Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

20 DECEMBER 1995. - Decreet tot wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen.



Inhoudstafel:


Art. 1-33



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1991035274 



Uitvoeringsbesluit(en):

1996035977  1996801771 



Artikels:

Artikel 1. In artikel 1 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, worden de woorden " artikel 107quater " vervangen door de woorden " artikel 39 ".

Art.2. Artikel 2 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 2. Dit decreet heeft tot doel de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging als gevolg van de produktie en het gebruik van meststoffen.
  Voor de toepassing van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder :
  1° grond : dat deel van de bodem dat wordt gebruikt of is bestemd als voedingsbodem voor planten;
  2° cultuurgrond : grond in vaste ligging die wordt gebruikt of bestemd is als voedingsbodem voor de land- en tuinbouwgewassen en voor de boomkwekerijen;
  3° vee : alle voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren die voorkomen op de lijst in artikel 5 van dit decreet;
  4° inrichting :
  - een milieu-technische eenheid waar vee wordt gehouden;
  - een exploitatie bestemd voor landbouw- of tuinbouwproduktie omvattende één of meer gebouwen of installaties of gedeelten ervan;
  5° nieuwe inrichting : een inrichting waarvan, voor wat betreft het aanslagjaar 1993, voor 29 september 1993 geen aangifte werd gedaan bij de Mestbank;
  6° bestaande landbouwinrichting : een inrichting die in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning niet als hinderlijke inrichting is ingedeeld in één of meer rubrieken die betrekking hebben op diersoorten vermeld in artikel 5, en waarvan minstens voor wat betreft aanslagjaar 1993 voor 29 september 1993 aangifte gedaan werd bij de Mestbank;
  7° bestaande veeteeltinrichting : een inrichting die ten minste één stal omvat met een capaciteit die in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning als hinderlijk is ingedeeld in één of meer rubrieken die betrekking hebben op diersoorten vermeld in artikel 5 en waarvoor de definitieve bouwvergunning werd verleend voor 1 september 1991 en waarvan minstens voor wat betreft aanslagjaar 1993 voor 29 september 1993 aangifte gedaan werd bij de Mestbank. In de aangifte die op de inrichting betrekking heeft, moeten de dieren zijn aangegeven.
  Worden in het kader van de toepassing van dit decreet ook als bestaande veeteeltinrichting beschouwd de inrichtingen waarvoor na 1 september 1991 en voor 1 september 1995 de definitieve bouwvergunning en milieuvergunning werden bekomen en die aan de vereiste aangifteplicht in het kader van dit decreet hebben voldaan;
  8° entiteit : een inrichting of een deel van een inrichting samen met de oppervlakte cultuurgrond die bij die inrichting of dat deel van de inrichting behoort, en waarvan het eventueel erin gehouden vee behoort tot éénzelfde eigenaar;
  9° tot de entiteit behorende oppervlakte cultuurgronden : de door de producent of gebruiker geëxploiteerde oppervlakte cultuurgrond die tot de entiteit behoren ingevolge eigendom, vruchtgebruik, erfpacht, opstal of een pachtovereenkomst;
  10° bedrijf : een of meerdere entiteiten;
  worden als één bedrijf beschouwd : meerdere entiteiten waarvan het eventueel erin gehouden vee, eigendom is van :
  - eenzelfde natuurlijke of rechtspersoon;
  - echtgenoten of leden van eenzelfde gezin;
  - een natuurlijke persoon en een of meerdere rechtspersonen waarin deze natuurlijke persoon, zijn echtgeno(o)t(e) of een ander lid van zijn gezin belast is met de dagelijkse leiding;
  - verbonden ondernemingen in de zin van IV.A, § 1 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekeningen van de ondernemingen;
  - ondernemingen die in rechte of in feite bindingen hebben op het vlak van personen en/of kapitaal en/of beleid;
  11° de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden :
  - voor bedrijven die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 2bis : de binnen het Vlaamse Gewest, of in aan het Vlaamse Gewest grenzende gemeenten gelegen, tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond, gelimiteerd tot enerzijds 75 ha en tot anderzijds de tot het bedrijf behorende binnen het Vlaamse Gewest of in aan het Vlaamse Gewest aangrenzende gemeenten gelegen oppervlakte cultuurgronden zoals opgegeven in de aangifte met betrekking tot de bedrijfssituatie 1993;
  - bij wijze van overgangsmaatregel, tot 31 december 1999, voor bedrijven die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2bis en wier veebezetting, zoals bepaald in artikel 2bis, § 2, 2°, c), gelegen is tussen één en anderhalf en wier, tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond, blijkens de aangifte met betrekking tot de bedrijfssituatie 1993, 75 ha of meer bedroeg : de binnen het Vlaamse Gewest, of in aan het Vlaams Gewest grenzende gemeenten gelegen, tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond, gelimiteerd tot 112,5 ha;
  - voor bedrijven die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2bis, en die vallen onder de bepaling van artikel 2bis, § 2, 1°, c) en d), en wier veebezetting, zoals bepaald in artikel 2bis, § 2, 2°, c), gelegen is tussen één en anderhalf, en wier, tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond, blijkens de aangifte met betrekking tot de bedrijfssituatie 1993, 75 ha of meer bedroeg : de binnen het Vlaamse Gewest, of in aan het Vlaams Gewest grenzende gemeenten gelegen, tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond, gelimiteerd tot 112,5 ha;
  - voor de andere bedrijven die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2bis : de binnen het Vlaamse Gewest, of in aan het Vlaamse Gewest grenzende gemeenten gelegen, tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond, gelimiteerd tot 75 ha;
  12° gezin : een natuurlijke persoon, samen met de persoon met wie hij duurzaam samenleeft en de met hem samenwerkende bloed- en aanverwanten tot de tweede graad van hem of van de persoon met wie hij duurzaam samenleeft en de aangenomen kinderen van hemzelf of van de persoon waarmee hij duurzaam samenleeft;
  13° meststof : elke stof die de nutriënten stikstof of fosfor bevat en die kan aangewend worden op gronden ter bevordering van de gewasgroei. Slib afkomstig van rioolwaterzuiveringsinstallaties valt hier evenwel niet onder;
  14° dierlijke mest : door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen of een mengsel van strooisel en door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen, ongeacht of het vee wordt geweid of op intensieve-veehouderijbedrijven wordt gehouden; alsook alle mengsels van meststoffen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen;
  15° chemische meststof : stoffen die het resultaat zijn van industriële bereidingen in exploitaties die, in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning als hinderlijk zijn opgenomen in de indelingslijst als inrichtingen voor de produktie van meststoffen;
  16° andere meststoffen : alle meststoffen die noch dierlijke mest noch chemische meststoffen zijn;
  17° diervoeders : produkten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd en de afgeleide produkten van hun industriële verwerking, alsmede organische stoffen met of zonder toevoegingsmiddelen en de mengsels ervan, bestemd voor orale dierlijke voeding;
  18° mestoverschot door invoer : de dierlijke mest die wordt ingevoerd van buiten het Vlaamse Gewest en die niet wordt opgebracht op een cultuurgrond behorend tot het buiten het Vlaamse Gewest gelegen bedrijf waarvan de mest afkomstig is;
  19° nutriëntenbalans : een balans van de in een bepaald kalenderjaar in een bedrijf geïmporteerde nutriënten en de in datzelfde jaar door dat bedrijf via produkten of mest buiten het bedrijf geëxporteerde nutriënten, inzonderheid voor wat betreft stikstof en difosforpentoxyde;
  20° verhandelen : het afleveren van meststoffen aan een mestvoerder, aan een exploitant van een verzamelpunt, aan een exploitant van een bewerkings- of verwerkingseenheid of aan een gebruiker, alsmede het met het oog daarop aanbieden of vervoeren ervan;
  21° verzamelpunt : opslagplaats voor dierlijke mest of andere meststoffen afkomstig van meerdere producenten en/of producenten van andere meststoffen en bestemd voor meerdere gebruikers, verzamelpunten, bewerkings- of verwerkingseenheden;
  22° verwerken : het behandelen van dierlijke mest en/of andere meststoffen, waarbij de nutriënten stikstof en difosforpentoxyde, niet meer op grond gelegen in het Vlaamse Gewest worden afgezet;
  23° bewerken : het behandelen van dierlijke mest en/of andere meststoffen, met het oog op recyclage van de nutriënten stikstof en difosforpentoxyde op in het Vlaamse Gewest gelegen grond;
  24° verwerkingseenheid : een exploitatie die in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning als hinderlijk is opgenomen in de indelingslijst als een inrichting waar dierlijke mest bewerkt of verwerkt wordt;
  25° bewerkingseenheid : een exploitatie die dierlijke en/of andere meststoffen bewerkt;
  26° verwerkingsaandeel : het aandeel van de nutriënten stikstof en fosfor, uit dierlijke mest en/of andere meststoffen dat, na te zijn behandeld in een verwerkingseenheid, niet meer afgezet wordt op gronden gelegen in het Vlaamse Gewest;
  27° mestvoerder : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die dierlijke mest of andere meststoffen vervoert;
  28° producent : eigenaar van het vee dat op een bedrijf wordt gehouden. Indien verschillende personen eigenaar zijn van het vee van één bedrijf worden zij als één producent beschouwd, behalve indien zij deel uitmaken van hetzelfde gezin. In dit laatste geval is enkel de natuurlijke persoon die het bedrijf exploiteert de producent;
  29° gebruiker : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een bedrijf exploiteert, waartoe cultuurgronden behoren;
  30° producent van andere meststoffen : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een bedrijf exploiteert waar andere meststoffen verhandeld worden;
  31° overdracht : een verhandeling van dierlijke mest tussen een producent en een exploitant van een verzamelpunt, een exploitant van een verwerkingseenheid of een exploitant van een bewerkingseenheid;
  32° invoeren : dierlijke mest of andere meststoffen van buiten het Vlaamse Gewest binnenbrengen ongeacht de bestemming;
  33° exporteren : dierlijke mest of andere meststoffen vervoeren naar een bestemming buiten het Vlaamse Gewest;
  34° opbrenging op het land : het toevoegen van meststoffen aan de grond door verspreiding op het bodemoppervlak, injectie in de bodem, onderwerken, vermenging met de oppervlaktelagen;
  35° Mestbank : de afdeling Mestbank van de bij decreet van 21 december 1988 opgerichte Vlaamse Landmaatschappij;
  36° fosfaatverzadigd perceel : een perceel waarvan de hoeveelheid in de bodem gefixeerd fosfaat berekend tot aan de gemiddelde hoogste grondwaterstand of tot op 90 cm, de kritische grenswaarde voor fosfaatdoorslag, zoals bepaald door de bodemeigenschappen, overschrijdt;
  37° gesloten varkenshouderij : een inrichting waar uitsluitend in de inrichting geboren biggen worden afgemest;
  38° zeug : een vrouwelijk varken dat na de eerste worp in produktie wordt gehouden. ".
  <NOTA : Bij arrest nr 42/97 van 14 juli 1997 (B.St. 03.09.1997, p. 22598-22633) heeft het Arbitragehof artikel 2 vernietigd, inzoverre het in het decreet van 23 januari 1991, een artikel 2, lid 2, 10°, laatste streepje ("- ondernemingen die inrechte of in feite bindingen hebben op het vlak van personen en/of kapitaal en/of beleid;") invoegt; Opheffing : 01-01-1996>

