Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

15 JULI 1996. - Wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.



Inhoudstafel:


Art. 1
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Art. 2-64
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art. 65-67
HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen.
Art. 68-69
HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding.
Art. 70



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1980121550  1993000263 





Artikels:

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Art.2. Het opschrift van titel I, hoofdstuk I, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wordt vervangen door het volgende opschrift : " Definities ".

Art.3. Artikel 1 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
  1° vreemdeling : al wie het bewijs niet levert dat hij de Belgische nationaliteit bezit;
  2° de Minister : de Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. "

Art.4. In dezelfde wet worden de uitdrukkingen die verwijzen naar de Minister die de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen tot zijn bevoegdheid heeft, vervangen door de woorden " de Minister ".

Art.5. Artikel 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 2. Wordt toegelaten het Rijk binnen te komen de vreemdeling die houder is :
  1° hetzij van de documenten die vereist zijn krachtens een internationaal verdrag, een wet of een koninklijk besluit;
  2° hetzij van een geldig paspoort of van een daarmee gelijkgestelde reistitel, voorzien van een visum of van een visumverklaring, geldig voor België, aangebracht door een Belgische diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger of door een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger van een Staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt.
  De Minister of zijn gemachtigde kan een vreemdeling die geen enkele van de in het voorgaande lid bepaalde documenten bezit, toestaan België binnen te komen, zulks op grond van bij koninklijk besluit vastgestelde regelen. "

Art.6. Artikel 3 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 3. Behoudens de in een internationaal verdrag of in de wet bepaalde afwijkingen, kan door de met de grenscontrole belaste overheden worden teruggedreven, de vreemdeling die zich in een van de volgende gevallen bevindt :
  1° wanneer hij aangetroffen wordt in de luchthaventransitzone zonder in het bezit te zijn van de bij artikel 2 vereiste documenten;
  2° wanneer hij het Rijk poogt binnen te komen zonder in het bezit te zijn van de bij artikel 2 vereiste documenten;
  3° wanneer hij, zo nodig, geen documenten kan overleggen ter staving van het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden;
  4° wanneer hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van oorsprong of voor de doorreis naar een derde Staat waar zijn toelating is gewaarborgd, en hij niet in staat is die middelen wettelijk te verwerven;
  5° wanneer hij ter fine van weigering van toegang gesignaleerd staat in de Staten die partij zijn bij de Uitvoeringsovereenkomst van het Akkoord van Schengen, ondertekend op 19 juni 1990, hetzij omdat zijn aanwezigheid een gevaar uitmaakt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, hetzij omdat hij het voorwerp heeft uitgemaakt van een verwijderingsmaatregel die noch ingetrokken noch opgeschort werd, die een verbod van toegang behelst wegens overtreding van de nationale bepalingen inzake de binnenkomst of het verblijf van de vreemdelingen;
  6° wanneer hij door de Minister, op eensluidend advies van de Commissie van advies voor vreemdelingen, geacht wordt de internationale betrekkingen van België of van een Staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, te kunnen schaden;
  7° wanneer hij door de Minister of diens gemachtigde geacht wordt de openbare rust, de openbare orde of de veiligheid van het land te kunnen schaden;
  8° wanneer hij sedert minder dan tien jaar uit het Rijk werd teruggewezen of uitgezet, zo de maatregel niet werd opgeschort of ingetrokken.
  Wanneer de vreemdeling die moet worden teruggedreven houder is van een geldig visum, leggen de met grenscontrole belaste overheden het geval ter beslissing voor aan de Minister of diens gemachtigde.
  Wordt de toegang tot het grondgebied geweigerd, dan annuleren zij het visum en drijven zij de vreemdeling terug. "

Art.7. In dezelfde wet wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 3bis. Onverminderd andere bepalingen van deze wet, kan het bewijs van voldoende middelen van bestaan worden geleverd door het overleggen van een attest van tenlasteneming, waarin een natuurlijke persoon die over voldoende middelen beschikt en die de Belgische nationaliteit bezit of die gemachtigd of toegelaten is om voor onbepaalde duur in België te verblijven, zich gedurende een termijn van twee jaar ten opzichte van de vreemdeling, de Belgische Staat en elk bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, ertoe verbindt de kosten van gezondheidszorgen, verblijf en repatriëring van de vreemdeling te zijnen laste te nemen.
  De persoon die de verbintenis tot tenlasteneming ondertekend heeft, is samen met de vreemdeling hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen van diens kosten van gezondheidszorgen, verblijf en repatriëring.
  De burgemeester, of zijn gemachtigde, van de gemeente waar de persoon die de verbintenis tot tenlasteneming ondertekend heeft, is ingeschreven in het bevolkingsregister of vreemdelingenregister, is ertoe gehouden de handtekening onder de verbintenis tot tenlasteneming te legaliseren, indien de voorwaarden tot het bekrachtigen van de handtekening vervuld zijn.
  De burgemeester of zijn gemachtigde kan in een advies gericht aan de Minister of zijn gemachtigde aangeven of de persoon die de verbintenis tot tenlasteneming ondertekend heeft, over voldoende middelen beschikt. Dit advies is niet bindend.
  De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de verbintenis tot tenlasteneming moet beantwoorden en bepaalt de nadere regels met betrekking tot de terugvordering van de sommen ten laste van de persoon die deze verbintenis ondertekend heeft.
  De Koning kan bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de geldigheid van de verbintenis tot tenlasteneming afhankelijk is van de verplichting om een geldsom te storten in de Deposito- en Consignatiekas of om een bankgarantie te geven. "

Art.8. In artikel 4 van dezelfde wet, worden de woorden " van een vreemdeling die in het bezit is van de documenten welke voor de toegang tot het grondgebied vereist zijn " geschrapt.

Art.9. In artikel 5, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden " acht werkdagen " vervangen door de woorden " drie werkdagen ".

Art.10. Artikel 6, tweede lid, van dezelfde wet, wordt vervangen door de volgende leden :
  " De vreemdeling die langer dan drie maanden op het grondgebied verblijft van de Staten die partij zijn bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, of die zich verschillende malen achter elkaar, gedurende in totaal meer dan negentig dagen, berekend over een periode van zes maanden, in België of op het grondgebied van deze Staten ophoudt, wordt geacht langer dan drie maanden in het Rijk te verblijven.
  Voor de toepassing van het tweede lid, wordt de duur van het verblijf van de vreemdeling op het grondgebied van de overeenkomstsluitende Staat die een geldige verblijfstitel heeft afgegeven voor een periode van meer dan drie maanden, niet meegerekend. ".

