volgende bepalingen :
1° de werknemer brengt ten minste twee maanden en ten hoogste drie maanden op voorhand zijn werkgever hiervan schriftelijk op de hoogte; die termijn kan in overleg tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort;
2° de kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de overhandiging van het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door de werkgever;
3° het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift vermeldt de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof.
Per aanvraag kan slechts één aaneengesloten periode van ouderschapsverlof worden gevraagd.
[1 In afwijking van het tweede lid, kan, bij toepassing van artikel 2/1, § 1, eerste lid, elke aanvraag betrekking hebben op verschillende niet aaneengesloten periodes van een week of een veelvoud hiervan, op voorwaarde dat de aldus aangevraagde weken gespreid zijn over een periode van maximum drie maanden. Het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift vermeldt in dat geval de begin- en einddatum van elk van deze periodes.]1
§ 2. Tenzij anders wordt bepaald, moet aan alle voorwaarden in het kader van dit besluit zijn voldaan op het moment waarop het ouderschapsverlof ingaat.
----------
(1)<KB 2019-05-05/09, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art.7.§ 1. [2 Binnen een maand na de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 6, kan de werkgever schriftelijk de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof uitstellen indien de opname van ouderschapsverlof in de aangevraagde periode een goed functioneren van de onderneming ernstig zou verstoren. Dit geschrift bevat een omstandige motivering van het uitstel.
Bij toepassing van artikel 2, § 1, eerste gedachtestreep, of artikel 2/1, § 1, derde lid, moet de werkgever, om gebruik te kunnen maken van het bepaalde in het eerste lid, de werknemer schriftelijk één of meerdere alternatieven aanbieden voor de opname van ouderschapsverlof, bestaande uit één of meerdere andere opnamevormen en/of periodes die zich geheel of gedeeltelijk situeren binnen de door de werknemer gevraagde begin- en einddatum en die toegelaten zijn overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Het geschrift bedoeld in het vorige lid bevat, enerzijds, ofwel de als alternatief voorgestelde opnamevorm(en) en, per voorgestelde opnamevorm, de begin- en einddatum van de voorgestelde periode(s), ofwel de begin- en einddatum van de als alternatief voorgestelde periode(s), en, anderzijds, de termijn waarbinnen de werknemer het aanbod van de werkgever kan aanvaarden, zonder evenwel minder dan een week te kunnen bedragen.]2
§ 2. [2 Het bepaalde in paragraaf 1 is van toepassing onverminderd het recht op ouderschapsverlof dat ingaat uiterlijk zes maanden na de maand waarin het gemotiveerd uitstel plaatsheeft.
Ingeval de werkgever gebruik maakt van het bepaalde in het eerste lid, heeft de werknemer het recht om voor aanvang af te zien van de opname van het ouderschapsverlof.]2
[1 § 3. Het bepaalde in § 1 geldt niet bij toepassing van artikel 2, § 1, vierde gedachtestreep, artikel 2/1, § 1, eerste lid, en artikel 2/1, § 2, eerste lid.]1
----------
(1)<KB 2019-05-05/09, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(2)<KB 2022-10-07/10, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art. 7/1.[NOTA : opgeheven bij <KB 2022-10-07/10, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 10-11-2022> voor wat betreft de werknemers en de werkgevers verbonden door een arbeidsovereenkomst]
[1 De werknemer heeft het recht om een aangepast(e) arbeidsregeling of werkrooster aan te vragen voor de periode die volgt op het einde van het ouderschapsverlof [2 , behoudens wanneer het ouderschapsverlof slechts drie aaneengesloten weken of minder omvat]2. Deze periode bedraagt maximum 6 maanden.
De werknemer bezorgt hiertoe ten laatste 3 weken voor het einde van de lopende periode van ouderschapsverlof, een schriftelijke aanvraag aan de werkgever. In de aanvraag dient de werknemer de redenen aan te geven die verband houden met een betere combinatie tussen werk- en gezinsleven.
De werkgever beoordeelt deze aanvraag en geeft er schriftelijk gevolg aan ten laatste één week voor het einde van de lopende periode van ouderschapsverlof, rekening houdend met zijn eigen behoeften en die van de werknemer. De werkgever deelt in het betrokken geschrift mee op welke wijze bij de beoordeling van de aanvraag rekening werd gehouden met de eigen behoeften en die van de werknemer.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2012-05-31/02, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2012>
(2)<KB 2019-05-05/09, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2018>
Art.8.<KB 1998-01-20/53, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1998> Het recht op ouderschapsverlof dat op basis van dit besluit wordt genomen wordt uitgeoefend in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 64 van 29 april 1997, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een recht op ouderschapsverlof.
[1 Onverminderd het eerste lid, kan de werknemer die ouderschapsverlof heeft opgenomen op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 64 van 29 april 1997, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een recht op ouderschapsverlof, voor hetzelfde kind op grond van dit besluit evenwel nog twee maanden volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of het equivalent ervan in een andere opnamevorm opnemen.]1
----------
(1)<KB 2022-10-07/10, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 10-11-2022>
Art.9. De in artikel 2 bedoelde periode komt niet in aanmerking voor de berekening van de maximumperiode zoals bedoeld in de artikelen 5 en 7 van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
Art.10. Voor zover er niet van afgeweken wordt door de bepalingen van dit besluit zijn de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen en zijn uitvoeringsbesluiten van toepassing.
Art.11. In het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen wordt een artikel 26bis ingevoegd, luidend als volgt :
" De sociale inspecteurs en de sociale controleurs van de Administratie van de Arbeidsbetrekkingen en -reglementering worden eveneens aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van Hoofdstuk IV, afdeling 5 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van de uitvoeringsbesluiten ervan. " .
Art.12. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1998.
Art. 13. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.