Art.3. Een hoofdstuk Ibis wordt in hetzelfde decreet ingevoegd :
  " HOOFDSTUK Ibis. - Bepalingen met betrekking tot het gezinsveeteeltbedrijf.
  Artikel 2bis. § 1. Een bedrijf waar vee gehouden wordt kan, met het oog op de toepassing van dit decreet, genotificeerd worden als gezinsveeteeltbedrijf. De notificatie geschiedt jaarlijks op basis van de in artikel 3, § 1, vermelde aangifte.
  § 2. Voor de notificatie als gezinsveeteeltbedrijf dient tegelijk aan volgende voorwaarden te worden voldaan :
  1° Wat de producent betreft :
  a) Indien de producent een natuurlijk persoon is, is vereist dat deze :
  - de exploitatie van het bedrijf als hoofdberoep heeft en, met name, uit het bedrijf een inkomen verwerft dat 50 % of meer bedraagt van zijn arbeidsinkomen en aan de werkzaamheden buiten het bedrijf minder dan 50 % van zijn totale arbeidsduur besteedt;
  - verantwoordelijk is voor de voedering en de verzorging van het vee waarvan hij eigenaar is;
  - geen ander vee op permanente wijze voedert of verzorgt dan het vee waarvan hij eigenaar is;
  - geen veroordeling opgelopen heeft in de voorbije 5 jaar wegens een valse verklaring in verband met de notificatievoorwaarden van het gezinsveeteeltbedrijf;
  b) Indien de producent een rechtspersoon is, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn :
  - de rechtspersoon heeft de vorm van een landbouwvennootschap als bedoeld in de wet van 12 juli 1979 tot instelling van de landbouwvennootschap, een personenvennootschap, een eenpersoonsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een burgerlijke vennootschap als bedoeld in de artikelen 1832 e.v. van het Burgerlijk Wetboek;
  - de rechtspersoon heeft tot statutair doel de uitbating van een landbouwbedrijf met het oog op het voortbrengen en verhandelen van landbouwprodukten die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de verkoop;
  - de vennoten zijn natuurlijke personen;
  - de aandelen of de deelbewijzen van de vennootschap zijn op naam;
  - de persoon die met de dagelijkse leiding is belast :
  - besteedt ten minste 50 % van zijn arbeidsduur aan werkzaamheden op het bedrijf en haalt ten minste 50 % van zijn arbeidsinkomen uit die activiteit;
  - is verantwoordelijk voor de voedering en de verzorging van het vee waarvan de rechtspersoon eigenaar is;
  - voedert of verzorgt geen andere dieren op permanente wijze dan het vee waarvan de rechtspersoon eigenaar is;
  - heeft in de voorbije 5 jaar geen veroordeling opgelopen wegens een valse verklaring in verband met de notificatievoorwaarden van het gezinsveeteeltbedrijf;
  - ten minste 51 % van de aandelen of deelbewijzen behoren in eigendom toe aan de persoon die belast is met de dagelijkse leiding van het bedrijf of aan leden van zijn gezin : deze voorwaarde geldt niet voor de landbouwvennootschap;
  - de bestuurders en zaakvoerders andere dan deze die met de dagelijkse leiding van het bedrijf zijn belast, zijn natuurlijke personen en maken deel uit van het gezin van de natuurlijke persoon die met het dagelijkse bestuur is belast;
  - heeft in de voorbije 5 jaar geen verklaring afgelegd in verband met de notificatievoorwaarden van het gezinsveeteeltbedrijf die door de Mestbank als vals is beschouwd;
  - voor zover mogelijk wordt de naleving van de bovenvermelde voorwaarden hiervoor verzekerd door een statutaire bepaling;
  c) Indien de producent bestaat uit meerdere natuurlijke personen, is vereist dat :
  - elk van de personen, belast met de dagelijkse leiding voldoet aan de voorwaarden opgesomd in a);
  - de personen belast met de dagelijkse leiding, deel uitmaken van hetzelfde gezin;
  d) Indien de producent bestaat uit meerdere rechtspersonen, is vereist dat :
  - elke rechtspersoon, voldoet aan de voorwaarden vernoemd onder b);
  - de personen belast met de dagelijkse leiding, deel uit maken van hetzelfde gezin;
  2° Wat de veebezetting betreft :
  a) de jaarproduktie van het bedrijf bedraagt minimaal 300 kg difosforpentoxyde;
  b) het aantal vergunde dieren op het bedrijf is, voor elk van de hierna vermelde diersoorten op geen enkel ogenblik hoger dan :
  - in de varkenssector : een gesloten varkenshouderij met 200 zeugen en de bijhorende mestvarkens; of een niet-gesloten varkenshouderij met 1 500 varkens ouder dan 10 weken;
  - in de melkveesector : 100 melkkoeien en het bijhorende jongvee;
  - in de mestveesector : 300 stuks vleesvee ouder dan 6 maanden;
  - in de kalversector : 600 gespeende dieren;
  - pluimveesector : 70 000 stuks pluimvee ouder dan 3 weken;
  c) de som van (A1/200 of A2/1 500) + B/100 + C/300 + D/600 + E/70 000 dient op ieder ogenblik kleiner te zijn dan of gelijk aan één, als op het bedrijf meerdere diersoorten voorkomen. Hierin is A1 gelijk aan het aantal zeugen, exclusief het daarbij horend aantal mestvarkens voor een gesloten varkenshouderij, A2 het aantal varkens ouder dan 10 weken voor een niet-gesloten varkenshouderij, B gelijk aan het aantal melkkoeien, exclusief het daarbij behorende jongvee, C gelijk aan het aantal stuks vleesvee ouder dan 6 maanden, D gelijk aan het aantal gespeende kalveren, E gelijk aan het aantal stuks pluimvee ouder dan 3 weken, dat op het bedrijf wordt gehouden;
  d) bij wijze van overgangsmaatregel wordt, tot 31 december 1999, in afwijking van de bepalingen van b) en c), aan de voorwaarde met betrekking tot de maximale veebezetting geacht te zijn voldaan, indien de veebezetting van de aangifte van 1995 kleiner was dan 1,5 maal de in b) vermelde maxima of kleiner dan anderhalf, volgens de berekening vermeld in c) en ondertussen niet is toegenomen;
  e) in afwijking van de bepalingen van b) en c), wordt voor bedrijven, zoals bedoeld in § 2, 1°, c), of § 2, 1°, d), aan de voorwaarde met betrekking tot de maximale veebezetting geacht te zijn voldaan, indien deze kleiner is dan 1,5 maal de in b) vermelde maxima of kleiner dan anderhalf, volgens de berekening vermeld in c); cumulatie met de overgangsmaatregel zoals bepaald in d) is uitgesloten;
  3° Wat de mogelijkheid tot opbrenging van mest op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende cultuurgronden betreft :
  a) in de melkveesector, de mestveesector, de varkenssector en de kalversector moet deze voldoende zijn om 25 % van de produktie van dierlijke mest, MPp, op te brengen op het land, met respect voor de toegelaten hoeveelheden meststoffen zoals bepaald in de artikelen 14 en 15;
  b) bij wijze van uitzondering in de varkenssector, wordt aan een bestaande varkenshouderij deze voorwaarde niet opgelegd ten belope van de produktie ten gevolge van dieraantallen zoals aangegeven in 1993;
  c) als een bedrijf meerdere diersoorten houdt, gelden de voorwaarden per diersoort zoals bepaald in a) en b);
  4° Wat betreft de tewerkstelling van personeel : op het bedrijf mag maximaal 1 betaalde, volwaardige arbeidskracht, extern aan het gezin worden tewerkgesteld. Onder volwaardige arbeidskracht wordt verstaan een volwassen persoon, niet ouder dan 65 jaar, volledig arbeidsgeschikt en bestendig beschikbaar voor het bedrijf;
  5° Wat de economische zelfstandigheid van het bedrijf betreft, is het gezinsveeteeltbedrijf, een bedrijf dat 100 % van de eigendomstitel op het roerend kapitaal en het kapitaal onroerend door bestemming in zijn bezit heeft alsook de eigendomstitel of de pacht van de gebouwen.
  Het bedrijf wordt geacht niet te voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de economische zelfstandigheid indien :
  a) de teelt van het vee het voorwerp uitmaakt van een contract van veepacht als bedoeld in hoofdstuk IV van titel VIII van het Burgerlijk Wetboek, een overeenkomst als bedoeld in artikel 2, 4° van de pachtwet of een integratiecontract in de zin van de wet van 1 april 1976 betreffende de verticale integratie in de sector van de dierlijke produktie, met uitzondering van contracten met vooraf gegarandeerde afnameprijzen;
  b) de producent met betrekking tot de teelt het nodige kweekmateriaal en de nodige grondstoffen niet zelf heeft aangekocht of deze heeft aangekocht bij de afnemer van het slachtrijpe vee of, indien deze laatste een vennootschap is, een met de afnemer verbonden onderneming in de zin van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekeningen van de ondernemingen;
  c) de gronden of gebouwen waar het vee wordt geteeld, anders dan door een verkoops- of pachtovereenkomst, aan het bedrijf zijn ter beschikking gesteld door de afnemer van het vee of, indien deze een vennootschap is, door een met de afnemer verbonden onderneming in de zin van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekeningen van de ondernemingen;
  d) de inkomsten verworven uit de teelt van het betrokken vee in het forfaitair stelsel van de inkomstenbelasting aangegeven of belast is geworden onder rubrieken die betrekking hebben op loonkweek, het vetmesten van dieren tegen vergoeding of het houden van dieren in pension;
  e) de inkomsten verworven in verband met de teelt van het vee in het BTW-stelsel onderworpen werden aan de bijzondere regeling overeenkomstig art. 2, § 1, 2° van het koninklijk besluit nr. 22 van 15 september 1970 met betrekking tot de bijzondere regeling voor landbouwondernemers inzake belasting over de toegevoegde waarde of aan het tarief van 6 % voor diensten. ".
  <NOTA : Bij arrest nr 42/97 van 14 juli 1997 (B.St. 03.09.1997, p. 22598-22633) heeft het Arbitragehof artikel 3 vernietigd, inzoverre het in het decreet van 23 januari 1991, in artikel 2bis, § 2, 3°, a) de bewoordingen "en de kalversector" invoegt; Opheffing : 01-01-1996>
  <NOTA : Bij arrest nr 42/97 van 14 juli 1997 (B.St. 03.09.1997, p. 22598-22633) heeft het Arbitragehof artikel 3 vernietigd, inzoverre het in het decreet van 23 januari 1991, een artikel 2bis, § 2, 4°, invoegt; Opheffing : 01-01-1996>

