28 OKTOBER 1996. - Wet betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-12-1996 en tekstbijwerking tot 23-05-2016)
Art. 1, 1/1, 2-13, 13/1, 14
BIJLAGE.
Art. N
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art.1/1. [1 Deze wet voorziet in de omzetting van richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (herschikking).]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/09, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
Art.2.In deze wet wordt verstaan onder :
1° " Staat " : [1 een lidstaat van de Europese Unie of een Staat van de Europese Vrijhandelsassociatie waarop richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (herschikking), mede van toepassing is;]1
2° " cultuurgoed " : een goed dat, voordat of nadat het buiten het grondgebied van de verzoekende Staat is gebracht, erkend is als nationaal, artistiek, historisch of archeologisch bezit in de zin van artikel 36 van het Verdrag [1 betreffende de werking van de Europese Unie]1 of van artikel 13 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. De erkenning moet hebben plaatsgehad overeenkomstig de wetgeving of de administratieve procedures van de verzoekende Staat.
[1 ...]1
3° " openbare collecties " : collecties die overeenkomstig de wetgeving van een Staat als openbaar zijn erkend en die het eigendom zijn van die Staat, van een lokale of regionale overheid in die Staat of van een instelling gelegen op zijn grondgebied. Deze instelling moet het eigendom zijn van of in grote mate gefinancierd worden door die Staat of een lokale of regionale overheid;
4° " teruggave " : de daadwerkelijke terugkeer van het cultuurgoed op het grondgebied van de verzoekende Staat;
5° " bezitter " : degene die een cultuurgoed feitelijk houdt voor zichzelf of in wiens naam het goed door een ander wordt gehouden;
6° " houder " : degene die een cultuurgoed feitelijk houdt voor een ander;
7° " verzoekende Staat " : de Staat waarvan het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied is gebracht.
[1 8° "IMI" : het Informatiesysteem interne markt bedoeld in verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van beschikking 2008/49/EG van de Commissie.]1
----------
(1)<W 2016-05-04/09, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
Art.3.Een cultuurgoed is op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Staat gebracht :
1° wanneer het buiten het grondgebied van die Staat is gebracht in strijd met zijn wetgeving betreffende de bescherming van het nationaal bezit of in strijd met [1 Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad, van 18 december 2008]1, betreffende de uitvoer van cultuurgoederen;
2° wanneer het niet teruggezonden wordt na het verstrijken van de termijn van een rechtmatige tijdelijke zending naar een ander land of wanneer een van de andere voorwaarden die aan die tijdelijke zending verbonden waren, niet in acht genomen wordt.
----------
(1)<W 2016-05-04/09, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
Art.4.De minister van Justitie is de bevoegde centrale autoriteit om samen te werken met de centrale autoriteit van de andere Staten en het overleg tussen de bevoegde autoriteiten van deze Staten te bevorderen.
Deze autoriteiten hebben onder meer tot taak :
1. op verzoek van de verzoekende Staat een nader bepaald cultuurgoed dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van deze Staat is gebracht, op te sporen en de identiteit van de bezitter of de houder ervan vast te stellen. Dit verzoek moet vergezeld gaan van alle nodige informatie om deze opsporing en vaststelling te vergemakkelijken, met name over de plaats waar het goed zich feitelijk of vermoedelijk bevindt;
2. bij ontdekking op hun grondgebied van cultuurgoederen waarvoor er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat die goederen op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een andere Staat zijn gebracht, de centrale autoriteit van de betrokken Staten hiervan in kennis te stellen;
3. de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Staat gedurende een termijn van [1 zes]1 maanden na de in punt 2 bedoelde kennisgeving, de gelegenheid te geven na te trekken of het betrokken goed een cultuurgoed vormt. Doen zij dit niet binnen de gestelde termijn, dan zijn de punten 4 en 5 niet langer van toepassing;
4. in samenwerking met de verzoekende Staat de nodige maatregelen te treffen voor het materiële behoud van het cultuurgoed;
5. te voorkomen, door de passende voorlopige maatregelen, dat het cultuurgoed aan de procedure van teruggave wordt onttrokken;
6. met betrekking tot de teruggave als tussenpersoon te fungeren tussen de bezitter of de houder en de verzoekende Staat.
