6 MAART 1996. - Ministerieel besluit tot wijziging van het reglement behorende bij het ministerieel besluit van 13 februari 1970 houdende reglement waarbij de technische maatregelen worden vastgesteld die moeten genomen worden voor de exploitatie van de vliegtuigen in het handelsluchtvervoer met een hoogst toegelaten totaalgewicht van 5 700 kg en meer.
Art. 1-8
Artikel 1. In het eerste hoofdstuk van het bij het ministerieel besluit van 13 februari 1970 behorend reglement houdende reglement waarbij de technische maatregelen worden vastgesteld die moeten genomen worden voor de exploitatie van de vliegtuigen in het handelsluchtvervoer met een hoogst toegelaten totaalgewicht van 5 700 kg en meer, wordt de volgende begripsomschrijving ingevoegd :
"Vluchtnabootser : apparatuur waarmee op de grond de vluchtomstandigheden kunnen worden nagebootst door een getrouwe weergave te bieden van de stuurcabine van een bepaald type van vliegtuig op zodanige wijze dat de bedienings- en controlefuncties van de mechanische, elektrische, elektronische en andere boordsystemen, de normale omgeving van de leden van het stuurpersoneel, alsook de prestaties en vliegeigenschappen van dit vliegtuigtype werkelijkheidsgetrouw worden nagebootst."
Art.2. De § 3.3.1. van het bij hetzelfde besluit behorend reglement, opgeheven door het koninklijk besluit van 3 mei 1991, wordt hersteld in de volgende lezing :
"3.3.1. Stuurpersoneel.
3.3.1.1. Het hoofd van de afdeling verrichtingen zorgt voor de opleiding en het behoud van de ervaring en van de bevoegdverklaringen van de leden van het stuurpersoneel opdat zij de hun opgedragen functies naar behoren kunnen uitoefenen.
3.3.1.2. Opleidingsprogramma's.
3.3.1.2.1. Elk lid van het stuurpersoneel zal, telkens als hij van kwalificatie of van ondernemer verandert, een aangepaste opleiding ontvangen. Deze opleiding zal door het hoofd van de afdeling verrichtingen omschreven worden, rekening houdende met de vorming, kwalificaties en ervaring van het lid van het stuurpersoneel.
3.3.1.2.2. De nieuwe bemanningsleden van het stuurpersoneel van de ondernemer zullen een aangepaste opleiding krijgen. Zij zal minstens de kennis van het vluchthandboek van de ondernemer omvatten waarna een evaluatie door het hoofd van de afdeling verrichtingen of zijn afgevaardigde zal plaats hebben.
3.3.1.2.3. Alvorens in het handelsluchtvervoer aangewezen te worden als een lid van het stuurpersoneel op een vliegtuigtype voor hetwelk hij geen ervaring in het handelsluchtvervoer bezit, zal het bemanningslid een opleiding krijgen welke minstens bestaat uit :
1. een grondcursus betreffende het gebruikte materiaal, gevolgd door een evaluatie;
2. een oefenstage op vluchtnabootser en in vlucht, op het of de gebruikte types, met inbegrip van de uitzonderingsprocedures die voortspruiten uit de slechte werking, een anomalie of een brand van de motoren of de systemen, de coördinatie van de taken der bemanningsleden en de vereisten tot uitbating in het handelsluchtvervoer, gevolgd door een evaluatie;
3. een cursus of een aanvullende kursus over de nooduitrusting aan boord, gevolgd door een evaluatie;
4. een operationele stage op lijn, onder toezicht, gevolgd door een evaluatie.
3.3.1.2.4. Indien een piloot voor de eerste maal aangewezen wordt als eerste bestuurder in het handelsluchtvervoer, zal het opleidingsprogramma minstens volgende punten omvatten :
1. een cursus over bevelvoering, dewelk de methode van beheer toegepast in de stuurcabine inhoudt, alsook een herziening van de relevante aspecten uit het vluchthandboek en de gebruiksvoorwaarden in het handelsluchtvervoer, gevolgd door een evaluatie;
2. een oefenstage op vluchtnabootser georiënteerd naar lijnvluchten, gevolgd door een evaluatie;
3. een oefenstage in vlucht, gevolgd door een evaluatie in vlucht;
4. een stage op de lijn als co-piloot die de functie van gezagvoerder onder toezicht uitoefent, gevolgd door een evaluatie in vlucht.
3.3.1.3. Voor de bestuurder zal het onderzoek naar de bekwaamheid bij de besturing en de uitvoering van noodprocedures op een bepaald vliegtuigtype binnen een tijdsverloop van twaalf maanden ten minste tweemaal plaatshebben.
Tussen twee opeenvolgende controles moeten ten minste vier maanden zijn verlopen. Dezelfde regel is van toepassing voor de controle op de geschiktheid van de bestuurder tot het vliegen onder omstandigheden voor instrumentvluchten.
3.3.1.4. De technische bekwaamheid van de boordwerktuigkundigen, onder meer hun geschiktheid tot het uitvoeren van noodprocedures, wordt op regelmatige tijden onderzocht met dien verstande dat tussen twee opeenvolgende controles ten hoogste twaalf maanden zijn verlopen.
3.3.1.5. Uitvoering.
3.3.1.5.1. Alle opleidingen bedoeld in dit besluit, initieel en herhalend, zullen conform een gedetailleerd programma, omschreven in het opleidingshandboek, uitgevoerd worden.
Het opleidingshandboek wordt medegedeeld aan de Directeur-Generaal van het Bestuur van de Luchtvaart, die wijzigingen kan laten aanbrengen.
3.3.1.5.2. Elke cursus of elke stage zal het voorwerp uitmaken van een evaluatie door hetzij het hoofd van de afdeling verrichtingen of zijn afgevaardigde, hetzij indien de Directeur-Generaal van het Bestuur van de Luchtvaart het nuttig acht, door een door hem aangeduide persoon.
3.3.1.5.3. De onderzoeken naar de bekwaamheid voorgeschreven in §§ 3.3.1.3. en 3.3.1.4. worden respectievelijk uitgevoerd door hetzij de hoofdvliegtuigbestuurder of door de hoofdboordwerktuigkundige of door elke andere bestuurder instructeur derde graad of instructeur boordwerktuigkundige van de onderneming, hetzij indien de Directeur-Generaal van het Bestuur van de Luchtvaart het nuttig acht door een door hem aangewezen examinator.
3.3.1.5.4. De Directeur-Generaal van het Bestuur van de Luchtvaart kan zich op ieder ogenblik vergewissen van de goede uitvoering van de opleidingsprogramma's en de onderzoeken naar de bekwaamheid evenals van de voortdurende kwaliteit van de aldus opgeleide stuurpersoneelsleden.
3.3.1.6. Vluchtnabootser.
3.3.1.6.1. De vluchtnabootsers mogen gebruikt worden volgens het programma beschreven in het opleidingshandboek beschreven in §§ 3.3.1.5. hierboven.
3.3.1.6.2. Indien geen voor de opleiding gepaste vluchtnabootser beschikbaar is, of indien de vluchtnabootser toelaat de opleiding in vlucht geheel te vervangen, zal de ondernemer een alternatief programma aan de Directeur-Generaal van het Bestuur van de Luchtvaart voorstellen.
3.3.1.6.3. De vluchtnabootsers gebruikt in het kader van dit besluit moeten hiervoor erkend zijn door de Directeur-Generaal van het Bestuur van de Luchtvaart of zijn afgevaardigde.
3.3.1.7. Laatste ervaring.
Een bestuurder zal niet aangewezen worden om als bestuurder een vlucht in het handelsluchtvervoer uit te voeren op een bepaald vliegtuigtype indien hij tijdens de negentig dagen voorafgaand aan deze aanduiding niet tenminste drie opstijgingen en drie landingen heeft uitgevoerd met een vliegtuig van dit type of tijdens een opleiding op vluchtnabootser.
De laatste ervaring kan herwonnen worden in de periode van negentig dagen tot uiterlijk honderdtwintig dagen tijdens vluchten in het handelsluchtvervoer op voorwaarde dat deze vluchten uitgevoerd worden onder toezicht van een bestuurder gezagvoerder, hiertoe behoorlijk gemachtigd door de Directeur-Generaal van het Bestuur van de Luchtvaart of zijn gemachtigde.
Wanneer de honderdtwintig dagen eenmaal voorbij zijn kan de laatste ervaring slechts herwonnen na de bestuurder onderworpen te hebben aan een aangepaste opleiding en een nazicht naar de bekwaamheid zoals voorgeschreven in § 3.3.1.3. hierboven.
3.3.1.8. Route en luchtvaartterrein bevoegdverklaring.
3.3.1.8.1. De ondernemer is verplicht ervoor te zorgen dat de eerste bestuurder een voldoende kennis bezit van de te vliegen route en de daarbij te gebruiken luchtvaartterreinen. Hieronder is begrepen kennis van :
voor wat de route betreft :
a) de topografie en de laagste veiligheidshoogten;
b) de meteorologische omstandigheden tijdens de verschillende seizoenen;
c) de hulpmiddelen, diensten en procedures inzake weerkunde, verreberichtgeving en luchtverkeer;
d) de opsporings- en reddingsprocedures;
e) de navigatiehulpmiddelen voor de te vliegen route;
voor wat de luchtvaartterreinen betreft :
a) de obstakels, de algemene topografie en de laagste veiligheidshoogten;
b) de naderingshulpmiddelen en de lichtbebakening;
c) de procedures voor het landen, het wachten, het naderen en het opstijgen, mede inbegrepen de procedures inzake lawaaibestrijding. De kennis van de eerstgenoemde procedures met behulp van instrumenten mag worden aangetoond aan de hand van een gepaste vluchtnabootser;
d) de toepasselijke weerminima.
De eerste bestuurder zal op een door de ondernemer opgesteld document verklaren dat hij de studie ondernomen heeft en kennis heeft van de hiervoren aangegeven elementen betreffende de te vliegen routes en de daarbij te gebruiken luchtvaartterreinen waar hij moet opereren indien deze bestuurder, tijdens de laatste voorafgaande twaalf maanden, niet tenminste een reis tussen de eindpunten van deze route uitgevoerd heeft als bestuurder-bemanningslid, inspectiepiloot of waarnemer in de stuurcabine.
3.3.1.8.2. Om een luchtvaartterrein met de er voor vastgestelde minima weersomstandigheden te mogen gebruiken moet de eerste bestuurder tijdens de twaalf voorafgaande maanden een naderingsvlucht op dit luchtvaartterrein hebben uitgevoerd. Deze nadering mag uitgevoerd worden :
- hetzij overdag in de omstandigheden voor zichtvluchten;
- hetzij als lid van het stuurpersoneel of als waarnemer in de stuurhut in aanwezigheid van een bevoegde vliegtuigbestuurder;
- hetzij, ingeval geacht wordt dat het luchtvaartterrein niet moeilijk is, met weerminima die, ten opzichte van de normale weerminima, met de goedkeuring van de Directeur-Generaal van het Bestuur van de Luchtvaart kunnen worden opgevoerd. Deze hogere minima zijn niet vereist indien het luchtvaartterrein zich dichtbij een luchtvaartterrein bevindt ten aanzien waarvan de eerste bestuurder bevoegd is.
Een luchtvaartterrein wordt geacht moeilijk te zijn als het in een moeilijk gebied gelegen is of als de hulpmiddelen of de naderingsprocedures voor de vliegtuigbestuurder ongebruikelijk zijn of als het verkeer buitenmate druk is.
3.3.1.8.3. De in § 3.3.1.8.2. gestelde voorwaarden zijn niet van toepassing als de ondernemer aan de vliegtuigbestuurder een visuele voorstelling van het luchtvaartterrein heeft gegeven, welke voorstelling door de Directeur-Generaal van het Bestuur van de Luchtvaart is aanvaard.
3.3.1.8.4. Wanneer de ondernemer geregelde vluchten uitvoert op een route of een gedeelte daarvan, waar de navigatie enkel op zicht of aan de hand van herkenbare punten op de grond moet geschieden, mede op een niveau dat beneden het reliëf ligt dat zich horizontaal uitstrekt op minder dan 25 zeemijlen horizontaal te rekenen van de as van de route of het gedeelte daarvan, zal de eerste bestuurder op deze route of het gedeelte daarvan eenmaal gevlogen hebben als lid van de bemanning of als waarnemer in de stuurhut met het oog op zijn bevoegdverklaring ten aanzien van deze route of het gedeelte daarvan."
Art.3. De § 3.3.2. van het bij hetzelfde besluit behorend reglement, opgeheven door het koninklijk besluit van 3 mei 1991 wordt hersteld in de volgende lezing :
"3.3.2. Kabinebemanning.
Het hoofd van de afdeling verrichtingen zorgt ervoor dat het kabinepersoneel :
a) voldoende geoefend is om de functies te vervullen waarmede het in noodgevallen belast is en onder meer bedreven is in het gebruik van de hulp- en reddingsuitrusting waarvan de aanwezigheid is voorgeschreven, o.a. zwemvesten, reddingsvlotten, nooduitgangen, draagbare brandblussers, zuurstofuitrusting en verbandtrommels;
b) dat dienst doet aan boord van vliegtuigen, die op een hoogte van meer dan 3 000 m (10 000 voet) vliegen, kennis heeft van de uitwerkselen van de hypoxemie en de fysiologische verschijnselen die zich voordoen bij het terugvallen van de druk in vliegtuigen met drukkajuit;
c) kennis bezit van de opgelegde taken en de werkzaamheden van de andere bemanningsleden in noodgevallen, voor zover dit kan dienstig zijn bij de uitoefening van zijn eigen werkzaamheden."
Art.4. In de Franse tekst van punt a van § 4.1.3.2. van het bij hetzelfde besluit behorend reglement worden de woorden "utilisé comme paramètre" tussen de woorden "qui pourrait être" en "dans la détermination du poids au décollage" ingelast.
Art.5. De § 8.1.2. van het bij hetzelfde besluit behorend reglement, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 15 december 1971 en 26 maart 1990, wordt aangevuld als volgt :
"8.1.2.r) het opleidingshandboek van het stuurpersoneel omschreven in § 8.6. hieronder;
8.1.2.s) de lijst van minimale uitrusting voor de uitgebate vliegtuigtypes en voor de speciaal toegelaten vluchten;
8.1.2.t) de visuele grond-lucht signalencode ten gerieve van de overlevenden;
8.1.2.u) de inlichtingen en onderrichtingen betreffende de onderschepping van burgerluchtvaartuigen, inbegrepen de procedures die de eerste bestuurders van onderschepte luchtvaartuigen moeten gebruiken en de visuele signalen die onderscheppende en onderschepte luchtvaartuigen moeten gebruiken;
8.1.2.v) de inlichtingen en onderrichtingen bij het vervoer van gevaarlijke goederen, inbegrepen de maatregelen te nemen in geval van nood;
8.1.2.w) de onderrichtingen in geval van noodevacuatie;
8.1.2.x) indien toepasselijk op de bewuste vluchten, de te gebruiken lange-afstandsnavigatie-procedures;
8.1.2.y) de specificaties betreffende het exploitatievluchtplan;
8.1.2.z) het opleidingshandboek betreffende de functies van het cabinepersoneel in geval van nood;
8.1.2.aa) gedetailleerde onderrichtingen voor het berekenen van de nodige brandstoffen en smeermiddelen, rekening houdend met alle vluchtomstandigheden, inbegrepen het mogelijk uitvallen van één of meerdere motoren tijdens de vlucht;
8.1.2.ab) exploitatie-aanbevelingen en inlichtingen over de klimmogelijkheden met alle motoren in werking;
8.1.2.ac) de door de bemanningsleden te gebruiken normale, abnormale en noodprocedures alsmede de geëigende controlelijsten en de inlichtingen over de systemen van het luchtvaartuig;
8.1.2.ad) de details betreffende het programma in verband met het voorkomen van ongevallen en de veiligheid van de vluchten;
8.1.2.ae) voor vliegtuigen die boven 15 000 m (49 000 ft) kunnen vliegen :
a) de inlichtingen die de piloot kunnen toelaten de beste oplossing te kiezen in geval van blootstelling aan kosmische zonnebestraling;
b) de toepasselijke procedures in geval de piloot beslist te dalen, wijzend op:
i) de noodwendigheid om bij voorbaat de betrokken ATS dienst te verwittigen om een voorlopige daaltoelating te verkrijgen;
ii) de te nemen maatregelen in geval de communicatieverbindingen met de ATS dienst zouden onderbroken zijn of niet hersteld kunnen worden."
Art.6. Het reglement behorend bij hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende bepalingen :
"8.6. Opleidingshandboek.
8.6.1. Het opleidingshandboek bevat alle onderrichtingen of inlichtingen, die nodig zijn voor het personeel belast met de opleidingen, de evaluaties en de onderzoeken naar de bekwaamheid van het personeel belast met het besturen of het in dienst stellen van een vliegtuig.
Het opleidingshandboek sluit, onder vorm van opeenvolgende hoofdstukken, aan bij het vluchthandboek.
8.6.2. Het opleidingshandboek zal minstens volgende punten bevatten :
a) de gedetailleerde programma's van alle initiële en herhalingsvormingen, de evaluaties en de onderzoeken naar de bekwaamheid;
b) de minimale ervarings- en kwalificatienormen om de verschillende programma's te volgen;
c) het aantal vluchturen of uren op vluchtnabootser voorzien tijdens de verschillende stages, inbegrepen de stages op lijn onder toezicht;
d) de toezichtmethodes op lijnvluchten onder toezicht;
e) de door het hoofd van de afdeling verrichtingen gegeven delegaties voor de verschillende voorziene evaluaties."
Art.7. De uitbaters die houder zijn van een machtiging, exploitatievergunning of -licentie op de dag van het inwerkingtreden van dit besluit beschikken over honderdtachtig dagen om :
1° hun opleidingsmethodes aan te passen aan § 3.3.1.;
2° bij het Bestuur van de Luchtvaart de amendementen bij het vluchthandboek en het opleidingshandboek, zoals vereist in § 8.1.2.r) tot ae) en in § 8.6 indienen.
Art. 8. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 6 maart 1996.
M. DAERDEN