Art.11. Artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1987, bij het koninklijk besluit van 13 juli 1992 en bij de wet van 6 mei 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 7. Onverminderd de meer voordelige bepalingen vervat in een internationaal verdrag, kan de Minister of zijn gemachtigde de vreemdeling die noch gemachtigd noch toegelaten is tot een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk of om er zich te vestigen, bevel geven het grondgebied vóór een bepaalde datum te verlaten :
  1° wanneer hij in het Rijk verblijft zonder houder te zijn van de bij artikel 2 vereiste documenten;
  2° wanneer hij langer in het Rijk verblijft dan de overeenkomstig artikel 6 bepaalde termijn of er niet in slaagt het bewijs te leveren dat deze termijn niet overschreden werd;
  3° wanneer hij door zijn gedrag geacht wordt de openbare orde of de nationale veiligheid te kunnen schaden;
  4° wanneer hij door de Minister, op eensluidend advies van de Commissie van advies voor vreemdelingen, geacht wordt de internationale betrekkingen van België of van een Staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, te kunnen schaden;
  5° wanneer hij, ter fine van weigering van toegang, gesignaleerd is, overeenkomstig artikel 3, 5°;
  6° wanneer hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van oorsprong of voor de doorreis naar een derde Staat, waar zijn toelating is gewaarborgd, en niet in staat is deze middelen wettelijk te verwerven;
  7° wanneer hij aangetast is door een der ziekten of gebreken opgesomd in de bijlage bij deze wet;
  8° wanneer hij een beroepsbedrijvigheid als zelfstandige of in ondergeschikt verband uitoefent zonder in het bezit te zijn van de daartoe vereiste machtiging;
  9° wanneer hij, met toepassing van de internationale overeenkomsten of akkoorden die België binden, door de overheden van de overeenkomstsluitende Staten, ter verwijdering van het grondgebied van deze Staten, aan de Belgische overheden wordt overgedragen;
  10° wanneer hij, met toepassing van de internationale overeenkomsten of akkoorden die België binden, door de Belgische overheden aan de overheden van de overeenkomstsluitende Staten moet overgedragen worden;
  11° wanneer hij sedert minder dan tien jaar uit het Rijk werd teruggewezen of uitgezet, zo de maatregel niet werd opgeschort of ingetrokken.
  Zo de Minister of zijn gemachtigde het nodig acht, kan hij, in dezelfde gevallen, de vreemdeling zonder verwijl naar de grens doen terugleiden.
  Te dien einde kan de vreemdeling opgesloten worden voor de tijd die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de maatregel zonder dat de duur van de hechtenis twee maanden te boven mag gaan.
  De Minister of zijn gemachtigde kan echter deze opsluiting telkens met een periode van twee maanden verlengen wanneer de nodige stappen om de vreemdeling te verwijderen werden genomen binnen zeven werkdagen na de opsluiting van de vreemdeling, wanneer zij worden voortgezet met de vereiste zorgvuldigheid en wanneer de effectieve verwijdering van deze laatste binnen een redelijke termijn nog steeds mogelijk is.
  Na een verlenging kan de in het voorgaande lid bedoelde beslissing enkel door de Minister genomen worden.
  Na acht maanden te zijn opgesloten, moet de vreemdeling in vrijheid worden gesteld. ".

Art.12. In artikel 10, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen door de wet van 28 juni 1984 en gewijzigd bij de wet van 6 augustus 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° punt 2° wordt vervangen door de volgende tekst :
  " 2° de vreemdeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden om de Belgische nationaliteit door een nationaliteitsverklaring of nationaliteitskeuze te verkrijgen, of om ze te herkrijgen, zonder dat evenwel vereist is dat hij gedurende de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag om tot verblijf te worden toegelaten zijn hoofdverblijf in België moet hebben, noch dat hij naargelang van het geval een nationaliteitsverklaring, een verklaring van nationaliteitskeuze of een verklaring met het oog op het herkrijgen van de Belgische nationaliteit hoeft te doen; ";
  2° in punt 3°, worden de woorden " , Belgische door geboorte, ", geschrapt.

Art.13. In artikel 10bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 28 juni 1984, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 worden de woorden " in artikel 3, 2° tot 4° " vervangen door de woorden " in artikel 3, eerste lid, 5° tot 8° ";
  2° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : " De Minister of zijn gemachtigde kan een bevel om het grondgebied te verlaten, geven aan de leden van het gezin van de student wanneer zij niet meer voldoen aan de aan hun verblijf gestelde voorwaarden. ";
  3° in § 2, worden de woorden " in artikel 3, 2° tot 4° ", vervangen door de woorden " in artikel 3, eerste lid, 5° tot 8° ".

Art.14. In artikel 12bis, derde lid, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 6 augustus 1993, worden de woorden " gemachtigd tot verblijf voor onbeperkte tijd " vervangen door de woorden " toegelaten tot verblijf ".

Art.15. In artikel 14, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 augustus 1993, worden de woorden " of toegelaten " ingevoegd na het woord " gemachtigd " en worden in de Franse tekst de woorden " autorisé ou " ingevoegd voor het woord " admis ".

Art.16. In artikel 18 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " ; deze van het document dat haar constateert is vijf jaar " worden geschrapt;
  2° het artikel wordt aangevuld als volgt : " De Koning bepaalt de geldigheidsduur van het document dat de machtiging tot vestiging vaststelt. ".

Art.17. In artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 mei 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het derde lid van de Nederlandse tekst wordt het woord " toegelaten " vervangen door het woord " gemachtigd ";
  2° in het vierde lid worden de woorden " artikel 3, 2°, 3° en 4° " vervangen door de woorden " artikel 3, eerste lid, 5° tot 8° ".

Art.18. In artikel 21, eerste lid, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in punt 2°, worden de woorden " of door een nationaliteitsverklaring " ingevoegd na de woorden " door optie ";
  2° in punt 3°, worden de woorden " , Belgische door geboorte, " geschrapt.

Art.19. Artikel 25, vierde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 mei 1993, wordt vervangen door de volgende leden :
  " De vreemdeling wordt te dien einde ter beschikking van de regering gesteld voor de tijd die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de maatregel, zonder dat de duur van de terbeschikkingstelling twee maanden te boven mag gaan, eventueel vermeerderd met de duur van het onderzoek van het verzoek tot herziening. De Minister of zijn gemachtigde kan echter deze opsluiting telkens met een periode van twee maanden verlengen wanneer de nodige stappen om de vreemdeling te verwijderen werden genomen binnen zeven werkdagen na de opsluiting van de vreemdeling, wanneer zij worden voortgezet met de vereiste zorgvuldigheid en wanneer de effectieve verwijdering van deze laatste binnen een redelijke termijn nog steeds mogelijk is.
  Na een verlenging kan de in het voorgaande lid bedoelde beslissing enkel door de Minister genomen worden.
  Na acht maanden te zijn opgesloten, moet de vreemdeling in vrijheid worden gesteld. ".

Art.20. In artikel 27 van dezelfde wet, worden het eerste en het tweede lid vervangen door de volgende leden :
  " De vreemdeling die een bevel om het grondgebied te verlaten gekregen heeft en de teruggewezen of uitgezette vreemdeling die er binnen de gestelde termijn geen gevolg aan gegeven hebben, kunnen met dwang naar de grens van hun keuze, in principe met uitzondering van de grens met de Staten die partij zijn bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, geleid worden of ingescheept worden voor een bestemming van hun keuze, deze Staten uitgezonderd.
  Zo de vreemdeling de nationaliteit bezit van een Staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, of beschikt over een geldige verblijfstitel of een tijdelijke verblijfsvergunning van een Verdragsluitende Staat, kan hij naar de grens van deze Staat teruggeleid worden of met deze Staat als bestemming ingescheept worden. ".

Art.21. In artikel 28 van dezelfde wet, worden het eerste en het tweede lid vervangen door het volgende lid :
  " De vreemdeling kan enkel teruggeleid worden naar de grens van zijn keuze of kan enkel gemachtigd worden zich in te schepen voor het land van bestemming dat hij zal kiezen indien hij in het bezit is van de documenten die vereist zijn om er zich naartoe te mogen begeven. ".

Art.22. Artikel 29 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 mei 1993, wordt aangevuld met de volgende leden :
  " De Minister of zijn gemachtigde kan echter deze opsluiting telkens met een periode van twee maanden verlengen, wanneer de nodige stappen om de vreemdeling te verwijderen werden genomen binnen zeven werkdagen na de opsluiting van de vreemdeling, wanneer zij worden voortgezet met de vereiste zorgvuldigheid en wanneer de effectieve verwijdering van deze laatste binnen een redelijke termijn nog steeds mogelijk is.
  Na een verlenging kan de in het voorgaande lid bedoelde beslissing enkel door de Minister genomen worden.
  Na acht maanden te zijn opgesloten, moet de vreemdeling in vrijheid worden gesteld. "

Art.23. In artikel 34, derde lid, van dezelfde wet, worden de woorden " De Administrateur van de Openbare Veiligheid of zijn gemachtigde ", vervangen door de woorden " De leidend ambtenaar van de Dienst Vreemdelingenzaken of zijn gemachtigde ".

Art.24. In artikel 36 van dezelfde wet worden de woorden " vanaf de derde werkdag " vervangen door de woorden " vanaf de achtste werkdag " en de woorden " van de Administrateur van de Openbare Veiligheid of van zijn gemachtigde " vervangen door de woorden " van de leidend ambtenaar van de Dienst Vreemdelingenzaken of van zijn gemachtigde ".

Art.25. In dezelfde wet wordt een artikel 41bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 41bis. De EG-vreemdeling die naar België komt voor een verblijf van ten hoogste drie maanden en die niet logeert in een logementshuis dat onderworpen is aan de wetgeving betreffende de controle der reizigers, moet zich, binnen acht werkdagen nadat hij het Rijk is binnengekomen, laten inschrijven bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert, tenzij hij behoort tot een der categorieën van vreemdelingen die de Koning van deze verplichting heeft vrijgesteld.
  De Koning bepaalt de wijze van inschrijving en het model van het attest dat bij de inschrijving wordt afgegeven en daarvan bewijs levert. ".

Art.26. In dezelfde wet wordt een artikel 44bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 44bis. Tijdens de geldigheidsduur van de verblijfstitel of bij zijn vernieuwing, kan de Minister of zijn gemachtigde beslissen een einde te maken aan het verblijf van de EG-student, bedoeld in artikel 40, § 2, 5°, en, zo nodig, hem het bevel geven het grondgebied te verlaten, wanneer de vreemdeling niet meer aan de aan zijn verblijf gestelde voorwaarden voldoet. Hij kan dezelfde beslissingen nemen ten aanzien van de familieleden van de EG-student, bedoeld in artikel 40, § 5.
  Deze beslissingen kunnen aanleiding geven tot het verzoek tot herziening, bedoeld in artikel 64. ".

Art.27. Artikel 45 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 45. Onder voorbehoud van artikel 44bis, mag de EG-vreemdeling aan wie krachtens dit hoofdstuk een verblijfsvergunning werd verleend, slechts bij koninklijk besluit tot uitzetting en na advies van de Commissie van advies voor vreemdelingen van het grondgebied verwijderd worden. ".

Art.28. In dezelfde wet wordt een artikel 49bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 49bis. Bij de geautomatiseerde individuele gegevensuitwisseling met het oog op de toepassing van de internationale overeenkomsten met betrekking tot de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, die België binden, wordt de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, opgericht bij de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, belast met de controle op de verwerking en het beheer van de doorgezonden gegevens. ".

Art.29. In artikel 51 van dezelfde wet, vervangen door de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 13 juli 1992 en door de wet van 6 mei 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " De vreemdeling die regelmatig het Rijk binnengekomen is zonder de status van vluchteling te bezitten en die deze wenst te verkrijgen, moet binnen acht werkdagen nadat hij het Rijk is binnengekomen, zijn verklaring afleggen voor of zijn aanvraag tot erkenning richten tot één der door de Koning ter uitvoering van artikel 50, eerste lid, aangewezen overheden ";
  2° het tweede lid wordt opgeheven;
  3° het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Voor de vreemdeling die gemachtigd of toegelaten is tot een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk of om er zich te vestigen en die vraagt om als vluchteling te worden erkend, houdt het verblijf op regelmatig te zijn wanneer hij niet aan de bij de artikelen 12 of 17 opgelegde voorwaarden heeft voldaan. ".

Art.30. Artikel 51bis van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 1992 en bij de wet van 6 mei 1993, wordt artikel 51/2.

Art.31. In dezelfde wet wordt een artikel 51/3 ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 51/3. § 1. Aan het nemen van vingerafdrukken kunnen onderworpen worden :
  1° de vreemdeling die zich aan de grens of in het Rijk vluchteling verklaart;
  2° de vreemdeling die België verplicht is over te nemen of opnieuw over te nemen krachtens de bepalingen van de internationale overeenkomsten betreffende de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, die België binden;
  3° de vreemdeling voor wie er aanwijzingen bestaan dat hij zich reeds vluchteling verklaard heeft;
  4° de asielzoeker wiens identiteit onzeker is.
  § 2. De vingerafdrukken mogen slechts gebruikt worden in de mate dat zij nodig zijn om :
  1° de identiteit van de vreemdeling vast te stellen;
  2° met toepassing van de internationale overeenkomsten die België binden, de Staat vast te stellen die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek;
  3° het asielverzoek te behandelen.
  § 3. De vingerafdrukken worden genomen op initiatief van de Minister of van zijn gemachtigde. Zij mogen eveneens genomen worden op initiatief van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of zijn gemachtigde, van de voorzitter of een gemachtigde bijzitter van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen, van een officier van gerechtelijke politie, met inbegrip van diegene wiens bevoegdheid beperkt is, van een onderofficier van de Rijkswacht, of van een directeur van een strafinrichting.
  § 4. De verwerking en het beheer van de vingerafdrukken gebeurt onder de controle van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
  § 5. De vingerafdrukken die met toepassing van § 1 werden genomen, worden vernietigd indien de vreemdeling overeenkomstig artikel 49 als vluchteling erkend wordt. ".

Art.32. In dezelfde wet wordt een artikel 51/5 ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 51/5. § 1. Zodra de vreemdeling zich aan de grens of in het Rijk, overeenkomstig artikel 50 of 51, vluchteling verklaart, gaat de Minister of zijn gemachtigde, met toepassing van de internationale overeenkomsten die België binden, over tot het vaststellen van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
  Zelfs wanneer krachtens de criteria van deze internationale overeenkomsten België niet verplicht is het verzoek in behandeling te nemen, kan de Minister of zijn gemachtigde op elk ogenblik beslissen het verzoek te behandelen, op voorwaarde dat de vreemdeling daarmee instemt.
  § 2. Het verzoek waarvan België de behandeling op zich moet nemen, of waarvoor het verantwoordelijk is, wordt behandeld overeenkomstig de bepalingen van deze wet.
  § 3. Wanneer België niet verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, richt de Minister of zijn gemachtigde zich onder de voorwaarden bepaald bij de internationale overeenkomsten die België binden, tot de verantwoordelijke Staat met het verzoek de asielzoeker over te nemen of opnieuw over te nemen.
  Wanneer de asielzoeker aan de verantwoordelijke Staat overgedragen dient te worden, kan de Minister of zijn gemachtigde hem de binnenkomst of het verblijf in het Rijk weigeren en hem gelasten zich vóór een bepaalde datum bij de bevoegde overheden van deze Staat aan te melden.
  Wanneer de Minister of zijn gemachtigde het voor het waarborgen van de effectieve overdracht nodig acht, kan hij de vreemdeling zonder verwijl naar de grens doen terugleiden.
  Te dien einde kan de vreemdeling in een welbepaalde plaats opgesloten of vastgehouden worden voor de tijd die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de overdracht, zonder dat de duur van de hechtenis of van de vasthouding twee maanden te boven mag gaan. ".

Art.33. In dezelfde wet wordt een artikel 51/6 ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 51/6. Wanneer de vreemdeling die zich aan de grens of in het Rijk vluchteling heeft verklaard, zich onregelmatig op het grondgebied van een andere Staat bevindt of er een asielverzoek heeft ingediend en de Minister of zijn gemachtigde, met toepassing van de internationale overeenkomsten die België binden, ertoe gehouden is hem over te nemen, moet de vreemdeling zich bij zijn binnenkomst in het Rijk of ten minste binnen acht werkdagen die hierop volgen, bij de Minister of bij zijn gemachtigde aanmelden. Deze laatste verleent hem daarvan schriftelijk akte en verwittigt hiervan, zo nodig, onmiddellijk de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen.
  Wanneer België niet verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van het asielverzoek, wordt er overeenkomstig artikel 51/5, § 3, gehandeld.
  Wanneer België verplicht is het verzoek in behandeling te nemen, moet deze behandeling overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangevat of voortgezet worden. ".

Art.34. In dezelfde wet wordt een artikel 51/7 ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 51/7. Wanneer de vreemdeling zich op het grondgebied van een andere Staat vluchteling verklaart en België, met toepassing van de internationale overeenkomsten die België binden, verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van het asielverzoek, is de Minister of zijn gemachtigde verplicht deze vreemdeling, onder de voorwaarden die in deze overeenkomsten bepaald zijn, over te nemen.
  De vreemdeling moet zich bij zijn binnenkomst in het Rijk of ten minste binnen acht werkdagen die hierop volgen, bij de Minister of bij zijn gemachtigde aanmelden. Deze laatste verleent hem hiervan schriftelijke akte en brengt onmiddellijk de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen hiervan op de hoogte.
  De vreemdeling moet zich naar de bepalingen van de artikelen 51/2 en 51/4, § 2, schikken.
  De behandeling van het verzoek dient overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangevat te worden. ".

Art.35. Het derde en het vierde lid van artikel 50 van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 6 mei 1993, worden artikel 51/8.

Art.36. In artikel 52 van dezelfde wet, vervangen door de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 1992 en bij de wet van 6 mei 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 2, 1°, wordt door de volgende bepaling vervangen : " 1° wanneer de vreemdeling zijn aanvraag zonder verantwoording heeft ingediend na het verstrijken van de in artikel 50, eerste lid, bepaalde termijn of wanneer hij, zonder verantwoording overeenkomstig artikel 51/6, eerste lid, of artikel 51/7, tweede lid, niet aan de meldingsplicht heeft voldaan; ";
  2° in § 2, 2°, worden de woorden " in een van de gevallen bedoeld in § 1, 1° tot 5° en 7° " vervangen door de woorden " in een van de gevallen bedoeld in § 1, 2° tot 5° en 7° ";
  3° § 3, 1°, wordt door de volgende bepaling vervangen : " 1° wanneer de vreemdeling zijn aanvraag zonder verantwoording ingediend heeft nadat het verblijf opgehouden heeft regelmatig te zijn of wanneer hij, zonder verantwoording, overeenkomstig artikel 51/6, eerste lid, of artikel 51/7, tweede lid, niet aan de meldingsplicht heeft voldaan; ";
  4° in § 3, 2°, worden de woorden " in een van de gevallen bedoeld in § 1, 1° tot 5° en 7° " vervangen door de woorden " in een van de gevallen bedoeld in § 1, 2° tot 5° en 7° ";
  5° § 4, 1°, wordt door de volgende bepaling vervangen : " 1° wanneer de vreemdeling zijn aanvraag zonder verantwoording ingediend heeft nadat het verblijf of de vestiging opgehouden heeft regelmatig te zijn of wanneer hij, zonder verantwoording, overeenkomstig artikel 51/6, eerste lid, of artikel 51/7, tweede lid, niet aan de meldingsplicht heeft voldaan; ";
  6° in § 4, 2°, worden de woorden " in een van de gevallen bedoeld in § 1, 1° tot 3° en 7° " vervangen door de woorden " in een van de gevallen bedoeld in § 1, 2°, 3° en 7° ";
  7° in § 5, worden de woorden " of na afloop van de aanmeldingstermijn bedoeld in artikel 51/7 " ingevoegd na de woorden " of heeft gevraagd als dusdanig erkend te worden ".

Art.37. In artikel 54 van dezelfde wet, vervangen door de wet van 6 mei 1993 en gewijzigd bij de wet van 24 mei 1994, wordt een § 3 ingevoegd luidend als volgt :
  " § 3. De Minister of zijn gemachtigde kan een door de Staat georganiseerd of erkend centrum als verplichte plaats van inschrijving aanwijzen aan elke vreemdeling die de verklaring of de aanvraag bedoeld in de artikelen 50 en 51 heeft afgelegd, met uitzondering van de vreemdeling die op het ogenblik van die verklaring of aanvraag was toegelaten of gemachtigd tot vestiging of een verblijf van meer dan drie maanden.
  De aanwijzing van die verplichte plaats van inschrijving neemt een einde wanneer betrokkene het bevel om het grondgebied te verlaten, dat overeenkomstig artikel 51/8, tweede lid, of artikel 52 werd genomen, heeft opgevolgd of wanneer de Minister of diens gemachtigde, of de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of een van zijn adjuncten, of de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen, hebben beslist dat een onderzoek ten gronde van de asielaanvraag noodzakelijk is. ".

Art.38. Artikel 55 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 1992, wordt opgeheven.

Art.39. Artikel 57 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 57. De Minister of zijn gemachtigde kan een vreemdeling, die niet gevestigd is in het Rijk en wiens hoedanigheid van vluchteling door de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen werd ingetrokken overeenkomstig artikel 57/6, eerste lid, 2°bis, het bevel geven om het grondgebied te verlaten. ".

Art.40. In artikel 57/6, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 14 juli 1987, wordt een 2°bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " 2°bis om de hoedanigheid van vluchteling in te trekken ten aanzien van de vreemdeling die als vluchteling werd erkend op grond van valse verklaringen of van valse of vervalste documenten, alsmede ten aanzien van de vreemdeling wiens persoonlijk gedrag later erop wijst dat hij geen vervolging vreest. ".

Art.41. In artikel 57/12 van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd door de wetten van 18 juli 1991 en 6 mei 1993 en door het koninklijk besluit van 31 december 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het zevende lid, wordt de laatste zin vervangen door de volgende bepaling :
  " Een vaste bijzitter kan bij verhindering worden vervangen door een aanwezige vaste bijzitter of door een plaatsvervangende bijzitter die tot dezelfde taalrol behoort of door een vaste bijzitter die tot de andere taalrol behoort en die overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken of overeenkomstig artikel 43, § 3, derde lid, van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, bewijst dat hij de taal van de rechtspleging kent. ";
  2° in het laatste lid wordt de eerste zin vervangen door de volgende bepaling :
  " Bij elke taalrol wordt in tenminste evenveel plaatsvervangende bijzitters voorzien als er vaste bijzitters zijn. ".

Art.42. In artikel 57/19 van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 1992, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgend lid ingevoegd : " De Koning bepaalt de wijze waarop een afschrift van de stukken van het dossier kan worden verkregen. ".

Art.43. In artikel 57/20, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij de wet van 6 mei 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het tweede lid wordt opgeheven;
  2° in het derde lid worden de woorden " noch Nederlands noch Frans verstaat " vervangen door de woorden " verklaard heeft de hulp van een tolk nodig te hebben ".

Art.44. Artikel 57/24 van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 31 december 1993, wordt aangevuld met een lid luidende :
  " De Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen en de eerste voorzitters van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen stellen een plan op dat voorziet in de maatregelen die nodig zijn om de achterstand in de behandeling van de dossiers weg te werken of te voorkomen en dat ter goedkeuring aan de Ministerraad moet worden voorgelegd. ".

Art.45. In artikel 57/25, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 december 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het tweede lid, worden de woorden " van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken " vervangen door de woorden " van Binnenlandse Zaken ";
  2° in het derde lid, worden de woorden " van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken " vervangen door de woorden " van Binnenlandse Zaken ".

Art.46. In artikel 58, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1984, worden de woorden " in artikel 3, 2° tot 4° " vervangen door de woorden " in artikel 3, eerste lid, 5° tot 8° ".

Art.47. In artikel 59, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden " door de Staat " vervangen door de woorden " door de overheid ".

Art.48. Artikel 60 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende leden :
  " De Koning bepaalt de bijzondere voorwaarden waaraan het attest bedoeld in het eerste lid, 1°, en de verbintenis bedoeld in het eerste lid, 2°, moet beantwoorden.
  De Koning kan bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de geldigheid van het attest bedoeld in het eerste lid, 1°, of de verbintenis bedoeld in het eerste lid, 2°, afhankelijk is van de verplichting om een geldsom te storten in de Deposito- en Consignatiekas of om een bankgarantie te geven. ".

Art.49. Artikel 61 van dezelfde wet, vervangen door de wet van 28 juni 1984 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 61. § 1. De Minister kan de vreemdeling die gemachtigd werd om in België te verblijven ten einde er te studeren, het bevel geven om het grondgebied te verlaten :
  1° wanneer hij, rekening houdend met de resultaten, zijn studies op overdreven wijze verlengt;
  2° wanneer hij een winstgevende bedrijvigheid uitoefent die de normale voortzetting van zijn studies kennelijk hindert;
  3° wanneer hij zich zonder geldige reden niet aanmeldt voor de examens.
  Om, rekening houdend met de resultaten, te oordelen over het overdreven karakter van de duur van de studies, moet de Minister of zijn gemachtigde het advies inwinnen van de autoriteiten van de instelling waar de student ingeschreven is en van de instelling waar hij het vorig academie- of schooljaar ingeschreven was.
  Bij het opstellen van haar advies moet de instelling rekening houden met studies die in andere instellingen aangevat werden en met de resultaten die daarbij behaald werden. Deze informatie moet aan de instelling medegedeeld worden door de Minister of zijn gemachtigde.
  Dit advies moet verschaft worden binnen twee maanden nadat het gevraagd is. Het wordt bij een ter post aangetekende brief gericht aan de Minister of zijn gemachtigde, bij gebreke waarvan het bewijs dat de bovenvermelde termijn is nageleefd, door alle wettelijke middelen kan worden geleverd. Na afloop van de gestelde termijn kan de Minister een bevel geven om het grondgebied te verlaten, zonder het advies te moeten afwachten.
  De Koning bepaalt onder welke voorwaarden het eerste lid, 1°, kan worden toegepast.
  § 2. De Minister of zijn gemachtigde kan de vreemdeling die gemachtigd werd om in België te verblijven ten einde er te studeren, het bevel geven om het grondgebied te verlaten :
  1° wanneer hij na afloop van zijn studies zijn verblijf verlengt en niet meer in het bezit is van een regelmatig verblijfsdocument;
  2° wanneer hij geen bewijs meer aanbrengt dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt;
  3° wanneer hij zelf of een lid van zijn gezin bedoeld in artikel 10bis, eerste lid, dat met hem samenleeft, financiële steun genoten heeft, verleend door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, waarvan het totaalbedrag, berekend over een periode van twaalf maanden die voorafgaan aan de maand waarin het bevel om het grondgebied te verlaten genomen wordt, meer dan het drievoudige bedraagt van het maandelijks bedrag van het bestaansminimum, vastgesteld overeenkomstig artikel 2, § 1, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op het bestaansminimum en voor zover die hulp niet werd terugbetaald binnen zes maanden na de uitkering van de laatste maandelijkse hulp.
  § 3. Al naargelang van het geval kan de Minister of zijn gemachtigde, onder dezelfde voorwaarden een bevel geven om het grondgebied te verlaten aan de leden van het gezin van de student wier machtiging tot verblijf beperkt is tot de duur van diens studies.
  In al de gevallen vermeldt het bevel om het grondgebied te verlaten welke paragraaf werd toegepast. ".

Art.50. In artikel 62, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen door de wet van 6 mei 1993, worden de woorden " ambtenaar van het Bestuur van de Openbare Veiligheid " vervangen door de woorden " ambtenaar van de Dienst Vreemdelingenzaken ".

Art.51. In artikel 63/3 van dezelfde wet, vervangen door de wet van 6 mei 1993, waarvan de huidige tekst § 1 zal vormen, wordt een § 2 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 2. De Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of een van zijn adjuncten mag de aangevochten beslissing tevens bevestigen, wanneer de vreemdeling zonder toestemming, de plaats heeft verlaten waar hij met toepassing van artikel 74/6 vastgehouden werd. ".

Art.52. Artikel 63/5, vijfde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij de wet van 6 mei 1993, wordt opgeheven.

Art.53. In artikel 64 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1987 en bij het koninklijk besluit van 13 juli 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " in artikel 44 " worden vervangen door de woorden " in de artikelen 44 en 44bis ";
  2° de punten 5° en 6° worden opgeheven.

Art.54. Artikel 68, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 1992 en bij de wet van 6 mei 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " De vreemdeling die het voorwerp is van een der in de artikelen 22, 30, 52bis, derde lid, 54, 63/5, derde lid, 67 en 73 bepaalde veiligheidsmaatregelen, andere dan de vrijheidsberoving, mag, na verloop van en periode van zes maanden, de Minister verzoeken deze maatregel op te heffen. ".

Art.55. Artikel 74/4 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 74/4. De openbare of private vervoerder die een passagier in het Rijk brengt die niet in het bezit is van de bij artikel 2 vereiste stukken of die zich bevindt in één van de andere in artikel 3 bedoelde gevallen, moet hem zonder verwijl vervoeren of laten vervoeren naar zijn land van oorsprong of naar elk ander land waar hij toegelaten wordt. De vervoerder is hoofdelijk aansprakelijk met de passagier voor de betaling van diens kosten van terugzending.
  Indien de passagier niet in het bezit is van de bij artikel 2 vereiste stukken, is de openbare of private vervoerder bovendien hoofdelijk aansprakelijk met de passagier voor de betaling van diens kosten van huisvesting, verblijf en gezondheidszorgen. "

Art.56. In artikel 74/4bis, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 8 maart 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in punt 4°, worden de woorden " voor toegang tot dat derde land " vervangen door de woorden " voor luchthaventransit in België of voor toegang tot dat derde land ";
  2° in punt 6°, worden de woorden " voor toegang tot dat derde land " vervangen door de woorden " voor de doorreis in België of voor toegang tot dat derde land ".

Art.57. In het opschrift van Titel IIIter van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 18 juli 1991, worden de woorden " die zich aan de grens bevinden " geschrapt.

