Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

6 FEBRUARI 1997. - Koninklijk besluit tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen.



Inhoudstafel:


Art. 1-9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werknemers en de werkgevers bedoeld in artikel 99, eerste lid van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.

Art.2. § 1. Binnen de grenzen bepaald in artikel 3 hebben de werknemers bedoeld in artikel 1 recht op de uitkering wegens volledige schorsing van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 100 van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, en op de uitkering wegens het verminderen van de arbeidsprestaties, bedoeld in artikel 102 van dezelfde wet, voor zover de betrokken onderbrekingsperioden over het geheel van hun loopbaan in totaal niet meer bedragen dan drie jaar.
  Die onderbrekingsperioden mogen worden genomen met een minimum van 3 maanden en een maximum van één jaar, de minimale duur van 3 maanden is niet vereist wanneer het om een verlenging gaat.
  § 2. Nochtans kunnen tot 31 mei 1997 bij collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in een paritair comité of paritair subcomité overeenkomstig de bepalingen van de Wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, de nadere regelen worden vastgelegd met betrekking tot :
  1° de uitsluiting van bepaalde categorieën van werknemers van het recht bedoeld in § 1;
  2° de toepassing van het recht bedoeld in § 1 voor de ondernemingen die per 30 juni 1996 minder dan 50 werknemers tewerkstelden;
  3° de invulling van het recht bedoeld in § 1 door middel van vermindering van de arbeidsprestaties bedoeld in artikel 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985.
  § 3. Voor de sectoren waar geen collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten werd in een paritair comité of in een paritair subcomité voor 31 mei 1997 kunnen de nadere regelen zoals vermeld in § 2 van dit artikel door Ons worden bepaald.
  De datum van 31 mei 1997 voorzien bij § 2 en bij deze paragraaf kan door Ons worden gewijzigd naar een latere datum indien zou blijken dat de paritaire comités en subcomités meer tijd nodig hebben om de nadere regelen voorzien in artikel 2, § 2 uit te werken. Deze datum moet in elk geval gesitueerd zijn voor 1 september 1997.

Art.3. Per kalenderjaar is het gemiddeld aantal werknemers die van het recht bedoeld in artikel 2 kunnen genieten minimum gelijk aan 1 % van het gemiddeld aantal werknemers dat tijdens het afgelopen kalenderjaar in de onderneming was tewerkgesteld, uitgedrukt in voltijdse equivalenten.
  Onder " onderneming " zoals bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de juridische entiteit.
  Het gemiddelde van de in de onderneming tewerkgestelde werknemers wordt verkregen door toepassing van de berekeningsmethode bepaald in artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 betreffende de ondernemingsraden en de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen.

Art.4. De organisatieregels met betrekking tot de toepassing van het recht bedoeld in de artikelen 2 en 3 worden vastgesteld door de ondernemingsraad overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972 houdende ordening van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden.
  Bij ontstentenis van een ondernemingsraad worden die regels vastgesteld in gemeen overleg tussen de werkgever en de vakbondsafvaardiging van de onderneming of, bij ontstentenis daarvan, in gemeen overleg tussen de werkgever en de betrokken werknemers.
  De betrokken werknemers zijn de werknemers tewerkgesteld in de technische bedrijfseenheid in de zin van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.

Art.5. Bij ontstentenis van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair comité of paritair subcomité overeenkomstig de bepalingen van de voornoemde wet van 5 december 1968, voor 31 mei 1997 met betrekking tot de invoering van een recht op loopbaanonderbreking ingeval van bijstand of verzorging van een gezinslid of een familielid, dat lijdt aan een zware ziekte, heeft de werknemer gedurende een maand recht op de uitkering wegens volledige schorsing van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 100 van de voornoemde wet van 22 januari 1985 of op de uitkering wegens het verminderen van de arbeidsprestaties, bedoeld in artikel 102 van dezelfde wet, in geval van bijstand of verzorging van een gezinslid of een familielid tot de 2de graad dat lijdt aan een zware ziekte.
  De loopbaanonderbreking bedoeld in het voorgaande lid kan éénmaal worden verlengd met een periode van een maand omwille van dezelfde gebeurtenis.
  In afwijking van de artikelen 100 en 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985 dient, in geval van loopbaanonderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties in toepassing van dit artikel, de werknemer niet vervangen te worden.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gezinslid verstaan elke persoon die samenwoont met de werknemer.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zware ziekte verstaan elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.
  Het bewijs van de in dit artikel aangehaalde reden tot schorsing van de arbeidsovereenkomst of tot vermindering van de arbeidsprestaties valt ten laste van de werknemer.
  De nadere regelen met betrekking tot het leveren van het bewijs vermeld in het vorig lid worden door Ons bepaald.
  De datum van 31 mei 1997 voorzien in het eerste lid kan door Ons worden gewijzigd naar een latere datum indien zou blijken dat de paritaire comités en subcomités meer tijd nodig hebben om collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten zoals voorzien in het eerste lid. Deze datum moet in elk geval gesitueerd zijn voor 1 september 1997.

Art.6. De werknemer die het voordeel van dit besluit wenst te genieten, dient één maand van tevoren zijn werkgever hiervan op de hoogte te brengen.
  Hij stelt zijn werkgever in kennis van de datum waarop de onderbreking, van de beroepsloopbaan ingaat alsook van de duur van de onderbreking.
  De termijn van één maand kan in gemeen overleg tussen de werkgever en de werknemer worden verminderd.
  Dezelfde procedure geldt wanneer het om een verlenging gaat.

Art.7. Door ons kunnen nadere regelen en voorwaarden worden bepaald, die rekening houden met de organisatorische en functionele specificiteiten van de kleine en middelgrote ondernemingen, met betrekking tot toepassingsmodaliteiten van de plicht tot vervanging van de werknemer die zijn loopbaan onderbreekt in toepassing van dit besluit, voor de ondernemingen die 50 of minder werknemers tewerkstellen op 30 juni 1996.

Art.8. Dit besluit uitwerking met ingang van 1 januari 1997 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1998.

Art. 9. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 6 februari 1997.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
  Mevr. M. SMET