18 JUNI 1996. - Wet tot wijziging van de wet van 24 augustus 1939 op de Nationale Bank van België en van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium.
Art. 1-4
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid zoals bepaald in artikel 78 van de Grondwet.
Art.2. Artikel 11, 2° van de wet van 24 augustus 1939 op de Nationale Bank van België, gewijzigd door de wet van 2 januari 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 2° krediettransacties verrichten met kredietinstellingen en andere geld- of kapitaalmarktpartijen, waarbij de verleende kredieten worden gedekt door toereikende zekerheid; ".
Art.3. In dezelfde wet wordt artikel 15, opgeheven door de wet van 2 januari 1991, opnieuw opgenomen in de volgende versie :
" Art. 15. De vorderingen van de Bank die voortkomen uit krediettransacties zijn bevoorrecht op alle effecten die de schuldenaar als eigen tegoed bij de Bank of bij haar effectenclearingstelsel op rekening heeft staan. <Erratum, zie B.St. 08-10-1996, p. 25739>
Dit voorrecht heeft dezelfde rang als het voorrecht van de pandhoudende schuldeiser.
Bij gebrek aan betaling van de schuldvorderingen van de Bank waarvan sprake in het eerste lid, mag de Bank, na de schuldenaar schriftelijk in gebreke te hebben gesteld, ambtshalve, zonder voorafgaande gerechtelijke beslissing, overgaan tot de tegeldemaking van de effecten waarop haar voorrecht slaat, niettegenstaande het eventuele faillissement van de schuldenaar of van enige andere toestand van samenloop met de schuldeisers van deze laatste. De Bank moet trachten de effecten tegen de voordeligste prijs en binnen de kortst mogelijke termijn te gelde te maken, rekening houdend met het volume van de transacties. De opbrengst van die tegeldemaking wordt toegerekend op de schuldvordering in hoofdsom, interesten en kosten van de Bank, terwijl het eventuele saldo na aanzuivering aan de schuldenaar toekomt. "
Art. 4. Artikel 7 van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair instrumentarium wordt met volgend lid aangevuld :
" Bij gebrek aan betaling van de schuldenaar, mag de pandhoudende schuldeiser, na de schuldenaar, of in voorkomend geval de derde pandgever, schriftelijk in gebreke te hebben gesteld, ambtshalve, zonder voorafgaande gerechtelijke beslissing, overgaan tot de tegeldemaking van de effecten waarop zijn pand slaat, niettegenstaande het eventuele faillissement van de schuldenaar of van enige andere toestand van samenloop met de schuldeisers van deze laatste. De pandhoudende schuldeiser moet trachten de effecten tegen de voordeligste prijs en binnen de kortst mogelijke termijn te gelde te maken, rekening houdend met het volume van de transacties. De opbrengst van die tegeldemaking wordt toegerekend op de schuldvordering in hoofdsom, interesten en kosten van de pandhoudende schuldeiser, terwijl het eventuele saldo na aanzuivering aan de schuldenaar toekomt. "
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 18 juni 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Financiën,
Ph. MAYSTADT
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justicie,
S. DE CLERK