Art.4. Artikel 3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992 en 18 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 3. § 1. De producent van wie het bedrijf een produktie aan dierlijke mest MPp, zoals bepaald in artikel 6, § 1, heeft groter dan of gelijk aan 300 kg difosforpentoxyde of waarvan de tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond meer is dan of gelijk aan 2 ha, dient elk jaar aan de Mestbank per entiteit een aangifte te doen van :
  1° gegevens met betrekking tot 1 januari van het jaar van aangifte :
  a) het aantal stuks vee dat kon worden gehouden met opgave van de aantallen der verschillende soorten opgesplitst naar de in artikel 5 vermelde diersoorten;
  b) de in de entiteit beschikbare capaciteit voor de opslag van dierlijke mest evenals de gestockeerde hoeveelheid dierlijke mest;
  2° gegevens met betrekking tot het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte :
  a) de gemiddelde veebezetting gedurende dat jaar met opgave van het aantal per diersoort zoals opgesplitst in artikel 5; de gemiddelde veebezetting per diersoort wordt vastgesteld door de som van de maandelijks geregistreerde dierenaantallen te delen door twaalf;
  b) het teeltplan voor het voorbije kalenderjaar, met opgave van de aard en de hoeveelheden meststoffen, opgesplitst naar dierlijke mest, chemische meststoffen en/of andere meststoffen, die hierbij op het land werden gebracht;
  c) naam en adres van de persoon of personen van wie in het voorbije kalenderjaar dierlijke mest of andere meststoffen werden aangenomen alsmede met wie in het voorbije jaar dierlijke mest en andere meststoffen werden verhandeld; met opgave van de soort meststof, de massa en de hoeveelheden uitgedrukt in kg difosforpentoxyde en kg stikstof;
  d) de naam en het adres van de natuurlijke personen of de rechtspersonen waarmee de entiteit in het voorbije kalenderjaar schriftelijke of mondelinge overeenkomsten met betrekking tot het telen van vee heeft afgesloten;
  3° gegevens met betrekking tot het jaar van aangifte :
  a) het ontwerp van teelt- en bemestingsplan voor dat jaar;
  b) de wijze waarop de producent de in dat jaar op zijn entiteit geproduceerde dierlijke mest, alsmede de in zijn entiteit gestockeerde dierlijke mest of andere meststoffen overblijvend van het voorbije jaar zal afzetten :
  b.
  1. opbrenging op de tot de entiteit behorende cultuurgrond;
  b.
  2. opbrenging zonder tussenkomst van de Mestbank op niet tot de entiteit behorende cultuurgrond gelegen in het Vlaamse Gewest;
  b.
  3. uitgevoerd uit het Vlaamse Gewest;
  b.
  4. aangeboden aan de Mestbank;
  b.
  5. gestockeerd in de entiteit voor afzet in het komende jaar;
  Voor elk van de voormelde afzetwijzen dient te worden aangegeven :
  - de aard van de dierlijke mest en de andere meststoffen;
  de massa van de begrote hoeveelheid dierlijke mest en andere meststoffen, uitgedrukt in ton, in kg difosforpentoxyde en in kg stikstof.
  Voor de sub 3°, b) b.2. en sub 3°, b) b.3. vermelde afzetwijzen dient daarenboven de naam en het adres van de personen te worden vermeld met wie gepland wordt dierlijke mest te verhandelen, telkens met opgave van de vermoedelijke hoeveelheden;
  De tijdstippen van het jaar waarop aan de Mestbank dierlijke mest zal aangeboden worden zoals onder sub 3°, b) b.4. vermeld, met opgave van de vermoedelijke hoeveelheden;
  4° voor zover de producent toepassing maakt van de bepaling van artikel 6, § 2, van dit decreet, het werkelijke in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte door zijn inrichting geproduceerde mestoverschot, met opgave van en gesteund door een bewezen nutriëntenbalans. Het gebruik maken van de nutriëntenbalans ter bepaling van het nutriëntenoverschot van een bedrijf ontslaat de producent niet van het indienen van de aangifte;
  5° de aanduiding op kartografisch materiaal (1/10 000) van :
  a) de tot de entiteit behorende oppervlakte cultuurgronden, met aanduiding van het eigendoms- of gebruiksstatuut;
  b) de woning, de inrichtingsgebouwen en de daarbij behorende voorzieningen, met opgave van de kadastrale gegevens zoals vermeld in de bijhorende milieuvergunning;
  c) per gebied of per zone, zoals vermeld in artikel 15, de oppervlakte cultuurgrond, met inbegrip van in voorkomend geval de ter zake geldende ontheffingen.
  Deze gegevens moeten worden aangegeven voor het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte;
  6° voor de aangifte 1996, die betrekking heeft op de bedrijfssituatie 1995, dient aanvullend aan de gegevens gespecifieerd onder 5° tevens op dit kartografisch materiaal te worden aangegeven de percelen die ook in 1994 deel uitmaakten van de tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden.
  § 2. Iedere producent die wenst dat zijn bedrijf genotificeerd wordt als gezinsveeteeltbedrijf dient met betrekking tot het jaar van aangifte en het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte aan de Mestbank een verklaring op eer te doen dat zijn bedrijf voldeed en zal voldoen aan de notificatievoorwaarden zoals bepaald in artikel 2bis.
  De verklaring op eer moet worden gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend.
  De Vlaamse regering bepaalt met welke documenten deze verklaring op eer bewezen wordt.
  § 3. Elke invoerder dient elk jaar aan de Mestbank met betrekking tot de dierlijke mest en andere meststoffen een aangifte te doen van :
  1° gegevens met betrekking tot het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte per aanbieder :
  a) de naam en het adres van de aanbieder;
  b) de aard, de massa en het aantal kg stikstof en kg difosforpentoxyde;
  c) de naam en het adres van de afnemer;
  d) de naam en het adres van de personen die het transport hebben uitgevoerd;
  2° gegevens met betrekking tot het jaar van aangifte per afnemer :
  a) de naam en het adres van de afnemer;
  b) de aard, de massa en het aantal kg stikstof en kg difosforpentoxyde.
  § 4. Elke exploitant van een verzamelpunt, een bewerkingseenheid of een verwerkingseenheid, met een opslag-, of verwerkingscapaciteit voor dierlijke mest of andere meststoffen, equivalent aan een massa met een difosforpentoxyde-inhoud van meer dan 300 kg per jaar en elke mestvoerder die exporteert, dient elk jaar aan de Mestbank een aangifte te doen van :
  1° gegevens met betrekking tot het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte :
  a) per aanbieder, de hoeveelheden dierlijke en andere meststoffen die werden overgedragen met opgave van :
  a.
  1. de aard, de massa en het aantal kg stikstof en kg difosforpentoxyde;
  a.
  2. de naam en het adres van de aanbieder;
  a.
  3. de naam en het adres van de personen die het transport hebben verricht;
  b) per afnemer, de hoeveelheden dierlijke en andere meststoffen die werden verhandeld met opgave van :
  b.
  1. de aard, de massa en het aantal kg stikstof en kg difosforpentoxyde;
  b.
  2. de naam en het adres van de afnemer;
  b.
  3. de naam en het adres van de personen die het transport hebben verricht;
  c) per mestvoerder, de hoeveelheden dierlijke en andere meststoffen die uit het Vlaamse Gewest werden uitgevoerd met opgave van :
  c.
  1. de aard, de massa en het aantal kg stikstof en kg difosforpentoxyde, die werden uitgevoerd;
  c.
  2. de naam en het adres van de afnemer;
  c.
  3. de naam en het adres van de persoon die het transport uit het Vlaamse Gewest, verricht;
  2° gegevens met betrekking tot het kalenderjaar van aangifte :
  a) de opslagcapaciteit van het verzamelpunt, de verwerkings- of bewerkingseenheid en de opgeslagen hoeveelheid op 1 januari met opgave van de aard, de massa en het aantal kg stikstof en kg difosforpentoxyde;
  b) de capaciteit om mest te bewerken of te verwerken met opgave van de aard, de massa en het aantal kg stikstof en kg difosforpentoxyde vóór en na de verwerking of de bewerking en de aard, de massa en het aantal kg stikstof en kg difosforpentoxyde aan verliezen;
  c) de mogelijkheden om dierlijke mest met opgave van de aard, de massa en het aantal kg stikstof en kg difosforpentoxyde af te zetten buiten het Vlaamse Gewest, vergezeld van de documenten ter staving afgeleverd door de lokale autoriteiten.
  § 5. Elke producent van andere meststoffen, die meer dan 300 kg difosforpentoxyde afzet of laat afzetten op cultuurgrond gelegen in het Vlaamse Gewest dient elk jaar aan de Mestbank aangifte te doen van volgende gegevens met betrekking tot het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte :
  1° de afgezette hoeveelheden andere meststoffen met opgave van de aard, de massa en het aantal kg stikstof en kg difosforpentoxyde;
  2° de naam en het adres van de afnemer;
  3° de naam en het adres van de personen die het transport hebben uitgevoerd.
  § 6. Elke gebruiker van wie een bedrijf een tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond van meer dan of gelijk aan 2 ha heeft, is verplicht elk jaar aan de Mestbank aangifte te doen van de gegevens bedoeld in de punten 1°, b), c), en d); 2°, b), en c); 3°, a) en 5° van § 1.
  § 7. De Vlaamse regering stelt de modellen vast waarmee de in de §§ 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bedoelde aangifte of verklaring op eer dient te worden gedaan evenals de termijn waarbinnen en de wijze waarop die aangifte of verklaring op eer dient te gebeuren.
  § 8. De Vlaamse regering kan gegevens bepalen die aanvullend aan deze vermeld in de §§ 1, 2, 3, 4, 5 en 6 dienen te worden aangegeven. Zij kan tevens nadere regels vaststellen met betrekking tot de wijze van opstelling van de in § 1, 4°, bedoelde nutriëntenbalans, het bepalen van de werkelijke mineraleninhoud van meststoffen en diervoeders en de stukken die zij nodig acht ter staving van de voormelde nutriëntenbalans.
  § 9. De personeelsleden van de Mestbank, de door haar erkende mestvoerders, de derden waarop de Mestbank voor de uitoefening van haar taken een beroep doet, alsmede al degenen die in welke hoedanigheid ook kennis krijgen van de overeenkomstig dit artikel aangegeven gegevens en inlichtingen, zijn gehouden tot geheimhouding ervan.
  § 10. De Vlaamse regering mag aan de producenten van wie het bedrijf een dierlijke mestproduktie MPp heeft van minder dan 300 kg difosforpentoxyde, en een tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond van minder dan 2 ha, en aan de gebruikers van wie het bedrijf een tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond heeft van minder dan 2 ha, voorwaarden opleggen die betrekking hebben op het afleggen van een verklaring omtrent de omvang van de bij het bedrijf horende cultuurgrond en de produktie van dierlijke mest uitgedrukt in difosforpentoxyde. ".

Art.5. Artikel 4 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 4. § 1. Elke gebruiker is ertoe gehouden voor elke entiteit een register bij te houden met betrekking tot het gebruik van meststoffen en de tot de entiteit behorende oppervlakte cultuurgrond.
  § 2. Elke producent is ertoe gehouden een register bij te houden met betrekking tot de veestapel en de tot de entiteit behorende oppervlakte cultuurgrond.
  § 3. Elke exploitant van een verzamelpunt van een bewerkings- of van een verwerkingseenheid is ertoe gehouden een register bij te houden met betrekking tot de in zijn exploitatie verhandelde dierlijke mest en andere meststoffen.
  § 4. De Vlaamse regering kan nadere regels met betrekking tot de in §§ 1, 2 en 3 bedoelde registers vaststellen.
  § 5. Het in §§ 1, 2 en 3 bedoelde register moet ten alle tijde ter inzage worden gehouden van de met het toezicht op de naleving van dit decreet belaste ambtenaren. ".

