20 AUGUSTUS 1996. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-10-1996 en tekstbijwerking tot 08-09-1998.)
Art. 1-6
Artikel 1. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 oktober 1964 tot bepaling van de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten moeten worden nageleefd, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 15 april 1965, 16 september 1966, 15 februari 1974, 29 maart 1977, 12 april 1984, 15 augustus 1987, 12 oktober 1993 en 21 februari 1994 wordt de vermelding "Dienst voor intensieve neonatale zorgen ... N" vervangen door de vermelding "Dienst voor intensieve neonatologie ... NIC".
Art.2. In de rubriek "Bijzondere normen toepasselijk op de dienst Materniteit" van de bijlage bij het voornoemde koninklijk besluit van 23 oktober 1964, vervangen door het koninklijk besluit van 15 augustus 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt II, 1.3. wordt opgeheven;
2° punt II, 3, wordt vervangen door de volgende bepalingen :
"3. De M-dienst moet deel uitmaken van een ziekenhuis waarvoor een functie van lokale neonatale zorg (N*-functie) erkend is overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 20 augustus 1996 houdende vaststelling van de normen waaraan een functie van neonatale zorg (N*-functie) moet voldoen om te worden erkend.";
3° punt II, wordt aangevuld met het volgende punt :
"4. Van bij de eerste dag van opname in de M-dienst wordt aan de kraamvrouw een onthaalbrochure overhandigd, waarin onder meer het bezoekreglement is opgenomen.";
4° in punt III wordt het tweede lid van punt 1.2.2. opgeheven;
5° de bijlage 3 wordt opgeheven.
Art.3. De rubriek "Bijzondere normen toepasselijk op de dienst voor intensieve neonatale zorgen" van de bijlage bij het voornoemde koninklijk besluit van 23 oktober 1964, vervangen door het koninklijk besluit van 15 augustus 1987, wordt vervangen als volgt :
"Bijzondere normen toepasselijk op de dienst voor intensieve neonatologie, kenletter NIC.
I. Algemene bepalingen
1. De NIC-dienst is uitsluitend bestemd voor de opname en verzorging van pasgeborenen die in levensbedreigende of bijzondere ziektecondities verkeren.
De pasgeborenen verblijven in de NIC-dienst tot op het ogenblik dat zij dermate hersteld zijn dat zij zonder onnodige risico's kunnen terug getransfereerd worden naar het doorverwijzend ziekenhuis voor verdere ziekenhuisverzorging.
2. Indien de functie van lokale neonatale zorg (N*-functie), zoals omschreven in het koninklijk besluit van 22 augustus 1996 houdende vaststelling van de normen waaraan een functie van lokale neonatale zorg (N*-functie) moet voldoen om te worden erkend, geïntegreerd is in de NIC-dienst dienen beiden duidelijk van elkaar onderscheiden zijn en dienen de intensieve zorgen voorbehouden te zijn voor de erkende NIC-bedden.
3. De NIC-dienst moet beantwoorden aan ten minste drie van de hiernavolgende normen met dien verstande dat de in 5° bedoelde norm in ieder geval moet worden vervuld :
1° jaarlijks worden ten minste 50 pasgeborenen van minder dan 1 500 gram opgenomen;
2° jaarlijks hebben ten minste 15 % van de opnamen betrekking op pasgeborenen van minder dan 1 500 gram;
3° jaarlijks hebben ten minste 50 van de opnamen betrekking op patiënten die meer dan 24 uur kunstmatige ventilatie nodig hebben;
4° jaarlijks hebben ten minste 20 % van de opnamen betrekking op intra- of extra-uteriene transfers. Met betrekking tot intra-uteriene transfers gaat het om foetale transfers van kraamvrouwen die van het ene naar het andere ziekenhuis vervoerd werden met het oog op een geboorte in de onmiddellijke omgeving van de NIC-dienst;
5° jaarlijks worden ten minste 50 % van de NIC-patiënten die uit het ziekenhuis ontslagen worden terug getransfereerd naar de doorverwijzende instelling voor verdere ziekenhuisverzorging.
II. Architectonische normen
1. De dienst moet over minimum 15 bedden beschikken.
De lokalen van de dienst moeten een geheel vormen dat duidelijk te onderscheiden is van de andere ziekenhuisdiensten (eenheden) van de inrichting.
2.1. De dienst moet de volgende lokalen bevatten :
1° een ingangsas voor de verpleegdienst, waarin voorzieningen aanwezig zijn voor het wassen van de handen alsook alle andere voorzieningen die voor de toepassing van de regels inzake hygiëne noodzakelijk zijn;
2° één of meer lokalen bestemd voor intensieve verzorging.
Hierin moeten de incubators en de bedden opgesteld worden.
De temperatuur moet in deze lokalen tot 25 °C gebracht kunnen worden. Het systeem dat aangewend wordt voor de luchtregeling mag de verspreiding van kiemen niet bevorderen;
3° een lokaal met twee isoleergedeelten.
Dit lokaal, dat moet beantwoorden aan de in 2° bedoelde criteria, is bestemd voor het isoleren en observeren der kinderen bij wie een infectie wordt vermoed.
Dit lokaal moet voorzien zijn van een sas waarin het mogelijk is de handen te wassen, en te wisselen van kliniekjassen.
2.2. Bovendien moet de dienst nog de volgende technische lokalen bevatten :
1° een onderzoekslokaal;
2° een bureau voor de geneesheren;
3° een lokaal voor het verplegend personeel;
4° twee onderscheiden lokalen voor het opbergen en verhandelen van schoon materiaal en schoon linnen en van vuil materiaal en vuil linnen;
5° een melkkeuken waar de voeding voor de pasgeborenen bereid moet worden.
Ze moet bestaan uit 2 afzonderlijke lokalen : één voor de reiniging en één voor de bereiding van de zuigflessen nadat ze gesteriliseerd werden.
Men moet steeds over aseptische speentjes beschikken.
2.3. De in punt 2.2. bedoelde lokalen mogen buiten de dienst gelegen zijn.
De lokalen van de melkkeuken mogen gebeurlijk gemeenschappelijk zijn met deze van de kraaminrichting.
2.4. Het afnemen en bewaren van de moedermelk moet onder de beste voorwaarden kunnen geschieden.
III. Functionele normen
1. Voor elk bed moet zuurstoftoediening, gebruik van perslucht evenals aspiratie, gewaarborgd zijn.
Op elk ogenblik moet de dienst in staat zijn onder de beste voorwaarden en met de nodige apparatuur cardiorespiratoire reanimatie, en langdurige kunstmatige beademing toe te passen.
2. De dienst moet in staat zijn om gedurende lange tijd parenterale voeding toe te dienen. Daarvoor dient hij te beschikken over een uitgebreid arsenaal aan perfusiepompen.
3. De dienst moet binnen een minimum van tijd kunnen beschikken over de uitslagen van de biologische analyses die onmisbaar zijn voor het toezicht en voor de bovengenoemde therapieën. Deze onderzoekingen moeten met micro-technieken kunnen uitgevoerd worden.
De dienst moet dringend kunnen beroep doen op een analysetoestel voor de pH en voor de bloedgassen alsook over een apparaat voor de meting van glycemie.
4. Het moet mogelijk zijn in de dienst kleine heelkundige ingrepen te verrichten.
5. De dienst moet binnen een minimum van tijd kunnen beschikken over de uitslagen van de radiologische onderzoekingen, die in de instelling worden uitgevoerd en die noodzakelijk zijn voor het toezicht van de bovengenoemde therapieën.
De dienst moet beroep kunnen doen op een mobiel radiografietoestel en over een echografieapparaat.
6. De opmerkingen en vaststellingen vanwege het medisch, verplegend en paramedisch personeel moeten opgetekend worden en gevoegd bij het dossier van de patiënt.
Dit dossier moet bijgehouden worden en steeds ter beschikking zijn van het bevoegde personeel.
7. Voor elke pasgeborene moeten de geneesheren van de dienst elke dag voorschriften en richtlijnen geven die opgetekend worden op een blad : dat blad moet bij het medisch dossier gevoegd worden wanneer het kind de dienst verlaat.
8. De dienst moet kunnen beschikken over een ziekenwagen met transportincubator die uitgerust is voor de reanimatie, monitoring en het vervoer van pasgeborenen.
De dienst moet het transport, onmiddellijk na de oproep, onder medisch en verpleegkundig toezicht in de beste omstandigheden waarborgen.
Daarom moet de geneesheer die de pasgeborene begeleidt praktische ervaring hebben wat betreft de behandeling en de reanimatie van pasgeborenen.
9. De dienst moet meewerken aan de perinatale registratie conform de richtlijnen verstrekt door de Minister die de erkenning van de ziekenhuizen onder zijn bevoegdheid heeft.
IV. Organisatorische normen
1. Medische staf.
1.1. Een erkend geneesheer-specialist in de pediatrie met bijzondere ervaring in de neonatologie wiens ziekenhuisactiviteit exclusief wordt uitgeoefend in de instelling, heeft de leiding van de dienst.
Onder geneesheer-specialist in de pediatrie met bijzondere ervaring in de neonatologie wordt verstaan :
een geneesheer-specialist in de pediatrie die :
- ofwel houder is van de bijzondere beroepstitel van geneesheer-specialist in de neonatologie;
- ofwel, zolang die bijzondere bekwaming door geen enkele specifieke beroepstitel wordt bekrachtigd, bij de erkenningscommissie voor geneesheren-specialisten in de pediatrie bekend staat als bijzonder ervaren in de neonatale zorg. De vaststelling van die algemene bekendheid moet blijken uit een advies van de erkenningscommissie.
De geneesheer-diensthoofd is verantwoordelijk voor de goede werking en het wetenschappelijk niveau van zijn dienst met alle rechten en plichten die hieruit voortvloeien.
Door informatie, afspraken, coördinatie en bepaalde tussenkomsten in de domeinen die rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed uitoefenen op de goede werking van de dienst, zorgt hij ervoor dat de optimale behandeling binnen de perken van de kortst mogelijke verblijfsduur gewaarborgd wordt.
Die maatregelen worden opgenomen in huishoudelijk reglement.
1.2. De geneesheer-diensthoofd is verantwoordelijk voor het treffen van alle maatregelen die de continuïteit van de zorgen aan de pasgeborene waarborgen.
1.3. Een erkend geneesheer-specialist in de pediatrie met bijzondere ervaring in de neonatologie die voor zijn ziekenhuisactiviteit exclusief aan het ziekenhuis verbonden is, dient 24 uur op 24 uur aanwezig te zijn in de instelling.
Deze permanentie mag ook waargenomen worden door een geneesheer in opleiding in de pediatrie voor zover hij minstens twee jaar postgraduate opleiding heeft genoten, dat de dienst waarin hij de permanentie waarneemt in zijn stageprogramma is opgenomen en dat hij vertrouwd werd gemaakt met alle aspecten van de dringende behandeling en reanimatie van zijn specialisme.
Indien de permanentie wordt waargenomen door een geneesheer-specialist in opleiding dient een geneesheer-specialist van dezelfde discipline 24 uur op 24 uur oproepbaar te zijn.
1.4. Op elk ogenblik moet binnen een minimum van tijd de medewerking kunnen gewaarborgd worden van geneesheren-specialisten wier aanwezigheid vereist is voor de behandeling van de pasgeborenen.
1.5. Het diensthoofd maakt een lijst van wachtbeurten op die in de dienst wordt uitgehangen en die wordt overgemaakt aan de geneesheer die in het ziekenhuis de permanentie waarneemt voor de andere hospitalisatiediensten.
1.6. Per vijf erkende NIC-bedden dient de dienst te beschikken over een voltijds equivalent geneesheer-specialist in de pediatrie met bijzondere ervaring in de neonatologie. Het diensthoofd moet voltijds en exclusief tewerkgesteld zijn in de betrokken NIC-dienst; de medewerkers moeten elk ten minste 3/4-tijds en exclusief in de dienst tewerkgesteld zijn.
2. Verplegend, verzorgend- en ander personeel.
2.1. De hoofdverpleegkundige is een gegradueerde verpleger of verpleegster, bij voorkeur gegradueerde pediatrische verpleger of gegradueerde pediatrische verpleegster, of vroedvrouw, en heeft een bijzondere ervaring in neonatologie.
Onder gegradueerde pediatrische verpleger of gegradueerde pediatrische verpleegster met bijzondere ervaring in de neonatologie wordt verstaan :
een gegradueerde pediatrische verpleger of gegradueerde pediatrische verpleegster die :
- ofwel houder is van de bijzondere beroepsbekwaming in de neonatologie;
- ofwel, zolang die bijzondere bekwaming aan geen enkele specifieke bekrachtiging onderworpen is, bij de Nationale Raad voor Verpleegkunde bekend staan als bijzonder ervaren in de neonatale zorg, nadat zij een specifiek programma gevolgd hebben dat zowel theoretisch als praktisch onderricht omvat. De vaststelling van die algemene bekendheid moet blijken uit een advies van de Nationale Raad voor Verpleegkunde.
Onder vroedvrouw met bijzondere ervaring in de neonatologie wordt verstaan :
een vroedvrouw die :
- ofwel houder is van de bijzondere beroepsbekwaming in de neonatologie;
- ofwel, zolang die bijzondere bekwaming aan geen enkele specifieke bekrachtiging onderworpen is, bij de Nationale Raad voor Vroedvrouwen bekend staan als bijzonder ervaren in de neonatale zorg, nadat zij een specifiek programma gevolgd hebben dat zowel theoretisch als praktisch onderricht omvat. De vaststelling van die algemene bekendheid moet blijken uit een advies van de Nationale Raad voor Vroedvrouwen.
2.2. De hoofdverpleegkundige is verantwoordelijk voor de goede werking van de verpleegkundige activiteit van de NIC-dienst. Door informatie, afspraken, coördinatie en bepaalde tussenkomsten in de domeinen die rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed uitoefenen op de verpleegkundige activiteit, zorgt hij mede voor de optimale verzorging van de pasgeborenen binnen de kortst mogelijke verblijfsduur.
2.3. De hoofdverpleegkundige houdt toezicht op de toepassing van het huishoudelijk reglement onder meer met betrekking tot de wijze waarop de lokalen waar pasgeborenen verblijven toegankelijk zijn, de regels van aseptie die dienen toegepast ten aanzien van het personeel en de bezoekers, en de maatregelen die getroffen dienen te worden door het personeel in geval van infecties van endemische aard.
2.4. De hoofdverpleegkundige is verantwoordelijk voor de organisatie van de verpleegkundige registratie en het individuele verpleegkundige dossier ten aanzien van pasgeborenen zolang zij in de NIC-dienst verblijven.
2.5. De hoofdverpleegkundige is verantwoordelijk voor het organiseren van de opvang van de ouders.
2.6. Per bezet NIC-bed moet de dienst beschikken over 2,5 voltijds equivalenten aan gegradueerde, bij voorkeur pediatrische, verpleegkundigen en/of vroedvrouwen, waarvan ten minste 60 % met bijzondere ervaring in neonatologie.
2.7. Aan de NIC-dienst moet ten minste één voltijds equivalent aan administratieve kracht verbonden zijn. Het onderhoudspersoneel moet voldoende talrijk zijn om een dagelijkse reiniging van de dienst, ook in de week-ends en op feestdagen, mogelijk te maken.
3. Andere organisatorische normen.
3.1. Van bij de eerste dag van opname in de NIC-dienst wordt aan de ouders een onthaalbrochure overhandigd, waarin onder meer het bezoekreglement is opgenomen.
3.2. De ouders moeten spoedig en in toenemende mate betrokken worden bij de verzorging van hun kind.
3.3. De ouders moeten steeds toegang kunnen hebben tot hun pasgeborene(n). Overdag moet deze bezoekmogelijkheid zo ruim mogelijk zijn, 's nachts kan het ziekenhuis deze afhankelijk maken van de voorafgaande toestemming van de verantwoordelijke verpleegkundige.
3.4. Bijzondere aandacht dient te gaan naar de adequate opvang van de ouders bij perinatale sterfte."
Art.4. § 1. Aan het vereiste van onderdeel I. Algemene bepalingen, punt 3, van de rubriek "Bijzondere normen toepasselijk op de dienst voor intensieve neonatologie, kenletter NIC" van de bijlage bij het voornoemd koninklijk besluit van 23 oktober 1964, vervangen door artikel 3 van dit besluit, dient voldaan te zijn vanaf 1 januari 2001. Vanaf 1 januari 1999 dient de NIC-dienst te beantwoorden aan ten minste twee van de in dat punt 3 bedoelde normen.
§ 2. Aan de bepalingen van onderdeel II. Architectonische normen, van de in § 1 bedoelde rubriek dient voldaan te zijn op 1 januari 1999.
Met het oog op het bereiken van het minimum aantal van 15 NIC-bedden, mogen de ziekenhuizen C- of D-bedden omvormen tot NIC-bedden, waarbij de desaffectatie van 1 C- of D-bed aanleiding mag geven tot de oprichting van 1 NIC-bed. Er mogen evenwel niet meer dan 5 bedden worden opgericht. De desbetreffende ziekenhuizen moeten, teneinde van deze maatregel te kunnen genieten, (ten laatste drie maanden na de inwerkingtreding van deze bepaling) een reconversieplan voorleggen aan de overheid bevoegd voor de erkenning van de ziekenhuizen. Bedoelde omschakeling dient ten laatste op 1 januari 1999 gerealiseerd te zijn. <KB 1998-06-08/41, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 18-09-1998>
Art.5. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1997 met uitzondering van artikel 4, § 2, tweede lid, dat in werking treedt de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 6. Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 20 augustus 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN
De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
M. COLLA