Art.58. In artikel 74/5 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991, worden de §§ 3, 4 en 5, vervangen door de volgende bepalingen :
  " § 3. De duur van de vasthouding in een welbepaalde aan de grens gelegen plaats mag twee maanden niet te boven gaan. De Minister of zijn gemachtigde mag echter de vasthouding van de in § 1, 2°, bedoelde vreemdeling, ten aanzien van wie een uitvoerbare beslissing tot weigering van toegang tot het grondgebied of een uitvoerbare bevestigende beslissing tot weigering van toegang tot het grondgebied werd genomen, telkens met een periode van twee maanden verlengen wanneer de nodige stappen om de vreemdeling te verwijderen werden genomen binnen zeven werkdagen, wanneer zij worden voortgezet met de vereiste zorgvuldigheid en de effectieve verwijdering van deze laatste binnen een redelijke termijn nog steeds mogelijk is.
  Na een verlenging kan de in het vorige lid bedoelde beslissing enkel door de Minister genomen worden.
  De totale duur van de vasthouding mag nooit acht maanden te boven gaan.
  § 4. Toegelaten wordt het Rijk binnen te komen :
  1° de in § 1, 2°, bedoelde vreemdeling ten aanzien van wie, bij het verstrijken van de termijn van twee maanden, geen enkele uitvoerbare beslissing tot weigering van toegang tot het grondgebied genomen werd;
  2° de in § 1, 2°, bedoelde vreemdeling ten aanzien van wie een uitvoerbare beslissing tot weigering van toegang tot het grondgebied of een uitvoerbare bevestigende beslissing tot weigering van toegang tot het grondgebied genomen werd, wanneer, bij het verstrijken van de termijn van twee maanden, die eventueel verlengd werd, de Minister of zijn gemachtigde geen enkele beslissing neemt tot verlenging van de termijn;
  3° de vreemdeling, bedoeld in § 1, 2°, die in het totaal gedurende een periode van acht maanden werd vastgehouden.
  § 5. De beslissing tot weigering van toegang tot het grondgebied of de bevestigende beslissing tot weigering van toegang tot het grondgebied, genomen ten opzichte van de vreemdeling bedoeld in § 4, die toegelaten wordt het Rijk binnen te komen, wordt van rechtswege gelijkgesteld met een beslissing tot weigering van verblijf in de zin van artikel 52, § 2, of artikel 63/3, eerste lid.
  Tenzij de wet anders bepaalt, moet deze beslissing een termijn voorzien om het grondgebied te verlaten.
  § 6. Wanneer de vreemdeling bedoeld in § 1, 2°, de plaats waar hij wordt vastgehouden, zonder toestemming verlaat tijdens de termijn waarbinnen een dringend beroep kan worden ingesteld of tijdens de duur van het onderzoek van dat beroep, wordt de beslissing tot weigering van toegang tot het grondgebied die ten opzichte van hem genomen werd, van rechtswege gelijkgesteld met een beslissing tot weigering van verblijf, in de zin van artikel 52, § 2. ".

Art.59. In artikel 74/6 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1993, worden de §§ 2, 3 en 4 vervangen door de volgende bepaling :
  " § 2. De duur van de vasthouding, waartoe beslist werd met toepassing van § 1, mag twee maanden niet te boven gaan. Wanneer de in § 1 bedoelde vreemdeling het voorwerp uitmaakt van een uitvoerbare beslissing tot weigering van verblijf of van een uitvoerbare bevestigende beslissing tot weigering van verblijf, kan de Minister of zijn gemachtigde echter de vasthouding telkens met een periode van twee maanden verlengen wanneer de nodige stappen om de vreemdeling te verwijderen werden genomen binnen zeven werkdagen, wanneer zij worden voortgezet met de vereiste zorgvuldigheid en wanneer de effectieve verwijdering van deze laatste binnen een redelijke termijn nog steeds mogelijk is.
  Na een verlenging kan de in het voorgaande lid bedoelde beslissing enkel door de Minister genomen worden.
  Na acht maanden te zijn vastgehouden, moet de vreemdeling in vrijheid worden gesteld ".

Art.60. In dezelfde wet wordt een artikel 74/7 ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 74/7. De politiediensten kunnen een vreemdeling die geen houder is van de bij de wet vereiste identiteitsstukken of documenten vatten en hem onderwerpen aan een maatregel van bestuurlijke aanhouding, in afwachting van een beslissing van de Minister of zijn gemachtigde. De vrijheidsbeneming mag niet langer dan vierentwintig uur duren. ".

Art.61. In dezelfde wet wordt een artikel 74/8 ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 74/8. § 1. De nodige maatregelen kunnen worden genomen opdat de betrokkene de plaats waar hij wordt opgesloten overeenkomstig de artikelen 7, derde lid, en 27, derde lid, of ter beschikking wordt gesteld van de regering overeenkomstig artikel 25, vierde lid, of wordt vastgehouden overeenkomstig artikel 74/5, § 1, en 74/6, § 1, niet zonder de vereiste toestemming verlaat.
  § 2. De Koning kan het regime en de werkingsmaatregelen bepalen die toepasbaar zijn op de plaats waar de vreemdeling wordt opgesloten, ter beschikking van de regering wordt gesteld of wordt vastgehouden, overeenkomstig de bepalingen vermeld in § 1.
  § 3. De Koning kan het regime en de regels bepalen die van toepassing zijn op de overbrenging van vreemdelingen bedoeld in § 1.
  § 4. Aan de vreemdelingen, die zijn opgesloten, ter beschikking gesteld van de regering of vastgehouden in de plaatsen bedoeld in § 1, kan worden toegestaan in deze plaatsen arbeid te verrichten tegen vergoeding.
  De Koning bepaalt bij een in de Ministerraad overlegd besluit de voorwaarden waaronder deze arbeid wordt gepresteerd en waaronder daarbij kan worden afgeweken van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en van het koninklijk besluit nr. 34 van 20 juli 1967 betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit. ".

Art.62. In artikel 77 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 juni 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid, worden na de woorden " in de feiten die ze voltooid hebben " de volgende woorden ingevoegd :
  " of hij die wetens en willens een vreemdeling helpt of poogt te helpen het grondgebied van een Staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, binnen te komen of aldaar te verblijven, zulks in strijd met de wetgeving van deze Staat betreffende de binnenkomst en het verblijf van vreemdelingen ";
  2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidend als volgt :
  " Indien de hulp of bijstand aan de vreemdeling verleend wordt uit louter humanitaire overwegingen, is het vorige lid niet van toepassing. ".

Art.63. In artikel 79 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1987 en bij de wet van 6 mei 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " met een geldboete van een frank tot vijfentwintig frank " vervangen door de woorden " met een geldboete van zesentwintig frank tot vijfhonderd frank ";
  2° in het eerste lid, 2°, worden de woorden " artikelen 5, 12 of 17 " vervangen door de woorden " artikelen 5, 12, 17 of 41bis ";
  3° in het tweede lid worden de woorden " artikelen 5, 12 of 17 " vervangen door de woorden " artikelen 5, 12, 17 of 41bis ".

Art.64. In artikel 81, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden " ambtenaren van het Bestuur van de Openbare Veiligheid " vervangen door de woorden " ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken ".

HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art.65. Artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de wet van 30 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 2. In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot het verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft.
  De Koning kan bepalen wat onder dringende medische hulp begrepen moet worden.
  Een vreemdeling die zich vluchteling heeft verklaard en heeft gevraagd om als dusdanig te worden erkend, verblijft illegaal in het Rijk wanneer de asielaanvraag is geweigerd en aan de betrokken vreemdeling een uitvoerbaar bevel om het grondgebied te verlaten is betekend.
  De maatschappelijke dienstverlening aan een vreemdeling die werkelijk steuntrekkende was op het ogenblik dat hem een uitvoerbaar bevel om het grondgebied te verlaten werd betekend, wordt, met uitzondering van de dringende medische hulpverlening, stopgezet de dag dat de vreemdeling daadwerkelijk het grondgebied verlaat, en ten laatste de dag van het verstrijken van de termijn van het bevel om het grondgebied te verlaten.
  Van het bepaalde in het voorgaande lid wordt afgeweken gedurende de termijn die strikt noodzakelijk is om de vreemdeling in staat te stellen het grondgebied te verlaten, voor zover hij een verklaring heeft ondertekend die zijn uitdrukkelijke intentie het grondgebied zo snel mogelijk te willen verlaten, weergeeft; deze termijn mag in geen geval een maand overschrijden.
  De hierboven vermelde intentieverklaring kan slechts eenmaal worden ondertekend. Het centrum verwittigt zonder verwijl de Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, evenals de betrokken gemeente, van de ondertekening van de intentieverklaring. "

Art.66. In artikel 57ter van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 30 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " maar door de Staat " worden geschrapt;
  2° het artikel wordt aangevuld met een tweede en een derde lid, luidend als volgt :
  " In afwijking van artikel 57, § 1, kan de asielzoeker aan wie met toepassing van artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, een door de Staat georganiseerd centrum of een plaats waar hulpverlening wordt verstrekt op verzoek en op kosten van de Staat, als verplichte plaats van inschrijving is aangewezen, alleen in dat centrum of op die plaats maatschappelijke dienstverlening verkrijgen. Deze maatschappelijke dienstverlening, waarvan de Koning de nadere regels kan bepalen, moet de betrokkene in staat stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. De Koning kan, voor de periodes die Hij bepaalt, deze bepaling toepasbaar maken op andere categorieën van asielzoekers.
  Het Rode Kruis van België en de verenigingen die voldoen aan de voorwaarden die de Koning bepaalt, kunnen door de Minister tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort, ermee worden belast maatschappelijke dienstverlening te verstrekken aan asielzoekers, op kosten van de Staat en volgens de bij overeenkomst vastgelegde regels. Bij het begin van elk kalenderjaar en indien de overeenkomst niet is opgezegd, hebben het Rode Kruis of de in de voorgaande zin bedoelde verenigingen recht op de betaling van een voorschot, gelijk aan tenminste één vierde van het bedrag waarop zij het voorgaande jaar recht hadden. Dit voorschot wordt betaald uiterlijk op 31 maart. De draagwijdte van de overeenkomst kan worden uitgebreid tot andere categorieën van vreemdelingen. ".

Art.67. Artikel 60, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Het centrum dat een asielzoeker steunt die niet daadwerkelijk verblijft op het grondgebied van de gemeente die het centrum bedient, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats van de betrokken asielzoeker verzoeken het sociaal onderzoek uit te voeren. Dit laatste centrum is ertoe gehouden het verslag van het sociaal onderzoek over te zenden aan het centrum dat erom vraagt, binnen de door de Koning vastgestelde termijn. De Koning kan het tarief bepalen waarmee het verzoekend centrum de prestaties vergoedt van het centrum dat het sociaal onderzoek heeft uitgevoerd. De Koning kan ook de minimale voorwaarden bepalen waaraan het sociaal onderzoek van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats, evenals het verslag ervan, moeten voldoen. ".

HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen.
Art.68. Artikel 41, § 3, van de wet van 6 mei 1993 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt opgeheven.

Art.69. § 1. Vanaf haar inwerkingtreding is deze wet van toepassing op alle bij haar bepalingen bedoelde toestanden.
  § 2. In de hierna volgende gevallen wordt evenwel afgeweken van het principe vermeld onder § 1 :
  1° de regels vermeld in artikel 7 van deze wet zijn van toepassing op de attesten van tenlasteneming die worden ondertekend na de datum van inwerkingtreding van deze wet;
  2° artikel 12 is van toepassing op de aanvragen tot verblijf die ingediend worden na de datum van inwerkingtreding van deze wet;
  3° de artikelen 32, 33 en 34 van deze wet zijn van toepassing op de asielverzoeken en de verzoeken tot overname die ingediend worden na de datum van inwerkingtreding van deze wet;
  4° het door deze wet gewijzigd artikel 57 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, blijft van toepassing op de aanvragen, ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet;
  5° de procedure bepaald in artikel 64, eerste lid, 5° en 6°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, blijft van toepassing op de beslissingen over de aanvragen om als vluchteling gelijkgesteld te worden, ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet.
  § 3. Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen, treedt de regeling inzake de beperking van de maximumduur tot acht maanden van de termijn van opsluiting, vasthouding of terbeschikkingstelling van de Regering, zoals bepaald in de door deze wet ingevoegde artikelen 7, zesde lid, 25, zesde lid, 29, vierde lid, 74/5, § 3, derde lid, en § 4, 3°, en 74/6, § 2, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, in werking op 1 januari 1998.
  De Minister moet de regeling inzake de onbeperkte duur van de termijn van opsluiting, vasthouding of terbeschikkingstelling van de regering, zoals bepaald in de door deze wet ingevoegde artikelen 7, vierde lid, 25, vierde lid, 29, tweede lid, 74/5, § 3, eerste lid, en 74/6, § 2, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, evalueren en het resultaat van deze evaluatie, drie maanden voor de inwerkingtreding van de in het vorige lid vermelde regeling, aan de federale Kamers voorleggen. ".
  <Bij zijn arrest nr 43/98 van 22 april 1998 (B.St. 29-04-1998, p. 13348) heeft het Arbitragehof het eerste lid van § 3 van atikel 69 vernietgd; Opheffing : 16-12-1996>

HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding.
Art. 70. Met uitzondering van dit artikel treden de bepalingen van deze wet in werking op de door de Koning vast te stellen data en uiterlijk op de eerste dag van de zevende maand volgend op die waarin ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
  Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
  Gegeven te Brussel, 15 juli 1996.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Binnenlandse Zaken,
  J. VANDE LANOTTE
  De Minister van Justitie,
  S. DE CLERCK
  De Minister van Volksgezondheid,
  M. COLLA
  De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie,
  J. PEETERS
  Met 's Lands zegel gezegeld :
  De Minister van Justitie,
  S. DE CLERCK