Art.6. Artikel 6 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 6. § 1. Met ingang van 1 januari 1996 wordt het mestoverschot van een bedrijf voor een bepaald kalenderjaar als volgt berekend :
  MOp = MPp + CMp + AMp - MGp;
  MOndier = MPn + AMn - MGndier;
  MOntot = MPn + AMn + CMn - MGntot;
  MOn = hoogste waarde van MOndier of MOntot;
  waarin betekent :
  MOp : mestoverschot uitgedrukt in kg difosforpentoxyde;
  MOndier : mestoverschot afkomstig van dierlijke mest en andere meststoffen uitgedrukt in kg stikstof;
  MOntot : mestoverschot afkomstig van het gecombineerd gebruik van dierlijke mest, andere meststoffen en chemische meststoffen uitgedrukt in kg stikstof;
  MOn : mestoverschot uitgedrukt in kg stikstof;
  MPp : de produktie van dierlijke mest, zijnde het produkt van de gemiddelde veebezetting in het bedrijf gedurende het voorbije kalenderjaar met de overeenkomstige produktie per dier vermeld in artikel 5, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde. De gemiddelde veebezetting van elk van de bedoelde diersoorten wordt vastgesteld door de som van de maandelijks geregistreerde dierenaantallen te delen door twaalf;
  MPn : de produktie van dierlijke mest, zijnde het produkt van de gemiddelde veebezetting in het bedrijf gedurende het voorbije kalenderjaar met de overeenkomstige produktie per dier vermeld in artikel 5, uitgedrukt in kg stikstof. De gemiddelde veebezetting van elk van de bedoelde diersoorten wordt vastgesteld door de som van de maandelijks geregistreerde dierenaantallen te delen door twaalf;
  CMp : de hoeveelheid chemische meststof uitgedrukt in kg difosforpentoxyde die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende cultuurgrond werd opgebracht gedurende het voorbije jaar;
  CMn : de hoeveelheid chemische meststof uitgedrukt in kg stikstof die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende cultuurgrond werd opgebracht gedurende het voorbije jaar;
  AMp : de hoeveelheid andere meststoffen uitgedrukt in kg difosforpentoxyde die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende cultuurgrond werd opgebracht gedurende het voorbije jaar;
  AMn : de hoeveelheid andere meststoffen uitgedrukt in kg stikstof die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende cultuurgrond werd opgebracht gedurende het voorbije jaar;
  MGp : de hoeveelheid meststof uitgedrukt in kg difosforpentoxyde die op basis van het teeltplan voor het voorbije kalenderjaar op de in aanmerking komende, tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden, mocht worden opgebracht, conform de bepalingen van de artikelen 14 en 15;
  MGndier : de hoeveelheid dierlijke mest en andere meststoffen uitgedrukt in kg stikstof die op basis van het teeltplan voor het voorbije kalenderjaar op de in aanmerking komende, tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden, mocht worden opgebracht, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 14 en 15;
  MGntot : de hoeveelheid dierlijke mest, andere meststoffen en chemische mest uitgedrukt in kg stikstof die op basis van het teeltplan voor het voorbije kalenderjaar op de in aanmerking komende, tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden, mocht worden opgebracht, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 14 en 15.
  § 2. In afwijking van de in § 1 vastgestelde berekeningsmethode mag de producent aangifte doen van het werkelijke in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte door zijn bedrijf geproduceerde mestoverschot gesteund op de in artikel 3, § 1, 4°, bedoelde nutriëntenbalans. Bij de berekening van het werkelijk geproduceerde mestoverschot, kan de producent niet meer oppervlakte in rekening brengen, dan de, overeenkomstig artikel 2, 8° gedefinieerde, in aanmerking komende tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond.
  Op straffe van verval van dit recht dient de producent in dat geval de gegevens bedoeld in artikel 3, § 1, 4°, binnen de gestelde termijn aan te geven.
  § 3. In afwijking van de in § 1 vastgestelde berekeningsmethode mag de producent bij de aangifte van het kalenderjaar 1996 voor de rubriek varkens de in artikel 5 vermelde produktiehoeveelheden voor difosforpentoxyde per dier en per jaar met 10 procent verlagen gedurende een bepaalde periode, voor zover hij, na voorafgaande melding aan en goedkeuring door de Mestbank kan bewijzen dat hij gedurende deze periode gebruik heeft gemaakt van fosfaatarm voeder. ".

Art.7. Artikel 7 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 7. § 1. Het vervoer van dierlijke mest afkomstig van de in artikel 5 opgesomde diersoorten of van andere meststoffen mag enkel gebeuren door daartoe door de Mestbank erkende mestvoerders.
  De Vlaamse regering bepaalt de criteria en de voorwaarden voor de erkenning. Zij houdt hierbij rekening met volgende voorwaarden :
  1° de persoonlijke beschikking over technisch goedgekeurde voertuigen, geschikt voor het vervoer van dierlijke mest en andere meststoffen;
  2° de verbinding met de Mestbank door middel van instrumenten van informatica en telefonie;
  3° voldoen aan de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de uitoefening van de werkzaamheden;
  4° voldoen aan de sociale en fiscale verplichtingen;
  5° de opgelopen sancties in verband met dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten.
  De Mestbank kan de erkenning van mestvoerders, die de bepalingen van dit decreet overtreden of verzuimen na te leven, schorsen of definitief intrekken.
  § 2. Voor elk vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen moet een mestafzetdocument, waarvan de vorm en het gebruik door de Vlaamse regering worden bepaald, worden opgemaakt. Het mestafzetdocument dient het transport te vergezellen. Het mestafzetdocument vermeldt ten minste :
  1° de soort en de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen;
  2° de naam, het adres en de handtekening van de aanbieder en de afnemer;
  3° de naam en het adres en de handtekening van de mestvoerder;
  4° de datum van het vervoer.
  Elke erkende mestvoerder is ertoe gehouden het in het eerste lid bedoelde mestafzetdocument op te maken en een dubbel ervan binnen de veertig kalenderdagen na de datum van vervoer over te maken aan de Mestbank.
  § 3. Elk vervoer door een erkende mestvoerder moet vooraf aan de Mestbank worden gemeld. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop deze melding moet gebeuren. ".

Art.8. Artikel 8 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 8. § 1. De bepalingen van artikel 7 zijn niet van toepassing op het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen voor zover tegelijk aan de volgende drie voorwaarden voldaan wordt :
  1° de oorsprong en de bestemming van het vervoer zijn gelegen binnen het grondgebied van het Vlaamse Gewest;
  2° het vervoer gebeurt door een mestvoerder die noch door de Mestbank erkend is, noch in opdracht rijdt van een erkend mestvoerder;
  3° het vervoer behoort tot een van de volgende vijf types :
  a) het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen, vanuit een bepaald bedrijf naar cultuurgronden die behoren tot datzelfde bedrijf;
  b) het vervoer van, op een gezinsveeteeltbedrijf geproduceerde dierlijke mest of andere meststoffen, naar cultuurgronden van gebruikers gelegen in dezelfde gemeente of in aangrenzende gemeenten, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan :
  - het verhandelen van de dierlijke mest of andere meststoffen is vooraf het voorwerp geweest van een schriftelijke overeenkomst tussen de betrokken producent en gebruiker waarin tenminste zijn vastgelegd :
  - de naam en het adres van de producent en de plaats waarop de dierlijke mest of andere meststoffen geproduceerd werden;
  - de naam en het adres van de gebruiker met een inventaris van de cultuurgronden waarnaar de dierlijke mest of andere meststoffen dienen te worden vervoerd;
  - de verbintenis van de producent om de in de schriftelijke overeenkomst bedongen hoeveelheden dierlijke mest of andere meststoffen per kalenderjaar werkelijk aan de gebruiker af te leveren;
  - de verbintenis van de gebruiker om de verhandelde dierlijke mest of andere meststoffen uitsluitend aan te wenden voor de bemesting van zijn cultuurgronden;
  - de wijze waarop het vervoer zal geschieden;
  - de soort en de hoeveelheden dierlijke mest of andere meststoffen uitgedrukt in kg difosforpentoxyde en in kg stikstof die per kalenderjaar worden verhandeld;
  - de perioden van het kalenderjaar waarin het transport zal geschieden;
  - deze schriftelijke overeenkomst werd voorafgaand aan het vervoer goedgekeurd door de Mestbank. Indien de Mestbank, binnen een termijn van 14 dagen na de voorlegging van voormelde overeenkomst, geen antwoord aan de producent heeft verstrekt, wordt de overeenkomst geacht stilzwijgend te zijn goedgekeurd : de producent dient in dit laatste geval te kunnen bewijzen dat de schriftelijke overeenkomst werd opgestuurd of overhandigd aan de Mestbank;
  - tijdens elk vervoer van de dierlijke mest of andere meststoffen heeft de bestuurder van het vervoermiddel een voor eensluidend verklaard afschrift van de door de Mestbank goedgekeurde schriftelijke overeenkomst bij zich, dat op eenvoudig verzoek van de met het toezicht belaste ambtenaren onmiddellijk wordt voorgelegd.
  In geval van stilzwijgende goedkeuring dient het bewijs van verzending of overhandiging aan de Mestbank voorgelegd te worden;
  c) het vervoer van op een gezinsveeteeltbedrijf geproduceerde dierlijke mest of andere meststoffen naar een verzamelpunt, een bewerkings- of een verwerkingseenheid, gelegen in eenzelfde gemeente of een aangrenzende gemeente, waarbij aan volgende voorwaarden is voldaan :
  - het verhandelen van de dierlijke mest of andere meststoffen is vooraf het voorwerp geweest van een schriftelijke overdrachtsovereenkomst tussen de betrokken producent en afnemer, waarin tenminste zijn vastgelegd :
  - de naam en het adres van de producent en de plaats waarop de dierlijke mest of andere meststoffen geproduceerd werden;
  - de naam en het adres van de afnemer;
  - de verbintenis van de producent om de verhandelde dierlijke mest of andere meststoffen te leveren;
  - de verbintenis van de afnemer om de verhandelde dierlijke mest of andere meststoffen over te nemen;
  - de wijze waarop het vervoer zal geschieden;
  - de soort en de hoeveelheden dierlijke mest of andere meststoffen, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde en kg stikstof die per kalenderjaar worden overgedragen;
  - de perioden van het kalenderjaar waarin het transport zal geschieden;
  - deze schriftelijke overdrachtsovereenkomst werd voorafgaand aan het vervoer goedgekeurd door de Mestbank. Indien de Mestbank binnen een termijn van 14 dagen na de voorlegging van voormelde overeenkomst geen antwoord aan de producent heeft verstrekt, wordt de overeenkomst geacht stilzwijgend goedgekeurd te zijn; de producent dient in dit laatste geval te kunnen bewijzen dat de schriftelijke overeenkomst werd opgestuurd of overhandigd aan de Mestbank;
  - tijdens elk vervoer in het kader van de overdrachtsovereenkomst heeft de bestuurder van het vervoermiddel, een voor eensluidend verklaard afschrift van de door de Mestbank goedgekeurde schriftelijke overeenkomst bij zich, dat op eenvoudig verzoek van de met het toezicht belaste ambtenaren onmiddellijk wordt voorgelegd.
  In geval van stilzwijgende goedkeuring dient het bewijs van verzending of overhandiging aan de Mestbank voorgelegd te worden;
  d) het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een verzamelpunt, een bewerkings- of een verwerkingseenheid, naar cultuurgronden van een gebruiker gelegen in dezelfde gemeente of een aangrenzende gemeente waarbij aan volgende voorwaarden is voldaan :
  - het verhandelen van de dierlijke mest of andere meststoffen is vooraf het voorwerp geweest van een schriftelijke overdrachtsovereenkomst tussen de betrokken aanbieder en gebruiker, waarin ten minste zijn vastgelegd :
  - de naam en het adres van de aanbieder;
  - de naam en het adres van de gebruiker met een inventaris van de cultuurgronden waarnaar de dierlijke mest of andere meststoffen dienen te worden vervoerd;
  - de verbintenis van de aanbieder om de verhandelde dierlijke mest of andere meststoffen te leveren;
  - de verbintenis van de gebruiker om de verhandelde dierlijke mest of andere meststoffen uitsluitend aan te wenden voor de bemesting van zijn cultuurgronden;
  - de wijze waarop het vervoer zal geschieden;
  - de hoeveelheden dierlijke mest of andere meststoffen, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde die per kalenderjaar worden overgedragen :
  - de perioden van het kalenderjaar waarin het transport zal geschieden;
  - deze schriftelijke overdrachtsovereenkomst werd voorafgaand aan het vervoer goedgekeurd door de Mestbank. Indien de Mestbank binnen een termijn van 14 dagen na de voorlegging van voormelde overeenkomst geen antwoord aan de aanbieder heeft verstrekt, wordt de overeenkomst geacht stilzwijgend goedgekeurd te zijn; de aanbieder dient in dit laatste geval te kunnen bewijzen dat de schriftelijke overeenkomst werd opgestuurd of overhandigd aan de Mestbank;
  - tijdens elk vervoer in het kader van de overdrachtsovereenkomst heeft de bestuurder van het vervoermiddel, een voor eensluidend verklaard afschrift van de door de Mestbank goedgekeurde schriftelijke overeenkomst bij zich, dat op eenvoudig verzoek van de met het toezicht belaste ambtenaren onmiddellijk wordt voorgelegd.
  In geval van stilzwijgende goedkeuring dient het bewijs van verzending of overhandiging aan de Mestbank voorgelegd te worden;
  e) het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen dat gebeurt met een vervoermiddel waarvan het nuttig laadvermogen minder is dan 500 kg. De Vlaamse regering kan een grenswaarde vaststellen voor wat betreft de maximale mesthoeveelheid die op deze wijze jaarlijks per producent mag afgevoerd worden of per gebruiker mag aangevoerd worden.
  § 2. De Vlaamse regering kan onder de door haar te bepalen voorwaarden voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen, afwijkingen toestaan op de bepaling van artikel 7 voor zover tegelijk aan de volgende drie voorwaarden voldaan wordt :
  1° de oorsprong en de bestemming van het vervoer zijn gelegen binnen het grondgebied van het Vlaamse Gewest;
  2° het vervoer gebeurt door een erkend mestvoerder of in opdracht van een erkend mestvoerder;
  3° het vervoer behoort tot een van de vijf in § 1 vernoemde types.
  § 3. De Vlaamse regering kan onder de door haar te bepalen voorwaarden, voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen, afwijkingen toestaan op de bepaling van artikel 7 voor zover tegelijk aan de volgende twee voorwaarden voldaan wordt :
  1° het betreft uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen uit het Vlaamse Gewest, of invoer van dierlijke mest of andere meststoffen in het Vlaamse Gewest;
  2° het vervoer behoort tot een van de volgende twee types :
  a) de invoer of uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een bepaald bedrijf naar cultuurgronden die behoren tot datzelfde bedrijf;
  b) de invoer of uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen die valt onder het toepassingsgebied van de verordening (EEG) Nr 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap. ".

Art.9. Artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 9. § 1. Elke producent, elke producent van andere meststoffen en elke exploitant van een verzamelpunt, een bewerkings- of een verwerkingseenheid is ertoe gehouden de in zijn bedrijf geproduceerde, verhandelde of overgedragen dierlijke mest en andere meststoffen af te zetten conform de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten.
  De Mestbank verbiedt het transport indien blijkt dat de dierlijke mest of andere meststoffen zullen worden afgezet in strijd met de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten.
  Voor wat de berekende bedrijfsmatige mestoverschotten voor een bepaald jaar betreft moet de producent kunnen bewijzen dat deze hetzij conform de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten werden afgevoerd naar een gebruiker, hetzij werden verhandeld met of overgedragen aan een exploitant van een verzamelpunt, een bewerkingseenheid of een verwerkingseenheid, hetzij in zijn eigen bedrijf werden opgeslagen.
  De exploitant van een verzamelpunt, een bewerkingseenheid of een verwerkingseenheid moet kunnen bewijzen dat de in zijn exploitatie verhandelde dierlijke mest of andere meststoffen hetzij conform de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten werden afgevoerd naar een gebruiker, hetzij werden verhandeld met of overgedragen aan een exploitant van een verzamelpunt, een bewerkings- of een verwerkingseenheid, hetzij in zijn exploitatie werden opgeslagen.
  Invoer van dierlijke mest of andere meststoffen, die niet valt onder het toepassingsgebied van de verordening (EEG) Nr 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen naar en uit de Europese Gemeenschap, kan slechts gebeuren mits voorafgaande toestemming van de Mestbank. De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten aangaande deze voorafgaande toestemming.
  Uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen, die niet valt onder het toepassingsgebied van de verordening (EEG) Nr 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, kan door de Vlaamse regering onderworpen worden aan de voorafgaande toestemming van de Mestbank. De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten aangaande deze voorafgaande toestemming.
  § 2. De Vlaamse regering kan de afzet van mestoverschotten voor producenten, waarvan één of meer entiteiten gelegen is in een gemeente met een gemeentelijke produktiedruk hoger dan 100 kg difosforpentoxyde, of voor invoerders, beperken tot bepaalde gemeenten of arrondissementen zonder mestoverschotten. Deze beperking kan opgelegd worden aan :
  1° producenten, van wie het bedrijf niet genotificeerd is als gezinsveeteeltbedrijf;
  2° invoerders van mestoverschotten door invoer;
  3° producenten met een mestoverschot of een produktie boven een bepaalde grenswaarde.
  De Vlaamse regering kan producenten, waarvan geen enkele entiteit gelegen is in een gemeente met een gemeentelijke produktiedruk hoger dan 100 kg difosforpentoxyde, verbieden hun mestoverschotten af te zetten in deze gemeenten. Deze beperking kan opgelegd worden aan :
  1° producenten, van wie het bedrijf niet genotificeerd is als gezinsveeteeltbedrijf;
  2° producenten met een mestoverschot of een produktie boven een bepaalde grenswaarde.
  § 3. De Vlaamse regering kan aan producenten van dierlijke mest de verplichting opleggen hun dierlijke mest geheel of gedeeltelijk te verwerken of te exporteren en stelt hiertoe nadere regels vast. Deze verplichting kan worden opgelegd aan :
  1° producenten, van wie het bedrijf niet genotificeerd is als gezinsveeteeltbedrijf;
  2° producenten met een bedrijfsmatig mestoverschot of een produktie groter dan een grenswaarde die bepaald wordt op basis van het mestoverschot op Vlaams niveau.
  Vanaf januari 1999 zijn de volgende producenten verplicht om de totaliteit van hun bedrijfsmatige mestoverschotten te verwerken of te exporteren : producenten wier bedrijfsmatige mestproduktie GPp, blijkens de aangifte van het voorafgaande aanslagjaar 10 000 kg difosforpentoxyde of meer bedroeg.
  Vanaf 1 januari 2003, zijn volgende producenten verplicht om de totaliteit van hun bedrijfsmatige mestoverschotten te verwerken of te exporteren : producenten wier bedrijfsmatige mestproduktie MPp, blijkens de aangifte van het voorafgaande aanslagjaar 10 000 kg difosforpentoxyde of meer bedroeg. ".

Art.10. In artikel 11 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, 4°, wordt het woord " vervoerder " vervangen door het woord " mestvoerder ";
  2° in § 1, 9°, wordt het woord " vervoerder " vervangen door het woord " mestvoerder ";
  3°
  § 1 wordt aangevuld als volgt :
  " 12° het verstrekken van adviezen in het kader van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning;
  13° het registreren van de noodzakelijke gegevens met het oog op de opvolging en bekendmaking van de gemeentelijke en gewestelijke produktiedruk en de maxima bedoeld in artikel 33;
  14° het optreden als bevoegde autoriteit voor het Vlaamse Gewest in het kader van de verordening (EEG) Nr 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, wat de in- en uitvoer van dierlijke mest betreft. ";
  4° in § 3 wordt het woord " vervoerder " vervangen door het woord " mestvoerder ";
  5° een § 7, luidend als volgt, wordt toegevoegd :
  " § 7. De Vlaamse regering bepaalt welke gegevens in verband met de taak vermeld in § 1, 13°, door de Mestbank geregistreerd en gegenereerd moeten worden en bepaalt de wijze en de periodiciteit van bekendmaking van deze gegevens. ".

Art.11. In artikel 13 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992 en 18 december 1992, worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in 2° wordt het woord " vervoerder " vervangen door het woord " mestvoerder ";
  2°
  3° wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 3° de toelagen die de Vlaamse regering verleent aan de Mestbank. ".

Art.12. Artikel 14 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 14. § 1. De hoeveelheid meststoffen die per jaar op cultuurgrond mag opgebracht worden, met inbegrip van de uitscheiding bij beweiding, is beperkt.
  § 2. De beperkingen kunnen betrekking hebben op :
  1° de hoeveelheid difosforpentoxyde, zijnde de som van de hoeveelheid difosforpentoxyde onder vorm van dierlijke mest, andere meststoffen en chemische meststoffen;
  2° de totale hoeveelheid stikstof, zijnde de som van de hoeveelheid stikstof onder vorm van dierlijke mest, andere meststoffen en chemische meststoffen;
  3° de hoeveelheid stikstof onder vorm van dierlijke mest of andere meststoffen;
  4° de hoeveelheid stikstof onder vorm van chemische meststoffen.
  § 3. De beperkingen worden opgelegd in functie van volgende vier onderscheiden gewasgroepen :
  1° grasland;
  2° maïs;
  3° gewassen met lage stikstof-behoefte; hieronder worden volgende gewassen verstaan : cichorei, alle fruitsoorten, sjalotten, uien, vlas, vlinderbloemigen en wortelen;
  4° andere gewassen : hieronder worden alle gewassen verstaan die geen deel uitmaken van de hierboven genoemde gewasgroepen.
  § 4. Vanaf 1 januari 1996 tot 31 december 1998 zijn de volgende hoeveelheden meststoffen, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde, in kg stikstof afkomstig uit chemische meststoffen en kg totale stikstof per ha en per jaar toegelaten :    Gewasgroep       Difosforpentoxyde   Stikstof uit   Totale stikstof                                          chemische                                          meststoffen  Grasland                170                 250            450  Mais                    150                 200            325  Gewassen met lage   stikstofbehoefte       125                 125            170  Andere gewassen         150                 225            325
In afwijking van de in deze tabel toegelaten hoeveelheden meststoffen, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde, wordt voor de teelt maïs in 1996 de toegelaten hoeveelheid difosforpentoxyde per ha en per jaar beperkt tot 160 kg en in 1997 tot 155 kg difosforpentoxyde.
  In de door de Vlaamse regering afgebakende gebieden waar een verscherpte uitrijregeling nodig is binnen de sub-hydrografische bekkens van oppervlaktewater bestemd voor de produktie van drinkwater, afgebakend in toepassing van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging mag de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen nooit meer bedragen dan 400 kg per ha per jaar ongeacht de toegelaten maximale hoeveelheid stikstof; voor het overige gelden in deze gebieden de hoeveelheden meststoffen zoals bepaald in de tabel vermeld in het tweede lid.
  § 5. De hoeveelheden meststoffen, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde en kg stikstof die vanaf 1 januari 1999 per ha en per jaar toegelaten zijn, worden decretaal bepaald na evaluatie en op voorstel van de Stuurgroep Vlaamse Mestproblematiek zoals bepaald in artikel 31, § 2, 2°. Deze evaluatie moet gebeuren op basis van een statistisch apparaat waarbij de voorgestelde verscherping moet uitgaan van enerzijds de evolutie van de milieukundige en de ecologische parameters waarbij de situatie inzake nitraatdoorsijpeling naar grond- en oppervlaktewater, de eutrofiëring en de verzuring in acht genomen worden en anderzijds de evolutie van de socio-economische parameters van de landbouwsector waarbij de evolutie van de tewerkstelling in de sector en het aantal bedrijfszetels in acht genomen worden, naast de evolutie van het aantal dieren, de ecologische bedrijfsvoering en het principe dat toepassing moet worden gemaakt van de best beschikbare schone technologieën die geen overmatig hoge kosten met zich meebrengen ten einde op 1 oktober 2002 een ecologisch verantwoorde onttrekkingsnorm te realiseren. Bij deze evaluatie zullen de normen zoals aangegeven in § 6 betrokken worden.
  Bij ontstentenis van door de decreetgever overeenkomstig het eerste lid vastgestelde toegelaten hoeveelheden meststoffen, worden de toegelaten hoeveelheden meststoffen zoals bepaald in § 4, jaarlijks met 6 kg verminderd, en dit tot zij het niveau van de tabel van § 6 bereiken.
  § 6. De volgende hoeveelheden meststoffen uitgedrukt in kg difosforpentoxyde, kg totale stikstof, kg stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen en kg stikstof uit chemische meststoffen per ha en per jaar zijn de indicatieve eindnormen en worden bij de evaluatie, zoals bedoeld in § 5, eerste lid, betrokken.    Gewasgroep  Difosforpentoxyde Totale Stikstof  Stikstof uit Stikstof uit                                                    dierlijke    chemische                                                    mest en      meststoffen                                                    andere                                                    meststoffen  Grasland           125               450              250          250  Mais               100               275              225          130  Gewassen met   lage stik-   stofbehoefte      100               125              125           70  Andere   gewassen          100               275              200          150
§ 7. De in §§ 4 en 5 vermelde toegelaten hoeveelheden meststoffen kunnen worden verhoogd indien op hetzelfde perceel gedurende hetzelfde jaar twee of meer teelten worden geoogst. Deze verhoging mag ten hoogste 25 % van de maximaal toegelaten hoeveelheden meststoffen voor het hoofdgewas bedragen.
  De Vlaamse regering bepaalt :
  1° de limitatieve lijst van combinaties van teelten die in aanmerking kunnen komen en de toegepaste verhoging met aanduiding van het hoofdgewas van de conbinatie; maïs en groenbemesters kunnen niet op deze lijst voorkomen met uitzondering van gras bestemd voor een snede in het voorjaar na maïs op een rundveebedrijf (uitgezonderd mestkalverenbedrijf);
  2° de voorwaarden waaronder deze verhoging wordt toegestaan. ".

Art.13. Artikel 15 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 15. § 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 14 kan de Vlaamse regering met het oog op de bescherming van het leefmilieu aan gebruikers beperkingen of een verbod opleggen van de opbrenging van meststoffen op bepaalde cultuurgronden op basis van de in artikel 36, § 1, 1°, d, bedoelde ontledingsresultaten van genomen grondstalen in de mate dat deze resultaten wijzen op een significante overschrijding van de vigerende toegelaten hoeveelheden meststoffen.
  § 2. In afwijking van de in artikel 14, §§ 4, 5, en 7 toegelaten hoeveelheden meststoffen worden op cultuurgronden gelegen in :
  1° waterwingebieden en beschermingszones type II en type III voor grondwater, afgebakend in toepassing van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;
  2° de door de Vlaamse regering aangeduide gevoelige gebieden waar verscherpte normering noodzakelijk is binnen de sub-hydrografische bekkens van oppervlaktewater bestemd voor de produktie van drinkwater, afgebakend in toepassing van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;
  3° gebieden met nitraatgevoelige gronden waar verscherpte normering noodzakelijk is, zoals bepaald door de Vlaamse regering en afgebakend in toepassing van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer.
  De volgende hoeveelheden meststoffen, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde, kg stikstof, kg stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen en kg stikstof uit chemische meststoffen per ha en per jaar toegelaten :    Gewasgroep  Difosforpentoxyde Totale stikstof  Stikstof uit Stikstof uit                                                    dierlijke    chemische                                                    mest en      meststoffen                                                    andere                                                    meststoffen  Grasland           120               350              200          200  Mais               100               275              170          150  Gewassen met   lage stik-   stofbehoefte       80               125              125           70  Andere   gewassen          100               275              170          150
De Vlaamse regering kan voor beschermingszones type III, zoals vermeld in het eerste lid, 1°, waar deze verscherpte normering niet noodzakelijk is, ontheffing geven van deze bepaling.
  Voor de cultuurgronden gelegen in de gebieden en zones opgesomd in deze paragraaf, worden de inkomstenverliezen volledig vergoed die ontstaan ten gevolge van deze bepalingen.
  § 3. Op cultuurgronden gelegen in de beschermingszones type I voor grondwater, afgebakend in toepassing van het decreet van 24 januari 1984 houdende de maatregelen inzake het grondwaterbeheer, is vanaf 1 januari 1996 elke vorm van bemesting verboden.
  § 4. In afwijking van de in artikel 14, §§ 4, 5 en 7 toegelaten hoeveelheden meststoffen worden op cultuurgronden gelegen in :
  1° valleigebieden en ecologisch waardevolle agrarische gebieden zoals aangeduid op de plannen van aanleg in toepassing van de wet van 29 maart 1962 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw;
  2° speciale beschermingszones afgebakend bij besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 in de zin van artikel 4.1 van de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand;
  3° de habitats en de bijhorende bufferzones van de aangegeven zones, zoals bedoeld in artikel 1, § 3, van het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 in de zin van artikel 4.1 van de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand met uitsluiting van de lijnvormige elementen zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 4 december 1991 tot instelling van een vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie en van lijn- en puntvormige elementen. De Vlaamse regering zal deze habitats en de bijhorende bufferzones afbakenen;
  4° bosgebieden, natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden of natuurreservaten, zoals aangeduid op de plannen van aanleg in toepassing van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van stedebouw, bij wijze van overgangsmaatregel tot 31 december 1997.
  De volgende hoeveelheden meststoffen, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde, kg stikstof en kg stikstof uit chemische meststoffen per ha en per jaar toegelaten :    Gewasgroep       Difosforpentoxyde   Totale         Stikstof uit                                          stikstof       chemische                                                         meststoffen  Grasland                120                 400            200  Mais                    100                 275            150  Gewassen met lage   stikstofbehoefte        80                 125             70  Andere gewassen         100                 275            150
Deze bemestingsnormen zullen in 1998 geëvalueerd worden door de stuurgroep.
  Binnen de gebieden zoals hierboven bepaald onder 1°, 2° en 3° en de agrarische gebieden met bijzondere waarde zoals aangeduid op de plannen van aanleg in toepassing van de wet van 29 maart 1962 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw, kan de Vlaamse regering gebieden aanduiden waar de toegelaten hoeveelheden meststoffen gemoduleerd verstrengd worden in functie van de aanwezige natuurwaarden.
  In de gebieden en zones opgesomd in deze paragraaf kunnen beheersovereenkomsten worden afgesloten.
  Voor de cultuurgronden gelegen in de gebieden en zones opgesomd in deze paragraaf worden de inkomstenverliezen volledig vergoed die ontstaan ten gevolge van deze bepalingen.
  § 5. Met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden is op cultuurgronden gelegen in bosgebieden, natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden of natuurreservaten, zoals aangeduid op de plannen van aanleg in toepassing van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw, vanaf 1 januari 1998 elke vorm van bemesting verboden met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij een druk van 2 grootvee-eenheden per ha op jaarbasis kan toegelaten worden.
  Ontheffing van dit verbod wordt gegeven aan gezinsveeteeltbedrijven en aan de bedrijven die louter en alleen omwille van de bepaling van artikel 2bis par. 2; 2°, a) van dit decreet niet voldoen of niet kunnen voldoen aan de voorwaarden van gezinsveeteeltbedrijf, voor die percelen binnen deze gebieden die conform de aangifte van 1995 behoren tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden voor zover het akkers en intensief grasland betreft. De Vlaamse regering legt hiertoe nadere regels vast. De toegelaten hoeveelheden meststoffen zoals bepaald in § 4, zijn dan van toepassing. Indien deze percelen eveneens vallen in een gebied met nitraatgevoelige gronden waar een verscherpte uitrijregeling noodzakelijk is, gelden daar aanvullend de bemestingshoeveelheden voor stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen zoals bepaald in de tabel van artikel 15, § 2. Bij overdracht van het bedrijf aan de echtgenoot van de gebruiker, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen, de afstammelingen of aangenomen kinderen van zijn echtgenoot, of de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, wordt de ambtshalve ontheffing eenmalig mee overgedragen; een overdracht aan de echtgenoot van de gebruiker sluit een verdere overdracht aan de vermelde afstammelingen of aangenomen kinderen of hun echtgenoten niet uit. Voor overdracht aan anderen dan voormeld vervalt de ambtshalve ontheffing.
  Binnen de natuur- en reservaatgebieden zoals aangeduid op de plannen van aanleg in toepassing van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedebouw kan de Vlaamse regering gebieden aanduiden waar de toegelaten hoeveelheden meststoffen gemoduleerd verstrengd worden en de ambtshalve ontheffing niet van toepassing is in zoverre deze gebieden een enclave vormen binnen, of voor minstens drie vierden van de omtrek omgeven zijn door aangewezen of erkende natuurreservaten conform de wet op het natuurbehoud.
  Tot 1 januari 2000 wordt ontheffing van dit verbod gegeven aan bedrijven die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 2bis voor die percelen binnen deze gebieden die conform de aangifte 1995 behoren tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden voor zover het akkers en intensief grasland betreft, en die gelegen zijn in dezelfde of de naburige gemeente als het bedrijf. De Vlaamse regering legt hiertoe nadere regels vast. De toegelaten hoeveelheden meststoffen zoals bepaald in § 4, zijn dan van toepassing. Indien deze percelen eveneens vallen in een gebied met nitraatgevoelige gronden waar een verscherpte uitrijregeling noodzakelijk is, gelden daar aanvullend de bemestingshoeveelheden voor stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen zoals bepaald in de tabel van artikel 15, § 2.
  De Vlaamse regering kan een in de tijd en in bemestingsniveau gemoduleerde ontheffing van het verbod geven aan bedrijven voor die gronden die conform de aangifte 1995 deel uitmaken van de tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden en dit in functie van de aanwezige natuurwaarden en een verantwoorde bedrijfsvoering. De hierbij maximaal toe te laten hoeveelheden zijn deze zoals bepaald in § 4.
  Indien deze percelen eveneens vallen in een gebied met nitraatgevoelige gronden waar een verscherpte uitrijregeling noodzakelijk is, gelden daar aanvullend de bemestingshoeveelheden voor stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen zoals bepaald in de tabel van artikel 15, § 2.
  In deze gebieden kunnen op vrijwillige basis, beheersovereenkomsten worden afgesloten. De Vlaamse regering stelt nadere regels vast met betrekking tot deze beheersovereenkomsten.
  Voor de cultuurgronden gelegen in de gebieden en zones opgesomd in deze paragraaf worden de inkomstenverliezen volledig vergoed die ontstaan ten gevolge van deze bepalingen.
  Gezinsveeteeltbedrijven kunnen steeds vragen volledig vergoed te worden voor die percelen, bebouwd of onbebouwd, gelegen in de gebieden en zones opgesomd in deze paragraaf en die conform de aangifte van 1995 behoren tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden, door middel van een aankoop vanwege het Vlaams Gewest op basis van de venale waarde.
  De Vlaamse regering bepaalt de hierbij te volgen procedure en modaliteiten.
  § 6. Op cultuurgronden gelegen in fosfaatverzadigde gebieden wordt de bemesting met chemische meststoffen beperkt tot 40 kg difosforpentoxyde per ha en per jaar. De bemesting met dierlijke mest is uitsluitend toegestaan aan gezinsveeteeltbedrijven voor bemesting van gronden die deel uitmaken van de tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden; deze bemesting dient te geschieden met mest geproduceerd in het bedrijf zelf en wordt beperkt tot 80 kg difosforpentoxyde per ha per jaar voor grasland en 60 kg difosforpentoxyde per ha per jaar voor alle andere teelten; eventueel toegediende chemische meststoffen worden in mindering gebracht van de toegelaten maxima dierlijk mest. De gezinsveeteeltbedrijven, waarvan de cultuurgronden voor meer dan een derde binnen deze gebieden gelegen zijn, kunnen tevens percelen van andere producenten of gebruikers gelegen binnen deze gebieden bemesten met dierlijke mest ten belope van 80 kg difosforpentoxyde per ha per jaar voor grasland en 60 kg difosforpentoxyde per ha per jaar voor alle andere teelten : eventueel toegediende chemische meststoffen worden in mindering gebracht van de toegelaten maxima dierlijke mest. Het gebruik van andere meststoffen en van slib van rioolwaterzuiveringsinstallaties is in deze gebieden verboden.
  De toegelaten hoeveelheden stikstof en stikstof uit dierlijke mest zijn voor de overeenkomstige periodes dezelfde als die vermeld in artikel 14, §§ 4, 5 en 7.
  De in artikel 14, §§ 4, 5 en 7 vermelde beperkingen voor stikstof uit chemische meststoffen zijn niet van toepassing in deze gebieden.
  De Vlaamse regering stelt de criteria vast voor de aanduiding van fosfaatverzadigde gebieden en bakent ze af.
  De beperkingen opgelegd ingevolge deze paragraaf geven geen aanleiding tot vergoedingen.
  § 7. Voor een perceel gelegen in een fosfaatverzadigd gebied waarvan, op grond van een analyse, zou blijken dat het niet fosfaatverzadigd is, gelden de bepalingen van § 6 niet. Daartoe wordt door de Mestbank een attest afgegeven.
  In dit geval vallen de kosten van de analyse ten laste van de Mestbank.
  De Vlaamse regering stelt de voorwaarden vast waaronder de Mestbank dit attest kan afgeven, bepaalt de wijze waarop de analyse dient uitgevoerd te worden en duidt de laboratoria aan die gemachtigd zijn deze uit te voeren.
  § 8. Op cultuurgronden gelegen in meerdere gebieden of zones zoals bedoeld in de §§ 1, 2, 3, 4, 5 en 6 gelden voor de beperkingen voor difosforpentoxyde, stikstof, stikstof uit dierlijke mest en andere meststoffen en stikstof uit chemische meststoffen afzonderlijk, de strengste bepalingen van de overeenkomstige gebieden.
  § 9. De Vlaamse regering stelt de in §§ 2, 4 en 5 bedoelde vergoedingen voor inkomstenverliezen vast. Zij gaat hierbij uit van de doelstellingen en beginselen zoals geformuleerd in hoofdstuk II van titel I van het decreet op de algemene bepalingen van het milieubeleid en de verordenende bepalingen inzake ruimtelijke ordening. De vergoeding wordt vastgesteld op basis van volgende elementen gemoduleerd volgens bedrijfstype en landbouwstreek :
  1° de opbrengstveranderingen in de gewassen ten gevolge van de strengere bemestingslimieten;
  2° de verhoogde mestafzetkosten ingevolge bijkomende overschotten door de strengere limieten voor het gebruik van dierlijke mest;
  3° de verhoogde mestopslagkosten indien de dierlijke mest langer dan 6 maanden moet worden opgeslagen;
  4° het verhoogd kunstmestgebruik wegens de beperking van het gebruik van dierlijke mest;
  5° de vermindering van de gebruikswaarde van de gronden;
  6° de verhoogde kost voor aankoop van voeders;
  7° het patrimoniumverlies op basis van venale waarde.
  De vergoeding voor inkomstenverliezen ingevolge opbrengstveranderingen wordt gebaseerd op een objectieve berekeningsmethode die de veranderingen in de actuele landbouwkundige produktie, in de arbeidsbehoefte en in de variabele kosten in rekening brengt, welke voortvloeien uit het verschil in de opbrengsten van de cultuurgronden gelegen in gebieden zoals bedoeld in dit artikel, bij de op dat moment krachtens art. 14 geldende algemene toegelaten hoeveelheden meststoffen en bij de toegelaten hoeveelheden meststoffen zoals bepaald in de §§ 2, 4 en 5.
  Om in aanmerking te komen voor deze vergoedingen wordt rekening gehouden met volgende voorwaarden, overeenkomstig de nadere regels vastgelegd door de Vlaamse regering :
  1° een aangifte, zoals bedoeld in artikel 3, gedaan hebben;
  2° tot de entiteit behorende cultuurgrond hebben conform de aangifte '95, in de gebieden en de zones als bedoeld in § 2, 4 of 5.
  § 10. De indeling van de percelen, in de § 1, § 2, 3° en § 4, 3°, bedoelde gebieden, kan door de gebruiker betwist worden voor de bevoegde rechtbank.
  Het inleiden van een geding schorst de bepaling van dit artikel niet op. ".

Art.14. Artikel 17 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992 en 18 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 17. § 1. De opbrenging van dierlijke mest en andere meststoffen op cultuurgronden is verboden :
  1° gedurende de periode van 21 september tot en met 21 januari voor de gewasgroepen grasland, gewassen met lage-stikstofbehoefte, maïs en andere gewassen;
  2° op alle zon- en feestdagen;
  3° op alle zaterdagen behalve gedurende de periode van 1 februari tot en met 15 mei;
  4° voor 7 uur en na 22 uur;
  5° wanneer bedoelde cultuurgronden overstroomd, bevroren of met sneeuw bedekt zijn.
  § 2. In afwijking van § 1, 1°, is de opbrenging van dierlijke mest en andere meststoffen toegelaten op :
  a) grasland, ingezaaid samen met maïs of na de maïsoogst, of wintertarwe, ingezaaid na de oogst van aardappelen, in de periode van 21 september tot en met 21 oktober tussen 9 uur en 17 uur. De maximaal toegelaten hoeveelheid meststoffen in deze periode bedraagt 60 kg totale stikstof/ha;
  b) wintertarwe, ingezaaid na de oogst van suikerbieten, in de periode van 21 september tot en met 6 december tussen 9 uur en 17 uur. De maximaal toegelaten hoeveelheid meststoffen in deze periode bedraagt 60 kg totale stikstof/ha.
  § 3. In afwijking van § 1, 1° en § 2 is de opbrenging van dierlijke mest en andere meststoffen verboden van 1 september tot 21 januari op :
  1° cultuurgronden gelegen in de in artikel 15, § 2, 1° en 3°, § 4 en § 5, bedoelde gebieden;
  2° op de door de Vlaamse regering afgebakende gebieden met nitraatgevoelige gronden waar een verscherpte uitrijregeling noodzakelijk is, afgebakend in toepassing van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer.
  § 4. In afwijking van § 1, 1° en § 2 is de opbrenging van dierlijke mest en andere meststoffen verboden van 1 september tot 15 februari :
  1° op de cultuurgronden gelegen in de in artikel 15, § 2, 2° bedoelde gebieden;
  2° op de door de Vlaamse regering afgebakende gebieden waar een verscherpte uitrijregeling noodzakelijk is, binnen de sub-hydrografische bekkens van oppervlaktewater bestemd voor de produktie van drinkwater, afgebakend in toepassing van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging.
  § 5. Binnen de perimeter van de zones vermeld in artikel 1, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van de speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, kan de Vlaamse regering gebieden aanduiden waar de bemesting van grasland verboden is van 1 april tot 30 juni, tenzij via een beheersovereenkomst anders wordt overeengekomen.
  § 6. De op cultuurgrond opgebrachte dierlijke mest en andere meststoffen moeten emissie-arm worden opgebracht.
  De Vlaamse regering stelt nadere regelen vast met betrekking tot de emissie-arme aanwending.
  Zolang de modaliteiten niet zijn vastgesteld, dienen de op cultuurgrond opgebrachte dierlijke en andere meststoffen binnen de 24 uur na het uitspreiden te worden ondergewerkt, behoudens wanneer het gaat om een bemesting van beteelde cultuurgronden.
  § 7. De Vlaamse regering kan voor de cultuurgronden, die niet vallen onder de bepalingen van artikel 15, §§ 1, 2, 3, 4, 5 en 6 en artikel 17, § 3, bij met redenen omklede beslissing afwijkingen toestaan :
  1° op de in §§ 1, 1°, vermelde verbodsbepaling, in geval van uitzonderlijke weersomstandigheden, voor het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest of voor delen ervan; de beslissing vermeldt de periode en de gebieden waarvoor de afwijking geldt;
  2° op de in §§ 1, 5°, vermelde verbodsbepaling, voor de opbrenging van dierlijke mest en andere meststoffen op cultuurgronden die dermate licht bevroren zijn dat onderwerking, zodebemesting of injectie nog mogelijk zijn;
  3° op de in § 1, 1°, vermelde verbodsbepaling, in geval van algemene of bijzondere maatregelen genomen in toepassing van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 ter voorkoming en bestrijding van dierenziekten, voor het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest of delen ervan;
  4° op de in § 1, 1°, vermelde verbodsbepaling, voor de opbrenging van dierlijke mest met een droge stof gehalte van meer dan 20 % en andere meststoffen op bepaalde cultuurgronden : de beslissing vermeldt de aard van de meststof en de teelten waarvoor de toegestane afwijking geldt;
  5° op de in § 1, 1°, vermelde verbodsbepaling, voor de opbrenging van dierlijke mest op beteelde gronden door bepaalde producenten mits minimaal aan de volgende voorwaarden is voldaan :
  a) de producent dient ouder te zijn dan 59 jaar in 1993;
  b) de bedrijven dienen te worden stopgezet vóór 1 januari 1999.
  De Vlaamse regering kan bijkomende voorwaarden vaststellen waaraan deze bedrijven dienen te voldoen.
  § 8. De Mestbank kan individuele uitzonderingen toestaan op :
  1° de in § 1, 2° en 3° bedoelde verbodsbepalingen voor het opbrengen van dierlijke mest en andere meststoffen tijdens demonstraties van educatieve aard;
  2° de in § 1, 1°, 2°, 3° en 4° bedoelde verbodsbepalingen voor het opbrengen van meststoffen in het kader van wetenschappelijke proefnemingen die als doel hebben de invloed van bemesting op het milieu vast te stellen;
  3° de in § 2 bedoelde verbodsbepalingen voor het opbrengen van meststoffen in het kader van wetenschappelijke proefnemingen die als doel hebben de invloed van bemesting op het milieu vast te stellen.
  § 9. De opbrenging van stalmest, in de tijdspanne tussen 9 en 17 uur, is steeds toegelaten ongeacht de bepalingen van artikel 17, § 1, 1° en § 6, 4°.
  Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder stalmest verstaan : mengsel van stro en uitwerpselen van runderen, paarden, schapen of varkens, met een drogestofgehalte van het mengsel van minimum 20 percent, en waarbij het mengsel als vast mest is ontstaan door het huisvesten van deze dieren in ingestrooide stallen. Mengsels met uitwerpselen van pluimvee worden niet beschouwd als stalmest, ongeacht het drogestofgehalte of de ontstaanswijze. ".

Art.15. Artikel 18 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 18. De Vlaamse regering kan bijkomende nadere regels vaststellen inzake :
  1° de opbrenging van chemische meststoffen, dierlijke mest of andere meststoffen op cultuurgrond gelegen op hellingen;
  2° de opbrenging van chemische meststoffen, dierlijke mest of andere meststoffen op cultuurgrond gelegen op drassige grond;
  3° de minimumafstand tussen de oppervlaktewateren en de cultuurgrond waarop chemische meststoffen, dierlijke mest of andere meststoffen worden opgebracht. ".

Art.16. Artikel 20 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 20. § 1. Elke producent of gebruiker, gevestigd buiten het Vlaamse Gewest, waarvan een gedeelte van de tot het bedrijf behorende cultuurgrond binnen het Vlaamse Gewest is gelegen, dient de gegevens bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, b), 3°, a) en § 3 aan te geven aan de Mestbank, voor wat de in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgronden betreft. De Vlaamse regering stelt het type van aangifteformulier vast, waarmee die aangifte dient te worden gedaan, evenals de termijn waarbinnen en de wijze waarop de aangifte dient te worden ingediend.
  § 2. De bepalingen van dit decreet met betrekking tot de regels betreffende de doelmatige afvoer van mestoverschotten, evenals die met betrekking tot de opbrenging van meststoffen op het land zijn in dit geval onverminderd van toepassing voor wat de in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgronden betreft. ".

Art.17. Artikel 21 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992 en 18 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 21. § 1. Er is een basisheffing, waarvan de opbrengst integraal wordt toegekend aan de Mestbank, lastens elke producent op wiens bedrijf de gewogen mestproduktie GPp, gedurende het voorbije kalenderjaar, meer bedroeg dan 1 500 kg difosforpentoxyde.
  § 2. De in § 1 bedoelde basisheffing wordt vastgelegd op basis van de gewogen mestprodukties GPp en GPn, die als volgt worden berekend :
  GPp : de gewogen mestproduktie, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde (P205), zijnde de som van :
  - de overeenkomstig artikel 6 van het decreet berekende MPp voor alle vee op het bedrijf, behalve de leghennen :
  en
  - 40 percent van de overeenkomstig artikel 6 van het decreet berekende MPp voor de leghennen aanwezig op het bedrijf;
  GPn : de gewogen mestproduktie, uitgedrukt in kg stikstof (N), zijnde de som van :
  - de overeenkomstig artikel 6 van het decreet berekende MPn voor alle vee op het bedrijf, behalve de leghennen :
  en
  - 40 percent van de overeenkomstig artikel 6 van het decreet berekende MPn voor de leghennen aanwezig op het bedrijf.
  § 3. De basisheffing wordt door middel van volgende formule berekend :
  1,25 x (GPp1 + GPn1) + 1,75 x (GPp2 + GPn2) +
  2,25 x (GPp3 + GPn3) + 3 x (GPp4 + GPn4)
  GPp1 : het deel van de gewogen P205-produktie, behorende tot de eerste P205-schijf van (1 500 tot (5 000 + GPpverw)) kg P205;
  GPp2 : het deel van de gewogen P205-produktie, behorende tot de tweede P205-schijf van ((5 000 + GPpverw) tot (10 000 + GPpverw)) kg P205;
  GPp3 : het deel van de gewogen P205-produktie, behorende tot de derde P205-schijf van ((10 000 + GPpverw) tot (15 000 + GPpverw)) kg P205;
  GPp4 : het deel van de gewogen P205-produktie, behorende tot de vierde P205-schijf van meer dan (15 000 + GPpverw)) kg P205;
  GPn1 : het deel van de gewogen N-produktie, behorende tot de eerste N-schijf van (3 000 tot (10 000 + GPnverw)) kg N;
  GPn2 : het deel van de gewogen N-produktie, behorende tot de tweede N-schijf van ((10 000 + GPnverw) tot (20 000 + GPnverw)) kg N;
  GPn3 : het deel van de gewogen N-produktie, behorende tot de derde N-schijf van ((20 000 + GPnverw) tot (30 000 + GPnverw)) kg N;
  GPn4 : het deel van de gewogen N-produktie, behorende tot de vierde N-schijf van meer dan (30 000 + GPnverw)) kg N;
  GPpverw : dat deel van de gewogen produktie, GPp, dat door de producent, conform de bepalingen van hoofdstuk III werd afgezet in een verwerkingseenheid of werd geëxporteerd;
  GPnverw : dat deel van de gewogen produktie, GPn, dat door de producent, conform de bepalingen van hoofdstuk III werd afgezet in een verwerkingseenheid of werd geëxporteerd.
  § 4. Aanvullend aan de in § 1 bedoelde basisheffing wordt, voor een bepaald kalenderjaar, een afzetheffing geheven waarvan de opbrengst integraal wordt toegekend aan de Mestbank, lastens elke producent die in het voorbije kalenderjaar, met tussenkomst van de Mestbank dierlijke mest heeft verhandeld.
  Het bedrag van de afzetheffing wordt vastgesteld als het produkt van de gemiddelde kostprijs per ton met de in de loop van het voorbije kalenderjaar, met tussenkomst van de Mestbank verhandelde hoeveelheid dierlijke mest. De Vlaamse regering stelt de berekeningsmodaliteiten voor gemiddelde kostprijs per ton vast, rekening houdend met de kostprijs van de afhaling, het transport, de opslag, het kwaliteitsonderzoek, de administratiekosten, de prefinancieringskosten en desgevallend de kosten voor het opbrengen, de bewerking of de verwerking van de met tussenkomst van de Mestbank verhandelde mest.
  § 5. Er is een basisheffing, waarvan de opbrengst integraal wordt toegekend aan de Mestbank, lastens elke invoerder van mestoverschotten door invoer. Het bedrag van deze basisheffing is vastgesteld op 100 frank per ton van het in het voorbije kalenderjaar in het Vlaamse Gewest ingebrachte mestoverschot door invoer. ".
  <NOTA : Bij arrest nr 42/97 van 14 juli 1997 (B.St. 03.09.1997, p. 22598-22633) heeft het Arbitragehof artikel 17 vernietigd, inzoverre het in het decreet van 23 januari 1991, een artikel 21, § 3, invoegt; Opheffing : 01-01-1996>

Art.18. Artikel 22 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de §§ 6 en 7 luidend als volgt :
  " § 6. De heffingsplichtige kan tegen de heffing een bezwaarschrift indienen bij de ambtenaar, daartoe aangewezen door de Vlaamse regering.
  Het bezwaarschrift moet schriftelijk worden gedaan, met redenen omkleed zijn en binnen 2 maanden, na de datum van verzending van het aanslagbiljet, bij aangetekende brief ingediend worden.
  Het indienen van een bezwaar schort de verplichting tot betaling niet op.
  § 7. De in § 6 bedoelde ambtenaar neemt een beslissing binnen één jaar vanaf de kennisgeving van het bezwaarschrift.
  De beslissing van de ambtenaar wordt, met vermelding van de redenen die dit naar zijn oordeel rechtvaardigen, per aangetekende brief ter kennis gebracht van de indiener van het bezwaarschrift. De beslissing vermeldt de wijze waarop tegen deze beslissing in rechte kan worden opgekomen.
  Bij gebreke aan kennisgeving van een beslissing door de ambtenaar binnen de in deze paragraaf gestelde termijn, wordt het bezwaarschrift als ingewilligd beschouwd. ".

Art.19. Artikel 23, § 1 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 1. Wanneer een heffingsplichtige, om welke reden ook, de aangifte bedoeld in artikel 3 niet, of te laat, of foutief heeft ingediend, of de verplichtingen bedoeld in artikel 22, §§ 3 en 4 niet is nagekomen, kan hem door de met de invordering belaste ambtenaar een ambtelijk aanslag tot beloop van de heffing die vermoedelijk is verschuldigd, worden opgelegd. ".

Art.20. In artikel 24, § 1, van hetzelfde decreet wordt het woord " aanslag " vervangen door de woorden " ambtelijke aanslag ".

Art.21. Artikel 25 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de §§ 3, 4, 5 en 6 luidend als volgt :
  " § 3. Onverminderd de bepalingen van artikel 25, § 1, en van hoofdstuk XI, wordt een administratieve geldboete van 10 000 frank opgelegd, lastens elke aangifteplichtige die, nadat hij schriftelijk werd herinnerd aan zijn aangifteplicht, binnen dertig dagen na verzending van de herinneringsbrief, nog steeds geen aangifte heeft ingediend.
  § 4. Onverminderd de bepalingen van hoofdstuk XI wordt lastens elke producent, die niet kan bewijzen dat hij de berekende bedrijfsmatige overschotten MOp en MOn heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, een administratieve geldboete opgelegd.
  De administratieve geldboete bedraagt 40 frank vermenigvuldigd met de som van het deel van MOp, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde en het deel van MOn, uitgedrukt in kg stikstof, waarvan de producent niet kan bewijzen dat dit overeenkomstig de bepalingen van dit decreet werd afgezet.
  § 5. Onverminderd de bepalingen van hoofdstuk XI, wordt lastens elke producent, wiens bedrijf, ingevolge onjuiste verklaringen, werd genotificeerd als een gezinsveeteeltbedrijf, zonder dat aan alle voorwaarden zoals bepaald in artikel 2bis was voldaan, een administratieve geldboete opgelegd van 100 000 frank.
  § 6. De administratieve geldboete wordt opgelegd door de door de Vlaamse regering aangewezen ambtenaren.
  De betrokkene wordt van de beslissing tot het opleggen van de administratieve geldboete in kennis gesteld bij aangetekende brief met bericht van ontvangst.
  De Vlaamse regering stelt hieromtrent nadere regels vast. ".

Art.22. Een artikel 27bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde decreet ingevoegd :
  " Artikel 27bis. De ambtenaren daartoe aangewezen door de Vlaamse regering beslissen over de gemotiveerde verzoeken om kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling van de in artikel 25, §§ 2, 3, 4 en 5 bedoelde geldboeten die de betrokkene per aangetekende brief tot hen richt. ".

Art.23. Een artikel 27ter, luidend als volgt, wordt in hetzelfde decreet ingevoegd :
  " Artikel 27ter. § 1. De in de artikelen 27 en 27bis bedoelde verzoeken dienen binnen vijftien kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de in artikel 25, § 6, bedoelde aangetekende brief, gericht aan de daartoe door de Vlaamse regering aangewezen ambtenaren.
  § 2. De door de Vlaamse regering aangewezen ambtenaren nemen een beslissing binnen zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van het in § 1 bedoelde verzoek.
  De beslissing van de bevoegde ambtenaren wordt bij aangetekende brief, met bericht van ontvangst, ter kennis gebracht van de indiener van het verzoekschrift.
  Bij met redenen omkleed aangetekend schrijven, gericht aan de indiener van het verzoekschrift, kan de bevoegde ambtenaar de voormelde termijn eenmalig verlengen met een periode van zes maanden.
  § 3. Bij gebreke aan een beslissing door de bevoegde ambtenaren, binnen de in § 2 gestelde termijn, wordt het verzoekschrift geacht te zijn ingewilligd. ".

Art.24. Artikel 31 van hetzelfde decreet wordt als volgt gewijzigd :
  1° § 2, 1°, b, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " b) voor zover noodzakelijk, voorstellen met betrekking tot beperkingen die aan inrichtingen, bedrijven, categorieën van bedrijven en/of aan bedrijven gevestigd in bepaalde gemeenten, arrondissementen, provincies of groepen van gemeenten de volgende drie kalenderjaren dienen te worden opgelegd ter bescherming van het leefmilieu voor wat betreft de produktie en de afzet van dierlijke mest. ";
  2° § 2, 1°, wordt aangevuld als volgt :
  " c) voor zover noodzakelijk, voorstellen met betrekking tot maximale produktiedruk zoals bepaald in artikel 33, § 5, die in bepaalde gemeenten, arrondissementen, provincies of groepen van gemeenten niet mag overschreden worden; ";
  3° § 2, 2°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 2° legt voor 1 oktober 1998 aan de Vlaamse regering een evaluatierapport voor met het oog op het bepalen van de hoeveelheden meststoffen die vanaf 1 januari 1999 van toepassing worden en dit teneinde op 1 oktober 2002 een ecologisch verantwoorde onttrekkingsnorm te realiseren. ";
  4° § 2 wordt aangevuld als volgt :
  " 4° legt vijfjaarlijks aan de Vlaamse regering een voorstel voor met betrekking tot de in artikel 2bis, § 2, 2°, b), vermelde maxima en de in artikel 2bis, § 2, 2°, c), vermelde berekening;
  5° legt vijfjaarlijks aan de Vlaamse regering een voorstel voor met betrekking tot de in artikel 33 bepaalde berekeningswijze van de produktiedruk en de basis van indeling van de gemeenten in groepen;
  6° legt in 1996 en vervolgens minimum om de 3 jaar aan de Vlaamse regering een voorstel voor in verband met de maximale produktiehoeveelheden per dier en per jaar en de forfaitaire verminderingen die hierop kunnen toegepast worden. