20 MEI 1997. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het presentiegeld van de voorzitters en plaatsvervangende voorzitters van de beroepsorganen ingesteld bij het Ministerie van Ambtenarenzaken, alsook van de vergoedingen wegens reis- en verblijfkosten voor alle leden van deze beroepsorganen.
Art. 1-6
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de hierna genoemde beroepsorganen ingesteld bij het Ministerie van Ambtenarenzaken :
1° de raad van beroep voor opperambtenaren;
2° de interdepartementale raad van beroep;
3° de raad van beroep voor leidende ambtenaren van sommige instellingen van openbaar nut;
4° de raad van beroep voor het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat;
5° de raad van beroep voor het toegevoegd vorsingspersoneel en voor het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat;
6° de departementale raad van beroep;
7° de commissie voor beroep inzake verlof, disponibiliteit en afwezigheid.
Art.2. Aan de voorzitters en plaatsvervangende voorzitters van de beroepsorganen bedoeld in artikel 1 wordt een presentiegeld ten bedrage van negenhonderdvijfenzeventig (975) frank per zitting toegekend.
Art.3. De voorzitters en de assessoren van de beroepsorganen bedoeld in artikel 1, alsmede hun plaatsvervangers, hebben recht op de vergoedingen wegens reis- en verblijfkosten, overeenkomstig de verordeningsbepalingen die gelden voor het rijkspersoneel. Zijn zij geen rijksambtenaren, dan worden zij gelijkgesteld met ambtenaren van de rangen 15 tot 17.
Wanneer zij gemachtigd werden hun eigen vervoermiddel te gebruiken, genieten zij een vergoeding die gelijk is aan het bedrag dat de Staat zou hebben uitgekeerd wanneer zij zouden gereisd hebben met het gemeenschappelijk openbaar vervoer.
Art.4. Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 11 januari 1965 tot toekenning van een forfaitaire toelage aan de voorzitter en plaatsvervangende voorzitter van de raad van beroep voor opperambtenaren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 februari 1970 en 21 november 1989;
2° het koninklijk besluit van 11 januari 1965 tot toekenning van een forfaitaire toelage aan de voorzitter en plaatsvervangende voorzitter van de interdepartementale raad van beroep, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 februari 1970 en 21 november 1989;
3° het koninklijk besluit van 19 juli 1978 tot toekenning van een forfaitaire toelage aan de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter van de raad van beroep voor het administratief personeel, voor het technisch personeel en voor het vak- en dienstpersoneel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat;
4° het koninklijk besluit van 9 augustus 1978 tot toekenning van een forfaitaire toelage aan de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter van de raad van beroep voor het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat;
5° het ministerieel besluit van 27 juli 1976 tot vaststelling van het bedrag van de toelagen en vergoedingen die toegekend worden aan de leden van de commissie opgericht in uitvoering van artikel 28 bis van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen.
Art.5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997, met uitzondering wat de departemetale raad van beroep betreft, zoals vermeld in artikel 1, 6°, voor dewelke het uitwerking heeft met ingang van 1 juni 1996.
Art. 6. Onze Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.