Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

17 FEBRUARI 1997. - Wet tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot het personeel van de griffies en parketten. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-04-1997 en tekstbijwerking tot 15-01-2010)



Inhoudstafel:


Art. 1-89
Overgangsbepalingen.
Art. 90-96
Inwerkingtreding.
Art. 97



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1967101058 



Uitvoeringsbesluit(en):

1997009372  1997010009  1998007113  1998009504 



Artikels:

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art.2. Onverminderd de artikelen opgesomd in deze wet worden in het Gerechtelijk Wetboek de hierna vermelde benamingen vervangen als volgt :
  - " griffier-hoofd van de griffie " door " hoofdgriffier ";
  - " klerk-griffier " door " adjunct-griffier ";
  - " eerstaanwezend klerk-griffier " door " eerstaanwezend adjunct-griffier ";
  - " secretaris " door " hoofdsecretaris ";
  - " adjunct-secretaris " door " secretaris ";
  - " klerk-secretaris " door " adjunct-secretaris ";
  - " eerstaanwezend klerk-secretaris " door " eerstaanwezend adjunct-secretaris ".
  Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op de artikelen 259bis, 466, 467, 469, 469bis, 473, 475, 477, 482, 489, 505, 506, 508, 531, 531bis, 531ter, 531quinquies, 539, 540, 542, 545 en 553 van het Gerechtelijk Wetboek.
  De Koning wordt gemachtigd deze benamingen eveneens te vervangen in de bijzondere wetten en besluiten.

Art.3. Artikel 89 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 89. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, stelt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank of van de rechtbank van koophandel, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de eerste voorzitter van het hof van beroep of, wanneer het gaat om de arbeidsrechtbank, van de eerste voorzitter van het arbeidshof, na het advies van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, naar gelang van het geval, en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, een of meer tijdelijke kamers samen, bestaande uit de rechters en, in voorkomend geval, de rechters in sociale zaken of de rechters in handelszaken die hij aanwijst. "

Art.4. Artikel 107 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 107. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, stelt de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof, naar gelang van het geval, hetzij ambtshalve, na het advies van de procureur-generaal en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, hetzij op verzoek van de procureur-generaal en na het advies van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, een of meer tijdelijke kamers samen, bestaande uit de raadsheren en, in voorkomend geval, de raadsheren in sociale zaken die hij aanwijst. "

Art.5. Artikel 157 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 157. Er is een hoofdgriffier in elk vredegerecht en in elke politierechtbank. "

Art.6. § 1. In artikel 158 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " griffier-hoofd van de griffie " en " klerken-griffiers " vervangen door de woorden " hoofdgriffier ", respectievelijk " adjunct-griffiers ".
  § 2. Artikel 158 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Bij de politierechtbank kunnen één tot drie griffiers-hoofden van dienst worden aangewezen die, onder het gezag van de hoofdgriffier, deelnemen aan de leiding van de griffie. "

Art.7. In artikel 160 van hetzelfde Wetboek wordt het woord " klerken-griffiers " vervangen door het woord " adjunct-griffiers ".

Art.8. Artikel 161 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 161. Bij de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel kunnen één tot drie griffiers-hoofden van dienst worden aangewezen die, onder het gezag van de hoofdgriffier, deelnemen aan de leiding van de griffie.
  Ingeval in voormelde rechtbanken meer dan honderd personeelsleden met volledige betrekking werkzaam zijn, kan het aantal griffiers-hoofden van dienst worden opgetrokken met één eenheid per dertig bijkomende personeelsleden. "

Art.9. Artikel 162 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 162. De voorzitter van een rechtbank waarvan het rechtsgebied meer dan vijfhonderdduizend inwoners telt, kan een kabinetssecretaris kiezen uit de griffiers of het griffiepersoneel op advies van de hoofdgriffier. "

Art.10. In artikel 163 van hetzelfde Wetboek wordt het woord " klerken-griffiers " vervangen door het woord " adjunct-griffiers ".

Art.11. Artikel 164 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 164. Bij het hof van beroep en het arbeidshof kunnen één tot drie griffiers-hoofden van dienst worden aangewezen die, onder het gezag van de hoofdgriffier, deelnemen aan de leiding van de griffie.
  Ingeval in voormelde hoven meer dan honderd personeelsleden met volledige betrekking werkzaam zijn, kan het aantal griffiers-hoofden van dienst worden opgetrokken met één eenheid per dertig bijkomende personeelsleden. "

Art.12. Artikel 165 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 165. De eerste voorzitter kan een kabinetssecretaris kiezen uit de griffiers of het griffiepersoneel op advies van de hoofdgriffier. "

Art.13. In artikel 167 van hetzelfde Wetboek wordt het woord " klerken-griffiers " vervangen door het woord " adjunct-griffiers ".

Art.14. Artikel 168 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 168. De eerste voorzitter kan een kabinetssecretaris kiezen uit de griffiers of het griffiepersoneel op advies van de hoofdgriffier. "

Art.15. Artikel 169 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 169. De adjunct-griffiers die ten minste twaalf jaar dienst hebben in de griffie van een vredegerecht, van een politierechtbank, van een rechtbank van eerste aanleg, van een arbeidsrechtbank, van een rechtbank van koophandel, van een hof van beroep, van een arbeidshof of van het Hof van Cassatie, worden door de Koning tot eerstaanwezend adjunct-griffier benoemd, voor zover zij bij hun beoordeling bedoeld in artikel 287ter, de vermelding " zeer goed " hebben gekregen.
  De dienstjaren uitgeoefend in een griffie, een parket of een parketsecretariaat in een gelijkwaardige of een lagere graad komen in aanmerking. "

Art.16. Artikel 170 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 170. De griffier vervult de griffietaken en staat de rechter bij als griffier in alle verrichtingen van diens ambt.
  Op deze regel wordt slechts een uitzondering gemaakt wanneer om dringende redenen zijn tegenwoordigheid niet kon worden gevorderd. "

Art.17. Artikel 171 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 171. In het Hof van Cassatie, het hof van beroep, het arbeidshof, de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel, het vredegerecht en de politierechtbank is er een griffie.
  De griffie wordt gehouden door de hoofdgriffier.
  De griffiers oefenen een gerechtelijke functie uit en vervullen hun taken in de griffie. "

Art.18. Artikel 172 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 172. De hoofdgriffier leidt de griffie en verdeelt de griffietaken en de administratieve taken en wijst de griffiers aan die de rechter bijstaan. "

Art.19. Artikel 173 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 173. Tot de taken van de griffier behoren :
  - hij stelt de griffie voor het publiek toegankelijk;
  - hij voert de boekhouding van de griffie;
  - hij verlijdt de akten waarmee hij belast is, bewaart de minuten, registers en alle akten van het gerecht waarbij hij is aangesteld en geeft daarvan uitgiften, uittreksels of afschriften af;
  - hij bewaart de rechtsdocumentatie inzake wetgeving, rechtspraak en rechtsleer ten behoeve van de rechters;
  - hij maakt de tabellen, statistieken en andere documenten op, waarmee hij bij wet of besluit belast is; hij houdt de registers en repertoria bij;
  - hij staat in voor de bewaring van de waarden, documenten en voorwerpen die krachtens de wet ter griffie zijn neergelegd.
  De griffier verleent bijstand aan de rechter :
  - hij bereidt de taken van de rechter voor;
  - hij is aanwezig op de terechtzitting;
  - hij notuleert het verloop van de rechtszaken en de uitspraken;
  - hij geeft akte van de verschillende formaliteiten waarvan de vervulling moet worden vastgesteld en verleent er authenticiteit aan;
  - hij stelt de dossiers van de rechtspleging op en ziet, in het kader van zijn bevoegdheid, toe op de naleving van de reglementering ter zake.
  De Koning stelt nadere regels voor de toepassing van dit artikel. "

Art.20. In artikel 175 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " of de griffier-hoofd van de griffie " geschrapt.

Art.21. In deel II, boek I, van hetzelfde Wetboek wordt een titel IIIbis ingevoegd, luidende :
  " Titel IIIbis. Bemiddelingsadviseurs en -assistenten.
  Art. 176bis. Aan ieder parket bij het hof van beroep zijn een of meer bemiddelingsadviseurs verbonden, die de Koning benoemt. De Koning bepaalt hun aantal naar de behoeften van de dienst. Zij staan onder leiding en toezicht van de procureur-generaal of van de magistraat die hij daartoe aanstelt.
  Bij het uitwerken van een strafrechtelijk beleid voor de bemiddeling in strafzaken staat de bemiddelingsadviseur de procureur-generaal bij. Hij wordt ingeschakeld voor de evaluatie, de coördinatie en het toezicht op de toepassing van de bemiddeling in strafzaken in de verscheidene parketten van het ambtsgebied van de procureur-generaal. Hij staat de bemiddelingsassistenten bij met betrekking tot de algemene en bijzondere problemen die rijzen bij de uitvoering van hun taken.
  Art. 176ter. Aan ieder parket van de procureur des Konings zijn een of meer bemiddelingsassistenten verbonden, die de minister van Justitie benoemt. De Koning bepaalt hun aantal naar de behoeften van de dienst. Zij staan onder leiding en toezicht van de procureur des Konings of van de magistraat die hij daartoe aanstelt.
  Bij het uitwerken van de bemiddeling in strafzaken staat de bemiddelingsassistent de procureur des Konings bij. Hij wordt ingeschakeld in de verschillende fasen van de bemiddeling in strafzaken en meer bepaald de concrete uitwerking ervan. Hij voert zijn opdracht uit in nauwe samenwerking met en onder toezicht van de procureur des Konings.
  Art. 176quater. Bemiddelingsassistenten die ten minste achttien jaar graadanciënniteit tellen, worden door de minister van Justitie tot eerstaanwezend bemiddelingsassistent benoemd, voor zover zij bij hun beoordeling, bedoeld in artikel 287ter, de vermelding " zeer goed " hebben gekregen. "

Art.22. In artikel 177 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " op advies van de vrederechter of van de rechter in de politierechtbank en van de griffier-hoofd van de griffie " geschrapt.

Art.23. In artikel 178 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " op advies van de voorzitter en van de hoofdgriffier " geschrapt.

Art.24. In artikel 179 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " op advies van de eerste voorzitter en van de hoofdgriffier " geschrapt.

Art.25. In artikel 180 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " Deze wint vooraf het advies in van de eerste voorzitter en van de hoofdgriffier. " geschrapt.

Art.26. Artikel 181 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 181. De opstellers, beambten en boden die ten minste twaalf jaar dienst hebben in de griffie van een vredegerecht, van een politierechtbank, van een rechtbank van eerste aanleg, van een arbeidsrechtbank, van een rechtbank van koophandel, van een hof van beroep, van een arbeidshof of van het Hof van Cassatie, worden door de minister van Justitie respectievelijk tot eerstaanwezend opsteller, eerstaanwezend beambte en eerstaanwezend bode benoemd, voor zover zij bij hun beoordeling, bedoeld in artikel 287ter, de vermelding " zeer goed " hebben gekregen.
  De dienstjaren uitgeoefend in een griffie of een parketsecretariaat in een gelijkwaardige of een lagere graad komen in aanmerking.

Art.27. Artikel 182 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 182. Aan ieder parket is een secretariaat verbonden, onder de leiding van een hoofdsecretaris.
  De hoofdsecretaris wordt door de Koning benoemd.
  De hoofdsecretaris van het parket is belast met de leiding van de administratieve diensten en staat daarbij onder leiding en toezicht van de procureur-generaal, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. Hij verdeelt de administratieve taken onder de leden en het personeel van het secretariaat.
  De hoofdsecretaris kan worden bijgestaan door een of meer secretarissen en door adjunct-secretarissen, die de Koning benoemt. Hun aantal wordt door de Koning bepaald naar de behoeften van de dienst.
  De secretaris staat de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur bij. Hij ondertekent de documenten die eigen zijn aan zijn functie en die welke hij in opdracht van het hoofd van het parket moet ondertekenen. Hij verleent bijstand aan de magistraten voor documentatie- en opzoekingswerk, voor het samenstellen van de dossiers en voor alle taken, met uitzondering van die welke uitdrukkelijk aan de magistraten zijn voorbehouden. Hij bewaart de registers, het archief en de documenten van het parket.
  De procureur-generaal, de procureur des Konings en de arbeidsauditeur bij een gerecht waarvan het rechtsgebied meer dan vijfhonderdduizend inwoners telt, kunnen een kabinetssecretaris kiezen uit de leden of het personeel van het secretariaat op advies van de hoofdsecretaris.
  Bij een parket kunnen één tot drie secretarissen-hoofden van dienst worden aangewezen die, onder het gezag van de hoofdsecretaris, deelnemen aan de leiding van het secretariaat. Ingeval in een parket meer dan honderd personeelsleden met volledige betrekking werkzaam zijn, kan het aantal secretarissen-hoofden van dienst worden opgetrokken met één eenheid per dertig bijkomende personeelsleden.
  De Koning bepaalt hun aantal en wijst hen voor drie jaar aan uit de secretarissen, op voordracht van de procureur-generaal, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur en van de hoofdsecretaris van het parket.
  Die aanwijzing kan telkens voor drie jaar worden vernieuwd; na negen jaar ambtsvervulling worden zij vast benoemd. "

Art.28. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 182bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 182bis. Adjunct-secretarissen die ten minste twaalf jaar dienst hebben, worden door de Koning tot eerstaanwezend adjunct-secretaris benoemd, voor zover zij bij hun beoordeling, bedoeld in artikel 287ter, de vermelding " zeer goed " hebben gekregen.
  De dienstjaren uitgeoefend in een parket, een parketsecretariaat of een griffie in een gelijkwaardige of een lagere graad komen in aanmerking. "

Art.29. Artikel 183 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 183. Aan een parketsecretariaat kunnen vertalers, opstellers, beambten en boden verbonden worden. Zij worden door de minister van Justitie benoemd. Het aantal vertalers, opstellers en beambten wordt bepaald door de Koning, het aantal boden door de minister van Justitie of, naar gelang van het geval, door de minister die bevoegd is voor de Arbeid. "

Art.30. Artikel 184 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 184. Vertalers, opstellers, beambten en boden die ten minste twaalf jaar dienst hebben in een parketsecretariaat, worden door de minister van Justitie respectievelijk tot eerstaanwezend vertaler, eerstaanwezend opsteller, eerstaanwezend beambte en eerstaanwezend bode benoemd, voor zover zij bij hun beoordeling, bedoeld in artikel 287ter, de vermelding " zeer goed " hebben gekregen.
  De dienstjaren uitgeoefend in een parketsecretariaat of een griffie in een gelijkwaardige of een lagere graad komen in aanmerking. "

Art.31. In artikel 185 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt :
  " De wervingsexamens voor de bijzondere graden zijn vergelijkend en worden door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de Minister van Justitie. "
  2° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Bovendien kan de minister van Justitie of, naar gelang van het geval, de minister van Arbeid of de overheid aan wie zij die bevoegdheid overdragen, om dringende redenen personeel aanwerven op grond van een arbeidsovereenkomst. In aanmerking voor deze aanwervingen komen alleen de geslaagden van een vergelijkend examen of een examen georganiseerd krachtens dit Wetboek, of, bij ontstentenis van kandidaten, van een selectietest georganiseerd door de minister van Justitie of door een dienst van de Staat. "

Art.32. In artikel 260 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " griffiers-hoofden van de griffie " geschrapt en het woord " klerken-griffiers " vervangen door het woord " adjunct-griffiers ".

Art.33. Artikel 261 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 261. De griffiers-hoofden van dienst bij de griffie van een rechtbank worden door de Koning benoemd uit de griffiers bij de rechtbank, op voordracht van de voorzitter van de rechtbank of, in voorkomend geval, van de oudstbenoemde politierechter, en van de hoofdgriffier.
  De griffiers-hoofden van dienst bij de griffie van het Hof van Cassatie, van een hof van beroep of van een arbeidshof worden door de Koning benoemd uit de griffiers bij het hof, op voordracht van de eerste voorzitter en van de hoofdgriffier.
  Zij worden aangewezen voor drie jaar. Deze aanwijzing kan telkens voor drie jaar worden vernieuwd; na negen jaar ambtsvervulling worden zij vast benoemd. "

Art.34. In artikel 262 van hetzelfde Wetboek wordt het woord " klerken-griffiers " vervangen door het woord " adjunct-griffiers " en worden de woorden " of de griffier-hoofd van de griffie " geschrapt.

Art.35. Artikel 263 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 263. § 1. Om tot hoofdgriffier van een vredegerecht of van een politierechtbank te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfendertig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste vijf jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij de griffie van een hof, van een rechtbank, van een vredegerecht of van een politierechtbank hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-griffier en daarenboven ofwel ten minste vijf jaar het ambt van griffier, ofwel ten minste tien jaar het ambt van adjunct-griffier hebben uitgeoefend bij een hof, een rechtbank, een vredegerecht of een politierechtbank.
  § 2. Om tot griffier bij een vredegerecht of bij een politierechtbank te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfentwintig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste één jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij de griffie van een hof, van een rechtbank, van een vredegerecht of van een politierechtbank hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-griffier en daarenboven ofwel ten minste adjunct-griffier zijn bij een hof, een rechtbank, een vredegerecht of een politierechtbank, ofwel ten minste vijf jaar het ambt van opsteller of van beambte hebben uitgeoefend bij de griffie van een hof, van een rechtbank, van een vredegerecht of van een politierechtbank. "

Art.36. Artikel 264 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 264. Om tot hoofdgriffier van een rechtbank van eerste aanleg, van een arbeidsrechtbank of van een rechtbank van koophandel te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfendertig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste vijf jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij de griffie van een hof, van een rechtbank, van een vredegerecht of van een politierechtbank hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-griffier en daarenboven ofwel ten minste tien jaar het ambt van griffier of van adjunct-griffier hebben uitgeoefend bij een hof, een rechtbank van eerste aanleg, een arbeidsrechtbank of een rechtbank van koophandel, ofwel hoofdgriffier zijn van een vredegerecht of van een politierechtbank. "

Art.37. Artikel 265 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 265. Om tot griffier bij een rechtbank van eerste aanleg, bij een arbeidsrechtbank of bij een rechtbank van koophandel te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfentwintig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste één jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij de griffie van een hof, van een rechtbank, van een vredegerecht of van een politierechtbank hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-griffier en daarenboven ofwel ten minste adjunct-griffier zijn bij een hof, een rechtbank, een vredegerecht of een politierechtbank, ofwel ten minste vijf jaar het ambt van opsteller of van beambte hebben uitgeoefend bij de griffie van een hof, van een rechtbank, van een vredegerecht of van een politierechtbank. "

Art.38. Artikel 266 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 266. Om tot hoofdgriffier van een hof van beroep of van een arbeidshof te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfendertig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste vijf jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij de griffie van een hof hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-griffier en daarenboven ofwel ten minste vijf jaar het ambt van griffier bij een hof van beroep of een arbeidshof hebben uitgeoefend, ofwel hoofdgriffier zijn van een rechtbank van eerste aanleg, van een arbeidsrechtbank of van een rechtbank van koophandel. "

Art.39. Artikel 267 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 267. Om tot griffier bij een hof van beroep of bij een arbeidshof te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfentwintig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste één jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij de griffie van een hof, van een rechtbank, van een vredegerecht of van een politierechtbank hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-griffier en daarenboven ten minste vijf jaar ofwel het ambt hebben uitgeoefend van griffier bij een rechtbank, een vredegerecht of een politierechtbank, ofwel van adjunct-griffier bij een hof. "

Art.40. Artikel 268 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 268. Om tot hoofdgriffier van het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfendertig jaar oud zijn;
  2° licentiaat in de rechten zijn en ten minste vijf jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij de griffie van een hof hebben uitgeoefend. "

Art.41. Artikel 269 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 269. Om tot griffier bij het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfentwintig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste één jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij de griffie van een hof hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-griffier en daarenboven ten minste vijf jaar ofwel het ambt van griffier bij een hof hebben uitgeoefend, ofwel van adjunct-griffier bij het Hof van Cassatie of van attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. "

Art.42. Artikel 269bis van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 269bis. Om tot adjunct-griffier bij een gerecht te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle eenentwintig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn;
  b) of houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau 1 bij de Rijksbesturen, alsmede van het getuigschrift van kandidaat-griffier;
  c) of houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau 2 bij de Rijksbesturen, alsmede van het getuigschrift van kandidaat-griffier en daarenboven ten minste drie jaar het ambt van opsteller of beambte hebben uitgeoefend bij een griffie of een parketsecretariaat.
  De benoeming tot adjunct-griffier van een persoon die voldoet aan de in het eerste lid, 2°, a) of b) bepaalde benoemingsvoorwaarden, die voordien niet ten minste één jaar een ambt ten minste gelijk aan dat van beambte bij een griffie of een parketsecretariaat heeft uitgeoefend, wordt eerst vast na één jaar ambtsvervulling.
  Tijdens dat jaar kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies, naar gelang van het geval, van de eerste voorzitter, van de voorzitter, van de vrederechter of van de rechter in de politierechtbank, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdgriffier die er het zijne aan toevoegt.
  Het door de Koning vastgesteld statuut is van toepassing op de voorlopig benoemde adjunct-griffier. "

Art.43. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 269ter ingevoegd, luidende :
  " Art. 269ter. De Koning organiseert het examen met het oog op de afgifte van het getuigschrift van kandidaat-griffier bedoeld in de artikelen 263, 264, 265, 266, 267, 269 en 269bis. Aan dat examen kan alleen worden deelgenomen door personen die, op het tijdstip van de afsluiting der inschrijvingen, voldoen aan de in artikel 269bis, eerste lid, 2°, b) of c), bepaalde benoemingsvoorwaarden inzake diploma en anciënniteit. "

Art.44. Artikel 270 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 270. Om tot opsteller bij de griffie van een gerecht te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau 2 bij de Rijksbesturen;
  2° vast benoemd zijn en gedurende ten minste twee jaar het ambt van beambte hebben uitgeoefend bij een griffie of een parketsecretariaat;
  3° geslaagd zijn voor een examen door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie. Aan dat examen kan alleen worden deelgenomen door personen die, op het tijdstip van de afsluiting der inschrijvingen, voldoen aan de in het 1° en het 2° bepaalde benoemingsvoorwaarden. Licentiaten in de rechten en houders van het getuigschrift van kandidaat-griffier of kandidaat-secretaris zijn van het examen vrijgesteld. "

Art.45. In artikel 271 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden het 2°, het 3° en het 4° vervangen door de volgende bepaling :
  " 2° geslaagd zijn voor een vergelijkend examen door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie. Licentiaten in de rechten en houders van het getuigschrift van kandidaat-griffier of kandidaat-secretaris zijn van het vergelijkend examen vrijgesteld. "
  2° het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Tijdens dat jaar kunnen de ministers die bevoegd zijn voor de Arbeid en de Justitie, wat de arbeidshoven en de arbeidsrechtbanken betreft, en de minister van Justitie, wat het Hof van Cassatie en de andere hoven en rechtbanken betreft, aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de hoofdgriffier, die het rechtstreeks aan de bevoegde minister overzendt. "

Art.46. Artikel 272, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 2° geslaagd zijn voor een vergelijkend examen door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie. "

Art.47. In deel II, boek 1, titel VI, van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk VIIbis ingevoegd, luidende :
  " Hoofdstuk VIIbis. - Bemiddelingsadviseurs en -assistenten.
  Art. 272bis. Om tot bemiddelingsadviseur bij het parket van het hof van beroep te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° a) houder zijn van een diploma van licentiaat in de rechten, in de criminologie, in de psychologie of in de pedagogie uitgereikt door een universiteit of van een door de Koning gelijkgesteld universitair diploma van licentiaat;
  b) of vast benoemd zijn en gedurende ten minste drie jaar het ambt van bemiddelingsassistent hebben uitgeoefend bij het parket van de procureur des Konings;
  2° geslaagd zijn voor een examen door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie. Aan dat examen kan alleen worden deelgenomen door personen die, op het tijdstip van de afsluiting der inschrijvingen, voldoen aan de in het 1° bepaalde benoemingsvoorwaarden.
  De benoeming tot bemiddelingsadviseur van een persoon die voordien niet ten minste één jaar het ambt van bemiddelingsassistent bij het parket van de procureur des Konings heeft uitgeoefend, wordt eerst vast na één jaar ambtsvervulling.
  Tijdens dat jaar kan de Koning op advies van de procureur-generaal een einde maken aan het voorlopig uitgeoefende ambt.
  Het door de Koning vastgesteld statuut is van toepassing op de voorlopig benoemde bemiddelingsadviseur.
  Art. 272ter. Om tot bemiddelingsassistent bij het parket van de procureur des Konings te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle eenentwintig jaar oud zijn;
  2° houder zijn van een diploma van maatschappelijk assistent of van sociale verpleegkunde, uitgereikt door een door de Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling of door een van overheidswege samengestelde examencommissie, of van een door de Koning gelijkgesteld diploma;
  3° geslaagd zijn voor een vergelijkend examen door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie. Aan dat vergelijkend examen kan alleen worden deelgenomen door personen die, op het tijdstip van de afsluiting der inschrijvingen, voldoen aan de in het 2° bepaalde benoemingsvoorwaarde.
  De benoeming van een bemiddelingsassistent wordt eerst vast na één jaar ambtsvervulling.
  Tijdens dat jaar kan de minister van Justitie aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de procureur des Konings.
  Het door de Koning vastgesteld statuut is van toepassing op de voorlopig benoemde bemiddelingsassistent. "

Art.48. In artikel 273 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " adjunct-secretarissen ", " klerken-secretarissen " en " secretaris " vervangen respectievelijk door de woorden " secretarissen ", " adjunct-secretarissen " en " hoofdsecretaris ".

Art.49. Artikel 274 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 274. Om tot hoofdsecretaris van het parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfendertig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste vijf jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij het parketsecretariaat hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ten minste tien jaar het ambt van secretaris of adjunct-secretaris bij het parket of het auditoraat hebben uitgeoefend. "

Art.50. Artikel 275 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 275. Om tot secretaris bij het parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfentwintig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste één jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij het parketsecretariaat hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ofwel adjunct-secretaris zijn bij een parket of auditoraat, ofwel ten minste vijf jaar het ambt van vertaler, opsteller of beambte hebben uitgeoefend bij een secretariaat van het parket of van het auditoraat. "

Art.51. Artikel 276 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 276. Om tot hoofdsecretaris van het parket van een hof van beroep of van een arbeidshof te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfendertig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste vijf jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij het parketsecretariaat van een hof hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ofwel ten minste vijf jaar het ambt van secretaris bij het parket van een hof hebben uitgeoefend, ofwel hoofdsecretaris zijn van het parket van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur. "

Art.52. Artikel 277 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 277. Om tot secretaris bij het parket van een hof van beroep of van een arbeidshof te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfentwintig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste één jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij het parketsecretariaat hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ten minste vijf jaar het ambt ofwel van secretaris bij een parket of een auditoraat hebben uitgeoefend, of wel van adjunct-secretaris bij het parket van een hof. "

Art.53. Artikel 278 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 278. Om tot hoofdsecretaris van het parket van het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfendertig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste vijf jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij het parketsecretariaat van een hof hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ofwel vijf jaar het ambt van secretaris bij het parket van het Hof van Cassatie hebben uitgeoefend, ofwel hoofdsecretaris zijn van het parket van een hof. "

Art.54. Artikel 279 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 279. Om tot secretaris bij het parket van het Hof van Cassatie te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle vijfentwintig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn en ten minste één jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij het parketsecretariaat van een hof hebben uitgeoefend;
  b) of houder zijn van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ten minste vijf jaar het ambt ofwel van secretaris bij het parket van een hof hebben uitgeoefend, ofwel van adjunct-secretaris bij het parket van het Hof van Cassatie. "

Art.55. Artikel 280 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 280. Om tot adjunct-secretaris bij het parket te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° volle eenentwintig jaar oud zijn;
  2° a) licentiaat in de rechten zijn;
  b) of houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau 1 bij de Rijksbesturen, alsmede van het getuigschrift van kandidaat-secretaris;
  c) of houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau 2 bij de Rijksbesturen, alsmede van het getuigschrift van kandidaat-secretaris en daarenboven ten minste drie jaar het ambt van opsteller of beambte hebben uitgeoefend bij een griffie of een parketsecretariaat.
  De benoeming tot adjunct-secretaris van een persoon die voldoet aan de in het eerste lid, 2°, a) of b) bepaalde benoemingsvoorwaarden, die voordien niet ten minste één jaar een ambt, ten minste gelijk aan dat van beambte bij een griffie of een parketsecretariaat heeft uitgeoefend, wordt eerst vast na één jaar ambtsvervulling.
  Tijdens dat jaar kan de Koning aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur, dat aan de minister van Justitie rechtstreeks wordt overgezonden door de hoofdsecretaris, die er het zijne aan toevoegt.
  Het door de Koning vastgesteld statuut is van toepassing op de voorlopig benoemde adjunct-secretaris. "

Art.56. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 280bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 280bis. De Koning organiseert het examen met het oog op de afgifte van het getuigschrift van kandidaat-secretaris bedoeld in de artikelen 274, 275, 276, 277, 278, 279 en 280. Aan dat examen kan alleen worden deelgenomen door personen die, op het tijdstip van de afsluiting der inschrijvingen, voldoen aan de in artikel 280, eerste lid, 2°, b) of c) bepaalde benoemingsvoorwaarden inzake diploma en anciënniteit. "

Art.57. In artikel 281, § 3, van hetzelfde Wetboek worden het eerste en het tweede lid vervangen door de volgende leden :
  " De in de §§1 en 2 bedoelde examens zijn vergelijkend en worden door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie.
  De benoeming van een vertaler die voordien niet ten minste één jaar als beambte werkzaam is geweest, wordt eerst vast na een jaar ambtsvervulling.
  Tijdens dat jaar kan de minister van Justitie aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de hoofdsecretaris, die het hem rechtstreeks overzendt. "

Art.58. Artikel 282 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 282. Om tot opsteller bij het parketsecretariaat te worden benoemd, moet de kandidaat :
  1° houder zijn van een diploma of een getuigschrift in aanmerking komend voor de toelating tot een ambt van het niveau 2 bij de Rijksbesturen;
  2° vast benoemd zijn en gedurende ten minste twee jaar het ambt van beambte hebben uitgeoefend bij een griffie of een parketsecretariaat;
  3° geslaagd zijn voor een examen door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie. Aan dat examen kan alleen worden deelgenomen door personen die, op het tijdstip van de afsluiting der inschrijvingen, voldoen aan de in het 1° en het 2° bepaalde benoemingsvoorwaarden. Licentiaten in de rechten en houders van het getuigschrift van kandidaat-griffier of kandidaat- secretaris zijn van het examen vrijgesteld. "

Art.59. In artikel 283 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden het 2°, het 3° en het 4° vervangen door de volgende bepaling :
  " 2° geslaagd zijn voor een vergelijkend examen door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie. Licentiaten in de rechten en houders van het getuigschrift van kandidaat-griffier of kandidaat-secretaris zijn van het vergelijkend examen vrijgesteld. "
  2° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " De benoeming van een beambte wordt eerst vast na één jaar ambtsvervulling.
  Tijdens dat jaar kan de minister van Justitie aan het voorlopig uitgeoefende ambt een einde maken op advies van de hoofdsecretaris, die het hem rechtstreeks overzendt. "

Art.60. Artikel 284, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 2° geslaagd zijn voor een vergelijkend examen door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie. "

Art.61. Artikel 284bis van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art.62. Artikel 285, derde lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Het in het tweede lid, 3°, bedoelde examen is vergelijkend en wordt door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie. "

Art.63. In deel II, boek I, titel VI, hoofdstuk X, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 285bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 285bis. De geslaagden van een vergelijkend wervingsexamen, als bedoeld in de artikelen 185, eerste lid, 271, 272, 272ter, 281, 283, 284 en 285, behouden het voordeel van hun goede uitslag gedurende drie jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van het vergelijkend examen.
  De minister van Justitie kan niettemin de geldigheidsduur van de wervingsreserves voor maximum twee periodes van één jaar verlengen.
  Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende wervingsexamens wordt voorrang verleend aan de geslaagden van het vergelijkend examen waarvan het proces-verbaal op de verst afgelegen datum is afgesloten. "

Art.64. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 286bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 286bis. Voor de benoeming van een attaché bedoeld in artikel 136, van een bemiddelingsassistent, een vertaler, een beambte, een bode, alsook voor de benoeming in een graad ingesteld overeenkomstig artikel 185, eerste lid, worden telkens op gelijkwaardige wijze in aanmerking genomen :
  1° de kandidatuur van degene die als eerste geslaagd is voor het desbetreffend vergelijkend wervingsexamen;
  2° de kandidatuur van de geslaagden van het desbetreffend vergelijkend wervingsexamen, die minder gunstig zijn gerangschikt doch op grond van een arbeidsovereenkomst deze functies reeds vervullen op de plaats waar de betrekking is opengevallen, op voorwaarde dat zij op het ogenblik van de bekendmaking van de vacature reeds één jaar in dienst zijn en een beoordeling met vermelding " zeer goed " hebben gekregen als bedoeld in artikel 287ter;
  3° de kandidatuur van hen die reeds tot een zelfde ambt zijn benoemd in een andere griffie, een ander parket of een ander parketsecretariaat;
  4° de kandidatuur van de personen die met toepassing van de bepalingen van dit Wetboek zijn vrijgesteld van het desbetreffend vergelijkend wervingsexamen. "

Art.65. In artikel 287 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " twee maanden " vervangen door de woorden " één maand ";
  2° er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende :
  " Deze bepaling is eveneens van toepassing op de ambten bedoeld in de hoofdstukken VII, VIIbis, VIII en IX van deze titel, alsook op die ingesteld door de Koning overeenkomstig artikel 185, eerste lid. "

Art.66. In deel II, boek I, titel VI, hoofdstuk X, van hetzelfde Wetboek worden de artikelen 287bis, 287ter en 287quater ingevoegd, luidende :
  " Art. 287bis. § 1. Voor de benoemingen bedoeld in de artikelen 263, § 1, 264, 266 en 268 wint de minister van Justitie het advies in van de magistraat-korpschef van het gerecht waar de benoeming dient te geschieden. Deze zendt hem dat advies rechtstreeks over en voegt, naar gelang van het geval, dat van de procureur des Konings, van de arbeidsauditeur of van de procureur-generaal eraan toe.
  Voor de benoemingen bedoeld in de artikelen 272bis, 272ter, 274, 276 en 278 wint de minister van Justitie het advies in van de magistraat-korpschef van het parket bij het gerecht waar de benoeming dient te geschieden. Deze magistraat zendt zijn advies rechtstreeks over aan de minister.
  Voor de benoemingen bedoeld in de artikelen 263, § 2,265, 267,269 en 269bis en onverminderd de bepalingen van artikel 262 wint de minister van Justitie voor alle kandidaturen het advies in van de hoofdgriffier van het gerecht waar de benoeming dient te geschieden. Deze zendt zijn advies rechtstreeks over aan de minister en voegt er het advies van de magistraat-korpschef van het desbetreffende gerecht aan toe.
  Voor de benoemingen bedoeld in de artikelen 275, 277, 279 en 280 en onverminderd de bepalingen van artikel 273 wint de minister van Justitie voor alle kandidaturen het advies in van de hoofdsecretaris van het parket bij het gerecht waar de benoeming dient te geschieden. Deze zendt zijn advies rechtstreeks over aan de minister en voegt er het advies, naar gelang van het geval, van de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur aan toe.
  Voor de benoemingen bedoeld in de artikelen 270 tot 272 winnen de minister van Justitie en, wat de arbeidshoven en de arbeidsrechtbanken betreft, de minister die bevoegd is voor de Arbeid, het advies in van de hoofdgriffier van het gerecht waar de benoeming dient te geschieden. Deze zendt zijn advies rechtstreeks over aan de betrokken minister.
  Voor de benoemingen bedoeld in de artikelen 281 tot 284 wint de minister van Justitie het advies in van de hoofdsecretaris van het parket bij het gerecht waar de benoeming dient te geschieden. Deze zendt zijn advies rechtstreeks over aan de minister.
  § 2. Het advies wordt gemotiveerd. Het belicht de vorming, de ervaring, de kwaliteiten van de kandidaat en zijn bekwaamheid om het vacante ambt uit te oefenen; het wordt, in voorkomend geval, gestaafd door de notities en de eindvermelding opgenomen in zijn beoordelingsstaat.
  § 3. De eindconclusies van het advies worden ter kennis gebracht van de betrokken kandidaat door de procureur-generaal, de procureur des Konings, de arbeidsauditeur, de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris van het parket die overeenkomstig § 1 de adviezen aan de bevoegde minister overzendt. De kandidaat beschikt over een termijn van tien dagen om kennis te nemen van het volledig advies.
  Oordeelt de betrokken kandidaat dat daartoe ernstige redenen voorhanden zijn, dan kan hij binnen dezelfde termijn aan de bevoegde raad van beroep een schriftelijk verzoek richten om het advies te wijzigen. Hiervan wordt hem een ontvangstbewijs afgegeven.
  De kandidaat doet, met dezelfde post, een afschrift van zijn verzoek toekomen aan de magistraat, hoofdgriffier of hoofdsecretaris, die belast is met het overzenden van het advies aan de minister van Justitie. Het adviesdossier wordt binnen achtenveertig uur na ontvangst van dat afschrift aan de raad van beroep medegedeeld.
  § 4. De adviezen worden aan de minister van Justitie of aan de minister die bevoegd is voor de Arbeid, medegedeeld binnen veertig dagen te rekenen van de datum van ontvangst van het verzoek om advies of, indien de betrokken kandidaat gebruik heeft gemaakt van de in het tweede lid van § 3 bedoelde mogelijkheid, binnen dertig dagen te rekenen van de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door de bevoegde raad van beroep.
  Art. 287ter. § 1. Om de twee jaar wordt een beoordelingsstaat opgemaakt van alle personeelsleden die een graad bekleden bedoeld in de hoofdstukken VI, VII, VIIbis, VIII en IX van deze titel, alsook die ingesteld door de Koning overeenkomstig artikel 185, eerste lid.
  Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel.
  In de beoordelingsstaat geeft het diensthoofd zijn mening te kennen omtrent de waarde en de houding van het personeelslid, met behulp van beschrijvende formules overeenkomstig de aangebrachte aanduidingen. De beoordeling wordt uitgedrukt door middel van een van de volgende vermeldingen : " zeer goed ", " goed "of " onvoldoende ". De Koning stelt nadere regels voor de toepassing van deze bepalingen.
  Onder " diensthoofd ", wordt verstaan :
  1° voor de hoofdgriffiers, de hoofdsecretarissen en de attachés bedoeld in artikel 136, naar gelang van het geval, de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur;
  2° voor de bemiddelingsadviseurs en -assistenten, respectievelijk de procureur-generaal en de procureur des Konings;
  3° voor de leden van de griffies, de leden van de parketsecretariaten, het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten, alsook voor de personeelsleden die een graad bekleden ingesteld door de Koning overeenkomstig artikel 185, eerste lid, naar gelang van het geval, de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris.
  Het diensthoofd kan zijn bevoegdheden overdragen volgens nadere regels gesteld door de Koning.
  § 2. Wat de hoofdgriffiers en de attachés bedoeld in artikel 136 betreft, maakt, naar gelang van het geval, de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur een voorlopige beoordeling op en legt deze voor aan de magistraat-korpschef van het desbetreffende gerecht, die deze viseert en er in voorkomend geval een bijkomend advies aan toevoegt. De procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, naar gelang van het geval, maakt een definitieve beoordeling op.
  Wat de leden van de griffies betreft, maakt de hoofdgriffier een voorlopige beoordeling op, die hij aan de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur voorlegt. Deze magistraat viseert de beoordeling en voegt er in voorkomend geval een bijkomend advies aan toe. Hij verzoekt de magistraat-korpschef van het gerecht waar het lid van de griffie zijn ambt vervult, hetzelfde te doen en zendt daarna de beoordelingsstaat en, in voorkomend geval, de adviezen terug aan de hoofdgriffier die de definitieve beoordeling opmaakt.
  Wat de leden van de parketsecretariaten betreft, maakt de hoofdsecretaris een voorlopige beoordeling op, die hij aan de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur voorlegt. Deze magistraat viseert de beoordeling en voegt er in voorkomend geval een bijkomend advies aan toe. De hoofdsecretaris maakt daarna een definitieve beoordeling op.
  § 3. De definitieve beoordelingsstaat wordt door het diensthoofd ter kennis gebracht van het betrokken personeelslid.
  De betrokkene beschikt over een termijn van tien dagen om een bezwaarschrift in te dienen bij de bevoegde raad van beroep en te vragen gehoord te worden. Hij stuurt met dezelfde post een afschrift van zijn bezwaarschrift naar het diensthoofd dat de beoordelingsstaat opgemaakt heeft. Deze zendt de beoordelingsstaat, eventueel met een bijkomende schriftelijke verantwoording van de hiërarchische meerderen, aan de raad van beroep over binnen achtenveertig uur na ontvangst van dat afschrift.
  De raad van beroep deelt het advies mee aan het betrokken diensthoofd binnen veertig dagen te rekenen van de datum van ontvangst van het bezwaarschrift en stelt bij aangetekende brief het betrokken personeelslid ervan in kennis.
  Dat advies is definitief en wordt toegevoegd aan de beoordelingsstaat.
  § 4. De beoordelingsstaat wordt voor de eerste maal opgemaakt tussen de negende en de twaalfde maand effectieve dienst.
  De beoordeling heeft betrekking op de voorbije periode sinds de indiensttreding of sinds de vorige beoordelingsstaat.
  Het personeelslid kan een nieuwe beoordeling aanvragen, ten vroegste één jaar na de opmaak van de vorige beoordeling.
  De beoordelingsstaat wordt bijgehouden door het diensthoofd in een vertrouwelijk dossier op naam van elk personeelslid afzonderlijk. Het diensthoofd brengt de definitief toegekende vermelding rechtstreeks ter kennis van de minister van Justitie.
  § 5. De beoordeling van een personeelslid dat de vermelding " onvoldoende " heeft gekregen, brengt gedurende een jaar, op geldelijk vlak, het verlies mee van de uitwerking van de eerstvolgende tussenverhoging, die volgt na de toekenning van de vermelding, en dit onverminderd de tuchtrechtelijke gevolgen.
  " Art. 287quater. § 1. Er wordt een nationale raad van beroep opgericht die kennis neemt van de beroepen ingesteld door de attachés bedoeld in artikel 136, door de bemiddelingsadviseurs, door de hoofdgriffiers en door de hoofdsecretarissen tegen de adviezen uitgebracht in het kader van de benoemingsprocedure, alsook tegen de beoordelingsstaten.
  Deze nationale raad is gevestigd in Brussel.
  In het rechtsgebied van ieder hof van beroep wordt een raad van beroep opgericht die kennis neemt van de beroepen ingesteld door leden van de griffies, door leden van de parketsecretariaten, door bemiddelingsassistenten, door het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten en door personeelsleden die een graad bekleden ingesteld door de Koning overeenkomstig artikel 185, eerste lid, tegen de adviezen uitgebracht in het kader van de benoemingsprocedure, alsook tegen de beoordelingsstaten.
  Deze raad wordt gevestigd op de zetel van het hof van beroep.
  De raad van beroep opgericht in het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel is eveneens bevoegd voor de beroepen ingesteld door de personen bedoeld in het derde lid die hun ambt uitoefenen bij de griffie van het Hof van Cassatie en bij het parket van dit Hof.
  In deze raden zijn er zoveel afdelingen als er taalstelsels zijn voor de personeelsleden die kunnen vragen om door de raden te worden gehoord.
  Het taalstelsel van de verzoeker bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.
  § 2. De nationale raad van beroep is, per afdeling, samengesteld uit :
  1° een magistraat van een hof;
  2° twee magistraten van het parket bij een hof;
  3° twee hoofdgriffiers;
  4° twee hoofdsecretarissen;
  5° twee bemiddelingsadviseurs;
  6° een attaché in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.
  § 3. De raad van beroep van het rechtsgebied van ieder hof van beroep is, per afdeling, samengesteld uit :
  1° een magistraat van de zetel;
  2° twee magistraten van het parket;
  3° twee griffiers;
  4° twee secretarissen;
  5° een bemiddelingsadviseur en een bemiddelingsassistent.
  § 4. De leden van de nationale raad van beroep worden aangewezen, wat de magistraten van de zetel betreft, door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en, wat de andere leden betreft, door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie. De leden van de raad van beroep van het rechtsgebied van het hof van beroep worden aangewezen, wat de magistraten van de zetel betreft, naar gelang van het geval, door de eerste voorzitter van het hof van beroep, de eerste voorzitter van het arbeidshof of de eerste voorzitter van het militair gerechtshof en, wat de andere leden betreft, naar gelang van het geval, door de procureur-generaal bij het hof van beroep of de auditeur-generaal bij het militair gerechtshof.
  De Koning bepaalt de criteria voor de aanwijzingen bedoeld in het vorige lid. Voor iedere categorie van gerecht moet elk van de ambten opgesomd in de §§ 2 en 3 vertegenwoordigd zijn, hetzij door een lid, hetzij door een plaatsvervanger.
  Voor elk lid kunnen tot zes plaatsvervangers worden aangewezen.
  De leden van de raden van beroep worden, met hun instemming, aangewezen voor de duur van twee jaar. De eerste maal, bij de installatie van de raden van beroep, worden de magistraten niettemin aangewezen voor de duur van drie jaar.
  § 5. In geval van onbeschikbaarheid van een of meer leden wordt de plaats van het afwezig lid ingenomen door de eerstvolgende daartoe aangewezen plaatsvervanger.
  De raad van beroep kan slechts geldig beraadslagen indien de leden of hun plaatsvervangers, die aangewezen zijn volgens de hoedanigheid van de verzoeker, aanwezig zijn. Per zitting moeten minimum vier leden aanwezig zijn. Minstens de helft onder hen moet magistraat zijn. De Koning bepaalt welke leden van de raden zitting nemen volgens de categorie van personeel waartoe de verzoeker behoort.
  Elke raad van beroep wordt voorgezeten door de magistraat van de zetel of, indien deze er niet is, door de parketmagistraat met de hoogste rang. De voorzitter heeft een beslissende stem.
  De raad van beroep hoort de verzoeker persoonlijk en desgewenst ook de opstellers van het betwiste advies of de betwiste beoordelingsstaat en onderzoekt het dossier en de motieven van de betrokkene. De verzoeker mag zich bij het verhoor laten bijstaan door een advocaat of een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie.
  De Koning stelt nadere regels voor de werkwijze van de raden van beroep. "

Art.67. § 1. In artikel 288, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek wordt het woord " klerken-griffiers "vervangen door het woord " adjunct-griffiers ".
  § 2. In artikel 288, zesde lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden " hun griffiers-hoofden van de griffie " vervangen door de woorden " de hoofdgriffiers " en het woord " klerken-griffiers " door het woord " adjunct- griffiers ".

Art.68. In deel II, boek II, titel I, van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk Ibis ingevoegd, luidende :
  " Hoofdstuk Ibis. - Eedaflegging van de bemiddelingsadviseurs, van de bemiddelingsassistenten en van de secretarissen
  Art. 291bis. De bemiddelingsadviseurs en -assistenten leggen de in het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed af in handen, respectievelijk van de procureur-generaal en van de procureur des Konings, bij hun eerste benoeming.
  De hoofdsecretarissen, secretarissen en adjunct-secretarissen bij de parketten leggen de in het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed af in handen, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur.
  De eed moet worden afgelegd binnen een maand na de kennisgeving van de benoeming; anders mag deze als niet-bestaande worden beschouwd. "

Art.69. In artikel 301 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " griffiers-hoofden van de griffie " worden geschrapt en het woord " klerken-griffiers " wordt vervangen door het woord " adjunct-griffiers ";
  2° er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende :
  " Deze bepaling is eveneens van toepassing op de bemiddelingsadviseurs, de bemiddelingsassistenten en de leden van de parketsecretariaten. "

Art.70. In artikel 304 van hetzelfde Wetboek worden tussen de woorden " openbaar ministerie " en het woord " of " de woorden " de griffier " ingevoegd.

Art.71. In artikel 305 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " griffiers-hoofden van de griffie en de griffiers "vervangen door het woord " hoofdgriffiers ";
  2° in het vierde lid, wordt het woord " griffiers " vervangen door het woord " hoofdgriffiers ".

Art.72. In artikel 310 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " waarop de leden van het hof en de leden van de griffie in de onderstaande volgorde worden ingeschreven " worden vervangen door de woorden " vastgesteld als volgt ";
  2° het woord " klerken-griffiers " wordt vervangen door het woord " adjunct- griffiers ";
  3° het artikel wordt aangevuld als volgt :
  " Leden van het parketsecretariaat :
  De hoofdsecretaris;
  De secretaris-hoofd van dienst;
  De secretarissen, in de volgorde van hun benoeming;
  De adjunct-secretarissen, in dezelfde volgorde. "

Art.73. In artikel 311 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " waarop de leden van het hof, de leden assessoren en de leden van de griffie in de onderstaande volgorde worden ingeschreven " worden vervangen door de woorden " vastgesteld als volgt ";
  2° het woord " klerker-griffiers " wordt vervangen door het woord " adjunct- griffiers ";
  3° het artikel wordt aangevuld als volgt :
  " Leden van het parketsecretariaat :
  De hoofdsecretaris;
  De secretarissen-hoofden van dienst, in de volgorde van hun benoeming;
  De secretarissen, in dezelfde volgorde;
  De adjunct-secretarissen, in dezelfde volgorde. "

Art.74. In artikel 312 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " waarop de leden van de rechtbank, de leden assessoren en de leden van de griffie in de onderstaande volgorde worden ingeschreven " worden vervangen door de woorden " vastgesteld als volgt ";
  2° het woord " klerken-griffiers " wordt vervangen door het woord " adjunct- griffiers ";
  3° het artikel wordt aangevuld als volgt :
  " Leden van het parketsecretariaat :
  De hoofdsecretaris;
  De secretarissen-hoofden van dienst, in de volgorde van hun benoeming;
  De secretarissen, in dezelfde volgorde;
  De adjunct-secretarissen, in dezelfde volgorde. "

Art.75. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 312bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 312bis. In de vredegerechten wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :
  De vrederechter;
  De plaatsvervangende vrederechters, in de volgorde van hun benoeming;
  De hoofdgriffier;
  De griffier;
  De adjunct-griffiers, in de volgorde van hun benoeming. "

Art.76. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 312ter ingevoegd, luidende :
  " Art. 312ter. In de politierechtbanken wordt een ranglijst bijgehouden, vastgesteld als volgt :
  De rechters, in de volgorde van hun benoeming;
  De plaatsvervangende rechters, in dezelfde volgorde;
  De hoofdgriffier;
  De griffiers-hoofden van dienst, in de volgorde van hun benoeming;
  De griffiers, in dezelfde volgorde;
  De adjunct-griffiers, in dezelfde volgorde. "

Art.77. Artikel 328 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " Art. 328. Bij verhindering wordt de hoofdgriffier in de hoven, de rechtbanken en de politierechtbanken vervangen door de griffier-hoofd van dienst of de griffier die hij aanwijst; in de vredegerechten wordt de hoofdgriffier vervangen door de griffier of de adjunct-griffier die hij aanwijst.
  Wanneer de hoofdgriffier van een hof, van een rechtbank, van een vredegerecht of van een politierechtbank zich in de onmogelijkheid bevindt om die aanwijzing te doen, wordt in zijn vervanging voorzien, naar gelang van het geval, door de eerste voorzitter van het hof, de voorzitter van de rechtbank, de vrederechter of de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank.
  Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de procureur-generaal aan adjunct-griffiers van een bepaalde griffie opdracht geven om voor maximum zes maanden hun ambt in een andere griffie te vervullen.
  De adjunct-griffiers aan wie opdracht is gegeven, kunnen als griffier aan de griffie worden toegevoegd.
  In alle voormelde gevallen is een nieuwe eedaflegging overbodig.
  Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de hoofdgriffier een opsteller of een beambte die geslaagd is voor de examens van kandidaat-griffier, opdracht geven tijdelijk het ambt van griffier uit te oefenen, dit voor een bepaalde en beperkte tijd en op voorwaarde dat de reden van de opdracht wordt opgegeven. "

Art.78. Artikel 329 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 329. Wanneer de hoofdgriffier, de griffiers en de adjunct-griffiers verhinderd zijn of wanneer de zaak geen uitstel gedoogt tot een griffier tegenwoordig is, kan de rechter zich als griffier een opsteller of een beambte van de griffie toevoegen. "

Art.79. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 329bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 329bis. Bij verhindering wordt de hoofdsecretaris van het parket vervangen door de secretaris-hoofd van dienst of de secretaris die hij aanwijst. Wanneer hij zich in de onmogelijkheid bevindt om die aanwijzing te doen, wordt in zijn vervanging voorzien, naar gelang van het geval, door de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur.
  Een nieuwe eedaflegging is overbodig. "

Art.80. Artikel 330 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 330. Onverminderd de toepassing van de artikelen 328 en 329 kan de minister van Justitie aan griffiers, adjunct-griffiers, opstellers, beambten en boden bij een hof, een rechtbank of een krijgsraad opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun griffie, in een andere burgerlijke of militaire griffie, in ministeriële departementen of kabinetten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten. Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast.
  Het bepaalde in het eerste lid is van toepassing op de hoofdgriffiers wat betreft de opdrachten in ministeriële departementen of kabinetten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten.
  De hoofdgriffiers, griffiers, adjunct-griffiers, opstellers, beambten en boden aan wie aldus opdracht is gegeven, blijven hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. Zij ontvangen evenwel de wedde en vergoedingen van het hun opgedragen ambt, indien deze hoger zijn. "

Art.81. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 330bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 330bis. Onverminderd de toepassing van artikel 329bis kan de minister van Justitie aan de hoofdsecretarissen, secretarissen, adjunct-secretarissen, bemiddelingsadviseurs, bemiddelingsassistenten, vertalers, opstellers, beambten en boden bij het parket, opdracht geven om een gelijk of een hoger ambt te vervullen in hun parket, in een ander burgerlijk of militair parket, in ministeriële departementen of kabinetten, in regeringscommissies, -instellingen of -diensten. Overeenkomstig een bijzondere wets- of verordeningsbepaling kan artikel 327bis op hen worden toegepast.
  De hoofdsecretarissen, secretarissen, adjunct-secretarissen, bemiddelingsadviseurs, bemiddelingsassistenten, vertalers, opstellers, beambten en boden aan wie aldus opdracht is gegeven, blijven hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. Zij ontvangen evenwel de wedde en vergoedingen van het hun opgedragen ambt, indien deze hoger zijn. "

Art.82. In artikel 331, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden de twee laatste zinnen vervangen door de volgende bepalingen :
  " de hoofdgriffiers, zonder vergunning van de eerste voorzitter van het hof, de voorzitter van de rechtbank, de oudstbenoemde rechter in de politierechtbank of de vrederechter van het gerecht waaraan zij verbonden zijn;
  de griffiers-hoofden van dienst, griffiers en adjunct-griffiers, zonder vergunning van de hoofdgriffier van het gerecht waaraan zij verbonden zijn. "

Art.83. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 331bis ingevoegd, luidende :
  " Art. 331bis. De hoofdsecretarissen, secretarissen-hoofden van dienst, secretarissen, adjunct-secretarissen, bemiddelingsadviseurs en -assistenten mogen niet afwezig zijn wanneer de dienst eronder lijdt.
  De hoofdsecretarissen, de bemiddelingsadviseurs en -assistenten mogen niet langer dan drie dagen afwezig zijn zonder vergunning, naar gelang van het geval, van de procureur-generaal, van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur. "

Art.84. Artikel 353bis van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " Art. 353bis. De regels inzake onverenigbaarheid bepaald in artikel 293 zijn van toepassing op de bemiddelingsadviseurs en -assistenten, op de leden van het parketsecretariaat, op het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten, op de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie alsook op de personeelsleden die een bijzondere graad bekleden ingesteld door de Koning overeenkomstig artikel 185, eerste lid. "

Art.85. In artikel 354 van hetzelfde Wetboek worden het eerste en het tweede lid vervangen door de volgende leden :
  " De Koning regelt de eedaflegging van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten, alsmede van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. Hij regelt eveneens de afwezigheid, het verlof en de vakantie van voornoemd personeel, alsmede van de hoofdsecretarissen, de secretarissen, de adjunct-secretarissen, de bemiddelingsadviseurs en -assistenten.
  De Koning kan voor de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid van de griffiers, van de secretarissen, van de bemiddelingsadviseurs en assistenten, van het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten, alsmede van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, de regeling toepassen die geldt voor het Rijkspersoneel. "

Art.86. In de artikelen 366, 367ter, 369, 370, 372, 373, 373ter, 374, 375, 403, 415 en 416 van hetzelfde Wetboek worden de vermelde titels telkens gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van deze wet.

Art.87. In deel II, boek II, titel III van hetzelfde Wetboek wordt hoofdstuk V vervangen door de volgende bepaling :
  " Hoofdstuk V. - Bepaling geldend voor de bemiddelingsadviseurs en - assistenten, voor het personeel van de griffies en de parketsecretariaten en voor de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie
  Art. 380. De Koning bepaalt de wedden van de vertalers, de eerstaanwezende vertalers, de opstellers, de eerstaanwezende opstellers, de beambten, de eerstaanwezende beambten, de boden, de hoofdboden en de eerstaanwezende boden van de griffies en de parketsecretariaten, van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, alsook de wedden van de bemiddelingsadviseurs, de bemiddelingsassistenten en de eerstaanwezende bemiddelingsassistenten. "

Art.88. In artikel 381 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " de griffier " en " de secretaris " telkens vervangen door de woorden " de hoofdgriffier ", respectievelijk " de hoofdsecretaris ".

Art.89. Artikel 512, § 1, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de volgende leden :
  " De voormelde kandidaturen moeten op straffe van verval worden ingediend binnen een termijn van één maand na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad.
  De bekendmaking kan geschieden op zijn vroegst zes maanden voor het ontstaan van de vacature.
  Geen benoeming kan geschieden dan nadat de termijn bepaald in het tweede lid is verlopen. "

Overgangsbepalingen.
Art.90. De griffiers-hoofden van de griffie, de klerken-griffiers, de secretarissen, de adjunct- secretarissen-hoofden van dienst, de adjunct-secretarissen en de klerken-secretarissen in dienst voeren, met ingang van de dag waarop deze wet in werking treedt, respectievelijk de titel van " hoofdgriffier ", van " adjunct-griffier ", van " hoofdsecretaris ", van " secretaris-hoofd van dienst ", van " secretaris " en van " adjunct-secretaris ".

Art.91. De persoon die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet het ambt uitoefent van hoofdgriffier, griffier, adjunct-griffier, hoofdsecretaris, secretaris, adjunct-secretaris, opsteller of beambte kan, overeenkomstig de benoemingsvoorwaarden gesteld in het Gerechtelijk Wetboek voor de inwerkingtreding van deze wet, worden benoemd tot het ambt van hoofdgriffier, griffier, adjunct-griffier, hoofdsecretaris, secretaris of adjunct- secretaris, indien hij op dat ogenblik voldoet aan al de voormelde benoemingsvoorwaarden, met uitzondering van die betreffende de dienstanciënniteit.

Art.92. (Opgeheven) <W 2006-06-10/68, art. 63, 003; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art.93. (Opgeheven) <W 2006-06-10/68, art. 63, 003; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art.94.De geslaagden van het wervingsexamen voor de graad van bemiddelingsadviseur (of van bemiddelingsassistent), dat georganiseerd is voor of nog in uitvoering is op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, worden geacht te voldoen aan de benoemingsvoorwaarden (voor de graad van respectievelijk [1 attaché ]1 of justitieassistent zoals bepaald in de reglementering op de buitendiensten van de Dienst Justitiehuizen van het Ministerie van Justitie). <W 1999-04-12/38, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1999>
  [1 Om in aanmerking te blijven komen voor het bepaalde in het eerste lid moeten de geslaagden, bij een ter post aangetekende brief, ten laatste drie maanden na de inwerkingtreding van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie (I), aan de minister bevoegd voor de Justitie te kennen geven te willen dat hun goede uitslag onbeperkt geldig blijft. Daartoe maakt de minister bevoegd voor de Justitie, een bijzondere oproep in het Belgisch Staatsblad bekend.]1
  ----------
  (1)<W 2009-12-30/13, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 25-01-2010>

Art.95. (Opgeheven) <W 2006-06-10/68, art. 63, 003; Inwerkingtreding : 01-12-2006>

Art.96. De houders van het getuigschrift van kandidaat-griffier en van kandidaat-secretaris dat uitgereikt werd op basis van een examen dat georganiseerd is voor of nog in uitvoering is op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, worden geacht houder te zijn van het getuigschrift bedoeld in de artikelen 269bis en 280 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd door deze wet.

Inwerkingtreding.
Art. 97. Deze wet treedt in werking de eerste dag van de derde maand volgend op die waarin ze in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van de artikelen 15, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 29, 30, 31, 47, 64, 65, 66 en 89, waarvan de Koning de datum van inwerkingtreding bepaalt en uiterlijk één jaar na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
  (NOTA : Inwerkingtreding van art. 31, 65 en 89 vastgesteld op 01-07-1997 par AR 1997-05-02/31, art. 1)
  Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
  Gegeven te Brussel, 17 februari 1997.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Justitie,
  S. DE CLERCK
  Met 's Lands zegel gezegeld :
  De Minister van Justitie,
  S. DE CLERCK