Te dien einde kunnen de bevoegde autoriteiten, onverminderd de met toepassing van artikel 7 ingestelde vordering tot teruggave, een arbitrageprocedure overeenkomstig de wet vergemakkelijken, op voorwaarde dat de verzoekende Staat en de bezitter of de houder daarmee uitdrukkelijk akkoord gaan .
----------
(1)<W 2016-05-04/09, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
Art.5. De politiediensten bedoeld in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt sporen de cultuurgoederen op die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Staat zijn gebracht, alsook de identiteit van de bezitter of houder ervan, indien de goederen zich op het Belgisch grondgebied bevinden.
Om het in artikel 4, tweede lid, 3, bedoelde onderzoek mogelijk te maken, zijn zij gemachtigd om zich op de wijze voorgeschreven door de wet, toegang te laten verschaffen tot de plaatsen waar de gevorderde goederen zich zouden kunnen bevinden.
Art.6. De beslagrechter van de plaats waar een door een Staat gevorderd cultuurgoed zich bevindt, kan alle nodige maatregelen treffen met het oog op het materiële behoud van dat goed en om te voorkomen dat het aan de procedure van teruggave wordt onttrokken.
Te dien einde kan hij de bezitter of de houder van dat goed verbieden het te verplaatsen of erover te beschikken en een bewaarder aanstellen gedurende het verloop van deze procedure.
Art.7.§ 1. Wanneer een cultuurgoed dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Staat is gebracht, zich in België bevindt, kan die Staat een vordering tot teruggave instellen tegen degene die het goed in handen heeft.
De vordering is niet ontvankelijk indien het, op het ogenblik dat zij wordt ingesteld, niet langer onrechtmatig is om het goed buiten het grondgebied van de verzoekende Staat te brengen.
§ 2. De vordering wordt bij een verzoekschrift op tegenspraak ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
Bij het verzoekschrift worden gevoegd :
1° een document waarin het goed waarop de vordering betrekking heeft wordt beschreven en waarin wordt verklaard dat dit goed een cultuurgoed is krachtens de wetgeving van de verzoekende Staat;
2° een verklaring van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Staat waaruit moet blijken dat het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van deze Staat is gebracht, in strijd met zijn wetgeving ter zake of met [1 Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad, van 18 december 2008]1, betreffende de uitvoer van cultuurgoederen.
Ingeval deze documenten niet bij de inleiding van de vordering zijn toegevoegd en behoudens toevoeging van deze stukken binnen de door de rechtbank gestelde termijn, verklaart deze de eis van ambtswege niet toelaatbaar.
Behalve de vermeldingen genoemd in artikel 1034ter, 1°, 4°, 5° en 6°, van het Gerechtelijk Wetboek bevat het verzoekschrift, op straffe van nietigheid :
1° de opgave van de verzoekende Staat en de naam, de voornaam en de hoedanigheid van de persoon die deze Staat vertegenwoordigt;
2° de naam, de voornaam en de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats en, in voorkomend geval, de hoedanigheid van de persoon die moet worden opgeroepen.
----------
(1)<W 2016-05-04/09, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
Art.8. Onder voorbehoud van de verjaring moet de teruggave van het gevorderde cultuurgoed door de rechtbank worden gelast indien bewezen wordt dat de vordering betrekking heeft op een cultuurgoed dat op onrechtmatige wijze, ten vroegste op 1 januari 1993, buiten het grondgebied van de verzoekende Staat is gebracht.
De eigendom van het cultuurgoed wordt, na de teruggave ervan, bepaald door het recht van de verzoekende Staat.
Art.9.[1 De vordering tot teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Staat zijn gebracht, verjaart drie jaar na de datum waarop de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter of de houder van dat goed ter kennis van de bevoegde centrale autoriteit van de verzoekende Staat zijn gekomen.]1
De vordering verjaart in elk geval dertig jaar na de datum waarop het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende Staat is gebracht. De vordering verjaart evenwel na vijfenzeventig jaar of is onverjaarbaar indien de wetgeving van de verzoekende Staat daarin voorziet, voor de goederen die deel uitmaken van openbare collecties en voor de [1 cultuurgoederen opgenomen in inventarissen van de godsdienstige instellingen of de verenigingen die morele dienstverlening volgens een niet-confessionele levensbeschouwing aanbieden]1 wanneer deze in de verzoekende Staat aan een speciale bescherming onderworpen zijn.
Een bilaterale overeenkomst met de verzoekende Staat kan een verjaringstermijn van meer dan 75 jaar vaststellen.
----------
(1)<W 2016-05-04/09, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
Art.10.[1 Wanneer de rechtbank de teruggave van het cultuurgoed aan de verzoekende Staat gelast, kent zij aan de bezitter een billijke vergoeding toe, op voorwaarde dat de bezitter bewijst dat hij bij de verwerving de nodige zorgvuldigheid heeft betracht.]1
[1 Om vast te stellen of de bezitter de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van de verwerving, in het bijzonder de documentatie over de herkomst van het goed, de uit hoofde van het recht van de verzoekende Staat vereiste vergunningen om het goed buiten het grondgebied van die Staat te brengen, de hoedanigheid van de partijen, de betaalde prijs, en de vraag of de bezitter toegankelijke registers betreffende gestolen cultuurgoederen heeft geraadpleegd, gebruik heeft gemaakt van relevante informatie die hij redelijkerwijs had kunnen verkrijgen, dan wel andere stappen heeft gezet die een redelijk persoon in dezelfde omstandigheden zou hebben gezet]1
[1 ...]1
In geval van schenking of erfopvolging mag de rechtspositie van de bezitter niet gunstiger zijn dan die van degene van wie hij het goed uit dien hoofde heeft verkregen.
De vergoeding wordt door de verzoekende Staat bij de teruggave uitgekeerd.
----------
(1)<W 2016-05-04/09, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
Art.11. De kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de rechterlijke beslissing waarbij de teruggave van het cultuurgoed wordt gelast, alsook de kosten in verband met de maatregelen die overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6 werden getroffen voor het materiële behoud van het cultuurgoed, komen ten laste van de verzoekende Staat.
De verzoekende Staat kan van de personen die verantwoordelijk zijn voor het op onrechtmatige wijze buiten zijn grondgebied brengen van het cultuurgoed, de terugbetaling vorderen van de vergoeding en van de te zijnen laste gelegde kosten.
Art.12. Wanneer de minister van Justitie door de centrale autoriteit van de verzoekende Staat in kennis wordt gesteld van het instellen van een vordering tot teruggave, licht hij onverwijld de centrale autoriteit van de overige Staten in.
Art.13. Onverminderd de bepalingen van artikel 5 kan de Koning de autoriteiten aanwijzen die bevoegd zijn om de in artikel 4 omschreven opdrachten te vervullen.
Art.13/1. [1 Onverminderd de mogelijkheid om gebruik te maken van andere communicatiemiddelen, maken de centrale autoriteiten van de Staten gebruik van een specifiek op cultuurgoederen toegesneden module van het IMI bij het onderling samenwerken en plegen van overleg. Zij kunnen ook van het IMI gebruik maken om in een specifieke zaak de desbetreffende informatie over gestolen of op onrechtmatige wijze buiten hun grondgebied gebrachte cultuurgoederen te verspreiden.
De uitwisseling van informatie via het IMI gebeurt overeenkomstig de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
De Koning kan andere bevoegde autoriteiten aanwijzen die voor de toepassing van deze wet van het IMI gebruik maken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-05-04/09, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
Art.14. In artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A. Het eerste lid wordt aangevuld met een 27°, luidende : " 27° van de vorderingen tot teruggave van cultuurgoederen ingesteld op grond van artikel 7 van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht. "
B. In het tweede lid worden de woorden " en 26° " vervangen door de woorden " , 26° en 27° ".
BIJLAGE.
Art. N.
<Opgeheven bij W 2016-05-04/09, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 02-06-2016>