27 FEBRUARI 1996. - Koninklijk besluit houdende instelling van de Raad van Adel. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-03-1996 en tekstbijwerking tot 29-02-2000)
HOOFDSTUK I. - Benaming en bevoegdheden.
Art. 1-7
HOOFDSTUK II. - Samenstelling.
Art. 8-10
HOOFDSTUK III. - Werkwijze.
Art. 11-13
HOOFDSTUK IV. - Procedure.
Art. 14-21
HOOFDSTUK I. - Benaming en bevoegdheden.
Artikel 1. Bij de minister tot wiens bevoegheid de Buitenlandse Zaken behoren, hierna te noemen "de minister", wordt de Raad van Adel, hierna te noemen "de Raad", ingesteld. Deze treedt in de rechten van de Raad van Adel die is ingesteld bij het koninklijk besluit van 6 februari 1844.
Art.2. De Raad dient de minister van advies voor deze aan de Koning een verslag voorlegt, hetzij over een verzoek tot erkenning van adeldom van het oud regime van vóór 1795 of van vreemde herkomst, hetzij over een verzoek tot rehabilitatie van adeldom die reeds vóór 1795 door derogatie verloren was gegaan, hetzij over een verzoek tot wijziging van wapens, ingediend door personen behorende tot de Belgische adel.
Art.3. De minister bezorgt de Raad een afschrift van de besluiten waarbij de Koning adellijke gunsten verleent, opdat de Raad opmerkingen maakt over het ontwerp van open brieven en het wapen.
Art.4. De Raad houdt het stamboek van de adel bij.
Hij bewaart een kopie van de open brieven.
De aantekeningen in het stamboek worden door de voorzitter ondertekend en door de griffier medeondertekend.
Art.5. De Raad stelt van iedere persoon die tot de Belgische adel behoort, op diens verzoek, de adellijke staat vast.
Art.6. De Raad geeft attesten van adeldom af betreffende de predikaten, de titels en het overgaan ervan.
Hij certificeert het bezit en het gebruik van adellijke wapens.
Deze attesten en certificaten worden ondertekend door de griffier.
Art.7. De Raad kan worden gehoord inzake de aanneming van elke maatregel eigen aan de wijze van uitvoering van alle daden voortspruitend uit artikel 113 van de Grondwet.
HOOFDSTUK II. - Samenstelling.
Art.8. <KB 1999-12-16/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-12-1999> De raad is samengesteld uit minimum acht en maximum twaalf leden met beslissende stem, de helft Franstaligen en de helft Nederlandstaligen, en een griffier met adviserende stem, allen benoemd en afzetbaar door de Koning, op voordracht van de minister.
De leden worden benoemd voor een termijn van vier jaar.
Art.9. De Raad wordt beurtelings voorgezeten door een Nederlandstalig en een Franstalig lid, benoemd door de Koning, op voordracht van de minister.
De beurtwisseling geschiedt om het jaar.
Bij ontslag of overlijden van de voorzitter in functie wordt hij door de andere voorzitter vervangen voor de duur van het mandaat.
Art.10. De griffier van de Raad is een vast benoemd ambtenaar van niveau één van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, licentiaat of doctor in de rechten of in de geschiedenis.
Bij verhindering van de griffier worden diens taken vervuld door een andere ambtenaar die dezelfde voorwaarden vervult.
HOOFDSTUK III. - Werkwijze.
Art.11. De leden van de Raad wonen de vergaderingen regelmatig bij.
Als zij hun verplichtingen niet kunnen nakomen, dienen zij hun ontslag in.
Het lid dat overeenkomstig artikel 8 benoemd is ter vervanging van een ontslagnemend of overleden lid, voltooit diens mandaat.
Art.12. Tijdens de uitoefening van hun mandaat mogen de leden van de Raad geen lid zijn van een communautaire heraldische raad.
Art.13. De leden van de Raad zijn gehouden tot geheimhouding van de feiten, handelingen of inlichtingen waarvan zij door hun functie kennis hebben gekregen.
Bij het verstrijken van hun mandaat bezorgen zij de griffier alle documenten terug die zij in hun hoedanigheid van lid van de Raad in hun bezit hebben. In geval van overlijden kan de Raad deze documenten van de erfgenamen terugvorderen.
HOOFDSTUK IV. - Procedure.
Art.14. De Raad kan enkel een beslissing nemen, indien minstens de helft van de leden aan de beraadslaging heeft deelgenomen.
De beslissingen worden mondeling genomen bij meerderheid van stemmen. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Art.15. De voorzitter, in overleg met de griffier, bepaalt dag en uur van de vergaderingen en stelt de agenda op. De uitnodigingen, de agenda en de verslagen worden aan de leden toegezonden.
De agenda kan niet worden gewijzigd zonder instemming van de leden van de Raad.
Art.16. De griffier, die alle beraadslagingen bijwoont, is belast met de redactie van de notulen, die hij op de eerstvolgende vergadering ter beoordeling aan de leden van de Raad voorlegt. Eén exemplaar van deze notulen wordt in het archief van de Raad bewaard.
De griffier is belast met de afgifte van de attesten en certificaten genoemd in artikel 6 en met de overige administratieve briefwisseling van de Raad.
Hij bewaart het archief van de Raad.
Art.17. De te behandelen dossiers worden door de griffier, na overleg met de voorzitter, verdeeld onder de leden van de Raad.
De aangewezen rapporteur mag het dossier om familieredenen of andere behoorlijk gewettigde redenen weigeren.
Indien de zaak dat vereist, mogen verscheidene rapporteurs worden aangewezen.
De verslagen worden schriftelijk opgemaakt. De griffier zendt een exemplaar ervan aan elk lid van de Raad.
Art.18. Indien de aan de Raad voorgelegde zaak een bloed- of aanverwant van een lid, tot en met de vierde graad, aanbelangt, neemt dat lid geen deel aan de beraadslaging noch aan de stemming.
De andere gevallen van onthouding of wraking worden in voorkomend geval voorgelegd aan de Raad, die erover zal beslissen.
Art.19. De Raad bewaart een duplicaat van alle bewijsstukken die tot gunstige beslissingen hebben geleid. Deze duplicaten worden ter bewaring aan de griffier toevertrouwd.
Art.20. Het koninklijk besluit van 6 februari 1844 houdende oprichting van de Raad van Adel, alsook het koninklijk besluit van 26 september 1843 houdende oprichting van een adviescommissie voor het onderzoek van de aanspraken op en de aanvragen tot erkenning van adeldom worden opgeheven.
Art. 21. Onze Minister van Buitenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel op 27 februari 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Buitenlandse Zaken,
E. DE RYCKE