17 DECEMBER 1996. - Wet houdende tijdelijke en gedeeltelijke uitvoering van artikel 103 van de Grondwet. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-12-1996 en tekstbijwerking tot 25-12-1997)
Art. 1-5
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Art.2. § 1. Deze wet is van toepassing op de vervolging die tegen een minister tijdens de uitoefening van zijn ambt wordt ingesteld wegens misdrijven die hij mocht hebben gepleegd, al dan niet bij de uitoefening van dat ambt, alsmede op de vervolging die tegen een gewezen minister wordt ingesteld wegens misdrijven die deze bij de uitoefening van zijn ambt mocht hebben gepleegd.
(In afwijking van het eerste lid is deze wet niet van toepassing op misdrijven gepleegd in de uitoefening van het ambt van lid van een gemeenschaps- of gewestregering.) <W 1997-02-28/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 11-03-1997>
§ 2. Met betrekking tot de bij § 1 bepaalde misdrijven heeft de door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie aangewezen raadsheer in dat Hof de bevoegdheden van een onderzoeksrechter en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie de bevoegdheden van een procureur des Konings, onder voorbehoud van de uitzonderingen bepaald in artikel 3.
Art.3. (De vervolging in strafzaken bedoeld in deze wet van een minister kan enkel worden ingesteld door ambtenaren van het openbaar ministerie en de bevoegde ambtenaren.) <W 1997-02-28/32, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 11-03-1997>
De informatiedaden mogen slechts worden verricht door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie of op vordering van deze laatste.
Behoudens betrapping op heterdaad zijn aanhouding of voorlopige hechtenis alleen mogelijk mits de Kamer van volksvertegenwoordigers daartoe haar toestemming geeft. De raadsheer-onderzoeker kan de handelingen verrichten waarvoor toestemming is verleend.
De overige dwangmaatregelen, met name bevelen tot medebrenging, huiszoekingen, inbeslagnemingen, het opsporen en aftappen van telefoongesprekken alsmede onderzoeken aan het lichaam, kunnen slechts worden bevolen door een college dat is samengesteld uit de in artikel 2, § 2, bedoelde raadsheer en twee andere raadsheren in het Hof van Cassatie die door de eerste voorzitter van dat Hof werden aangewezen. Het college beslist bij meerderheid. Wat de voorlopige hechtenis en het onderzoek aan het lichaam betreft, oefent het bovendien de functies van raadkamer uit.
Art.4. § 1. Wanneer het onderzoek is voltooid, zendt de in artikel 2, § 2, bedoelde raadsheer in het Hof van Cassatie zijn verslag naar de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, die het, samen met zijn vordering, naar de Kamer van volksvertegenwoordigers overzendt.
§ 2. De Kamer van volksvertegenwoordigers doet uitspraak over het verslag van de in artikel 2, § 2, bedoelde raadsheer, op vordering van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en na de minister dan wel zijn raadsman in zijn conclusies te hebben gehoord. Ten minste achtenveertig uur voor het verhoor door de Kamer van volksvertegenwoordigers moet het dossier ter beschikking worden gesteld van de minister zodat hij er kennis van kan nemen en er zich een afschrift van kan laten bezorgen.
De procedure verloopt met gesloten deuren.
Art. 5. Deze wet treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Zij is van kracht (tot 1 juli 1998). <W 1997-12-19/36, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 17 december 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Eerste Minister,
J.-L. DEHAENE
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK