10 JANUARI 1997. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1977 tot vaststelling van de veiligheidswaarborgen welke bepaalde elektrische machines, apparaten en leidingen moeten bieden.
Art. 1-9
Artikel 1. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 1977 tot vaststelling van de veiligheidswaarborgen welke bepaalde elektrische machines, apparaten en leidingen moeten bieden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1981, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de elektrische machines, apparaten en leidingen bestemd voor een nominale wisselspanning tussen 50 en 1 000 V en een nominale gelijkspanning tussen 75 en 1 500 V.
Het is echter niet van toepassing op :
1. - de elektroradiologische en elektromedische machines, toestellen en leidingen;
- de elektrische gedeelten van personen- en goederenliften;
- de elektriciteitsmeters;
- de elektrische machines, toestellen en leidingen voor wat betreft de radio-elektrische storingen;
- de gespecialiseerde elektrische machines, toestellen en leidingen bestemd om in schepen of vliegtuigen of bij de spoorwegen te worden gebruikt, die beantwoorden aan de veiligheidsvoorschriften welke zijn vastgesteld door internationale instellingen, waarbij de Lidstaten van de Europese Unie zijn aangesloten;
2. de elektrische machines, apparaten en leidingen die voor de uitvoer naar andere landen dan deze van de Europese Unie bestemd zijn.
De bepalingen van artikel 8, §§ 1 en 3, en artikel 9 van dit besluit zijn niet van toepassing op de stopcontacten voor huishoudelijk gebruik en de voedingsinrichtingen van elektrische afsluitingen.".
Art.2. Art. 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 8. § 1. Het in artikel 1 bedoelde elektrische materieel moet, voordat het in de handel wordt gebracht, voorzien zijn van de in artikel 9 bedoelde CE-markering, die aangeeft dat het voldoet aan de voorschriften van dit koninklijk besluit, met inbegrip van de in bijlage II beschreven overeenstemmingsbeoordelingsprocedure.
§ 2. In geval van betwisting kan de fabrikant of de invoerder een, door een volgens de procedure van artikel 12 aangemelde instantie opgesteld, verslag voorleggen inzake het overeenstemmen van het elektrisch materieel met de bepalingen van artikel 3.
§ 3. a) Indien elektrisch materieel onder andere reglementeringen valt die Europese richtlijnen met betrekking tot andere aspecten omzetten en die voorzien in het aanbrengen van de CE-markering, geeft deze markering aan dat dit materieel geacht wordt ook aan de voorschriften van deze andere reglementeringen te voldoen.
b) Indien echter in één of meer van deze reglementeringen gedurende een overgangsperiode de fabrikant de keuze van de toe te passen regeling wordt gelaten, geeft de CE-markering alleen aan dat het elektrische materieel aan de voorschriften van de door de fabrikant toegepaste reglementeringen voldoet. In dat geval moeten de referenties van de toegepaste reglementeringen worden vermeld op de door deze reglementeringen vereiste documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij dit elektrische materieel zijn gevoegd. "
Art.3. Art. 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 9. § 1. De in bijlage I bedoelde CE-markering wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde zichtbaar, gemakkelijk leesbaar en onuitwisbaar aangebracht op het elektrische materieel of, als dit niet mogelijk is, op de verpakking, de gebruiksaanwijzing of het garantiebewijs.
§ 2. Op elektrisch materieel mogen geen andere markeringen worden aangebracht die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis of de grafische vorm van de CE-markering. Op het elektrische materieel, de verpakking, de gebruiksaanwijzing of het garantiebewijs mogen andere markeringen worden aangebracht op voorwaarde dat de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.
§ 3. Onverminderd de bepalingen van artikel 11 :
a) wanneer de Minister, tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, vaststelt dat de CE-markering ten onrechte is aangebracht, ontstaat voor de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde de verplichting om het produkt in overeenstemming te brengen met de bepalingen inzake de CE-markering en aan de overtreding een einde te maken onder de door de Minister gestelde voorwaarden;
b) indien de tekortkoming blijft bestaan, treft de Minister, tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, alle nodige maatregelen om overeenkomstig de procedure van artikel 11 het in de handel brengen van het betrokken produkt te beperken of te verbieden dan wel het uit de handel te laten nemen. " ;
Art.4. Art. 12 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 12. § 1. Om erkend te worden en het te blijven dienen de aangemelde instanties, bevoegd om de in artikel 8 bedoelde verslagen op te stellen, op het Belgisch grondgebied gelegen te zijn en te voldoen aan de voorwaarden opgenomen in bijlage III alsook aan de algemene criteria inzake beproevingslaboratoria, keuringsinstellingen en certificatieinstellingen, die bepaald zijn in de normen van de reeks NBN-EN 45000 die op hen van toepassing zijn.
De Minister, tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, bepaalt de datum vanaf wanneer en de modaliteiten volgens dewelke de instanties het bewijs moeten leveren dat zij conform zijn met de normen van de reeks NBN-EN 45000, die op hen van toepassing zijn, en dit door voorlegging van een accreditatie afgeleverd op basis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen alsmede van beproevingslaboratoria.
§ 2. De erkenningsaanvraag dient gericht te worden aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, bij een ter post aangetekend schrijven. Zij moet vergezeld zijn van de stukken, bestemd om vast te stellen dat de instantie aan de in § 1 bedoelde voorwaarden voldoet.
§ 3. De aanvraag wordt onderzocht door de in artikel 14 bedoelde ambtenaren en beambten. Ze kunnen zich laten bijstaan door deskundigen.
§ 4. Na het onderzoek bedoeld in § 3, wordt de erkenningsaanvraag, vergezeld van een voorstel van toekenning of weigering, voor advies voorgelegd aan de commissie bedoeld in artikel 13.
§ 5. Na ontvangst van het gunstig advies van de commissie bedoeld in artikel 13, leggen de ambtenaren en beambten het voorstel van erkenning voor aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, die een beslissing treft.
Indien de commissie bedoeld in artikel 13 een negatief advies verleent over de erkenningsaanvraag wordt dit advies, met vermelding van de redenen, meegedeeld aan de betrokken instantie bij een ter post aangetekend schrijven.
§ 6. De erkenning wordt toegekend voor een maximale duur van vijf jaar.
De aanvraag tot vernieuwing van de erkenning wordt ten laatste zes maanden vóór het verval van de duur van de erkenning ingediend, overeenkomstig de bepalingen van § 2.
§ 7. De ambtenaren en beambten, bedoeld in artikel 14 hebben vrije toegang tot de lokalen van de erkende aangemelde instanties. Zij kunnen alle documenten en nuttige gegevens, nodig voor de vaststelling van het naleven van de erkenningsvoorwaarden vastgelegd bij dit besluit, opeisen en nakijken. Indien nodig, laten zij zich de documenten of een kopie van de documenten geworden, die een controle toelaten.
Indien één of meerdere criteria, bedoeld in § 1 niet meer worden nageleefd, leggen zij een termijn vast die de erkende aangemelde instantie toelaat om zich in orde te stellen. Deze termijn kan maximaal drie maanden duren.
Elke geschil of alle technische moeilijkheden die kunnen voortvloeien uit de toepassing van dit besluit worden aan het advies van de commissie bedoeld in artikel 13 voorgelegd.
§ 8. De Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren kan, bij gemotiveerde beslissing, de erkenning verleend aan een instantie intrekken, na advies van de commissie bedoeld in artikel 13 :
1° indien zij, na afloop van de termijn, vastgelegd door de bevoegde ambtenaar om zich te schikken naar de criteria, bedoeld in § 1, nog steeds niet aan deze criteria voldoet;
2° indien zij, in de hoedanigheid van erkende aangemelde instantie, activiteiten uitoefent in een gebied waarvoor de erkenning niet werd toegekend.
De intrekking van de erkenning wordt door de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren aan de erkende aangemelde instantie betekend bij een ter post aangetekend schrijven.
§ 9. Elk beroep, in geval van een weigering of intrekking van een erkenning van een aangemelde instantie, dient gemotiveerd te worden en bij een ter post aangetekend schrijven ingediend bij de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, binnen de dertig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de beslissing van weigering of intrekking. Het beroep schort de aangevochten beslissingen op.
Nadat hij in het bezit is gesteld van de resultaten van het hernieuwd onderzoek, dat werd ondernomen overeenkomstig §§ 3 en 4, beslist de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, na advies van de commissie bedoeld in artikel 13, over dit beroep.
§ 10. De instanties die vóór de datum van publicatie van dit besluit bij de Europese Commissie werden aangemeld voor de uitvoering van de procedures bedoeld in artikel 8 beschikken over een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van publicatie van dit besluit om zich te schikken naar de bepalingen van § 1.
§ 11. De Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren maakt de lijst van de erkende aangemelde instanties in het Belgisch Staatsblad bekend. Die lijst maakt ook melding van de instanties waarvan door de andere Lidstaten aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren kennis is gegeven. "
Art.5. In art. 13 van hetzelfde besluit worden de §§ 1 en 2 respectievelijk vervangen door de volgende bepalingen :
" § 1. Er wordt een vaste raadgevende commissie ingesteld die tot taak heeft de Minister, tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, van advies te dienen over de problemen die haar overeenkomstig de bepalingen van artikelen 7, 11 en 12 worden voorgelegd. "
" § 2. De Commissie bestaat uit dertien leden : een afgevaardigde van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, een van het Ministerie van Financiën, twee afgevaardigden van het Ministerie van Economische Zaken, drie van de in artikel 12 bedoelde instanties en zes van de organisaties vertegenwoordigd in de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, deze laatsten vertegenwoordigen in gelijk aantal de meest representatieve werkgeversorganisaties en de meest representatieve werknemersorganisaties.
Er worden evenveel plaatsvervangende leden benoemd als de commissie leden telt.
De afgevaardigden en hun plaatsvervangers worden door de betrokken Ministers benoemd; die van de in artikel 12 bedoelde instanties, door de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren en die van de organisaties vertegenwoordigd in de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
Het voorzitterschap van de commissie wordt waargenomen door de afgevaardigde van het Bestuur Energie van het Ministerie van Economische Zaken en bij diens afwezigheid door de afgevaardigde van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. "
Art.6. Art. 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 6 juli 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 14. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie,
1° wordt het hoog toezicht op de naleving van de bepalingen van dit besluit uitgeoefend door de ambtenaren en beambten van het Bestuur Energie van het Ministerie van Economische Zaken;
2° wordt de kontrole op de naleving van de bepalingen van dit besluit uitgeoefend door :
- de ambtenaren en beambten van de Administratie van de arbeidsveiligheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;
- de ambtenaren en beambten van het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid van het Ministerie van Economische Zaken;
- de ambtenaren en beambten van het Bestuur Economische Inspectie van het Ministerie van Economische Zaken;
- de ambtenaren en beambten van de Administratie der douanen en accijnzen van het Ministerie van Financiën. "
Art.7. Hetzelfde besluit wordt vervolledigd met de volgende bijlagen :
"Bijlage I. - CE-markering van overeenstemming en EG-verklaring van overeenstemming.
A. CE-markering van overeenstemming
- De CE-markering van overeenstemming bestaat uit de initialen CE in de volgende grafische vorm :
(Grafische vorm niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 12-04-1997, p. 8650)
- Bij verkleining of vergroting van de CE-markering moeten de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht worden genomen.
- De onderscheiden onderdelen van de CE-markering moeten nagenoeg dezelfde hoogte hebben, die minimaal 5 mm bedraagt.
B. EG-Verklaring van overeenstemming
De EG-verklaring van overeenstemming moet de volgende gegevens bevatten :
- naam en adres van de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde,
- beschrijving van het elektrische materieel,
- verwijzing naar de geharmoniseerde normen,
- vermelding van, in voorkomend geval, de specificaties waarop de verklaring van overeenstemming betrekking heeft,
- identiteit van de ondertekenaar die gemachtigd is verplichtingen voor de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevolmachtigde aan te gaan,
- de laatste twee cijfers van het jaar waarin de CE-markering is aangebracht.
Bijlage II. - Interne fabricagecontrole.
1. De interne fabricagecontrole is de procedure waarbij de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde, die aan de verplichtingen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat het elektrische materieel voldoet aan de desbetreffende eisen van dit besluit. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt op ieder produkt de CE-markering aan en stelt een verklaring van overeenstemming op.
2. De fabrikant stelt de in punt 3 beschreven technische documentatie samen; deze wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste produkt voor controledoeleinden ter beschikking gehouden van de bevoegde Overheden op het grondgebied van de Gemeenschap.
Indien noch de fabrikant noch zijn gevolmachtigde in de Gemeenschap gevestigd is, rust deze verplichting op de persoon verantwoordelijk voor het in de Gemeenschap in de handel te brengen elektrisch materieel.
3. Op grond van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het elektrisch materieel voldoet aan de eisen van dit besluit. Voor zover dat voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie tevens inzicht te verschaffen in het ontwerp, de fabricage en de werking van het elektrisch materieel; zij bevat :
- een algemene beschrijving van het elektrisch materieel;
- ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema's van delen, onderdelen, leidingen, enz.;
- beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's en van de werking van het elektrisch materieel;
- een lijst van de normen die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om uit veiligheidsoogpunt aan dit besluit te voldoen ingeval de normen niet zijn toegepast;
- de resultaten van de ontwerp-berekeningen, onderzoeken, enz.;
- de keuringsrapporten.
4. De fabrikant of zijn gevolmachtigde bewaart samen met de technische documentatie een afschrift van de verklaring van overeenstemming.
5. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de produkten in overeenstemming zijn met de in punt 2 bedoelde technische documentatie en met de desbetreffende eisen van dit besluit..
Bijlage III. - Criteria voor de beoordeling van instanties.
De in artikel 8 bedoelde instanties moeten aan de volgende minimumvoorwaarden voldoen :
1. beschikbaarheid van personeel, alsmede van de nodige middelen en uitrusting;
2. technische bekwaamheid en professionele integriteit van het personeel;
3. onafhankelijkheid bij het opstellen van verslagen van het kaderpersoneel en het technisch personeel ten aanzien van alle kringen, groeperingen en personen die directe of indirecte belangen hebben op het gebied van het betrokken product;
4. bewaring van het beroepsgeheim door het personeel;
5. afsluiting van een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering, tenzij deze aansprakelijkheid reeds door de Staat wordt gedekt.
Door de bevoegde administraties wordt periodiek gecontroleerd of aan de in de punten 1 en 2 genoemde voorwaarden is voldaan. "
Art.8. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
De toestellen die in overeenstemming zijn met de markeringsregelingen welke vóór de datum van publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad van kracht zijn, mogen op de markt gebracht worden of in gebruik genomen worden tot 1 januari 1997.
Art. 9. Onze Vice-Eerste Minister en Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, en Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 januari 1997.
ALBERT
Van Koningswege :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie,
E. DI RUPO
De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën,
Ph. MAYSTADT
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET