Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

8 AUGUSTUS 1997. - Koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-08-1997 en tekstbijwerking tot 14-01-1999.)



Inhoudstafel:


Art. 1-5



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1991000047 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 1bis. Dit besluit is eveneens van toepassing op de stagiairs die in het raam van de wet betreffende de stage der jongeren in dienst worden genomen, onder voorbehoud van wat voor hun stagevergoeding voorzien wordt. "

Art.2. Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 2. § 1. De in artikel 1 bedoelde personen ontvangen :
  1° een bezoldiging die berekend wordt in de weddeschaal die overeenkomt met die welke aan de rijksambtenaren met eenzelfde graad bij hun aanwerving wordt toegekend, zonder dat zij minder mag bedragen dan de gewaarborgde bezoldiging die is vastgesteld bij het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries;
  2° de tussentijdse verhogingen die in de genoemde weddeschaal bepaald zijn;
  3° een vakantiegeld en een eindejaarstoelage onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de rijksambtenaren zijn vastgesteld;
  4° een haard- of standplaatstoelage, onder dezelfde voorwaarden als voor de rijksambtenaren;
  5° de toelagen en vergoedingen die onder dezelfde voorwaarden als aan het rijkspersoneel worden toegekend voor de uitoefening van hetzelfde ambt.
  § 2 De wedde van het in artikel 1 bedoelde personeelslid dat verminderde prestaties uitoefent, is gelijk aan de maandwedde voor volledige prestaties, vermenigvuldigd met het percentage van de arbeidsregeling die door dit personeelslid wordt uitgeoefend. "

Art.3. In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 november 1991 en de wet van 22 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1°
  § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 1. Overeenkomstig de voor het rijkspersoneel toepasselijke regels worden voor het toekennen van de in de weddeschaal vastgestelde tussentijdse verhogingen in aanmerking genomen, de voltijds verrichte diensten in een van de overheidsdiensten die opgenoemd zijn in artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, als :
  1° tijdelijk personeelslid, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het vroegere besluit van de Regent van 30 april 1947 houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk personeel;
  2° tijdelijk werkman, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het vroegere besluit van de Regent van 10 april 1948 houdende statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel;
  3° werknemer in "een bijzonder tijdelijk kader";
  4° werknemer in "een derde arbeidscircuit";
  5° stagiair in het raam van de wetgeving op de stage der jongeren;
  6° gesubsidieerde contractueel;
  7° bij overeenkomst in dienst genomen personeelslid, in dienst genomen in een andere regeling dan bedoeld bij de punten 3° tot 6°.
  Komen echter niet in aanmerking :
  a) voor het tijdelijke personeelslid, de periodes van dienstschorsing wegens ziekte of gebrekkigheid die meer bedragen dan :
  - 30 dagen voor personeelsleden met minder dan twee jaar dienst;
  - 60 dagen voor personeelsleden met twee en minder dan vier jaar dienst;
  - 90 dagen voor personeelsleden met vier en meer dan vier jaar dienst;
  b) voor de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen persoon, de periodes van schorsing die niet bezoldigd zijn en niet voor de verhoging in weddeschaal in aanmerking komen, met uitzondering van :
  - de carensdag in geval van ziekte of gebrekkigheid;
  - de periodes van verlof of arbeidsonderbreking bedoeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971;
  - de dagen afwezigheid die bekomen werden met toepassing van het koninklijk besluit van 11 oktober 1991 tot vaststelling van de nadere regelen voor de uitoefening van het recht op een verlof om dwingende redenen;
  - de dagen afwezigheid wegens deelname aan een georganiseerde werkonderbreking; ";
  2° in § 2 worden de woorden "op een bevordering tot een hogere wedde" vervangen door de woorden "op een verhoging in zijn weddeschaal".

Art.4. <KB 1998-12-23/44, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 24-01-1999> § 1. Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijk rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries, dat uitwerking heeft met ingang van 1 augustus 1996.
  § 2. De uitbetaling van de wedden, die geregeld wordt volgens een uurbezoldiging, blijft verder onderworpen aan de bepalingen die toepasselijk waren vóór de datum waarop dit besluit van kracht wordt en dit uiterlijk op 31 maart 1998.

Art. 5. Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 8 augustus 1997.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Begroting,
  H. VAN ROMPUY
  De Minister van Ambtenarenzaken,
  A. FLAHAUT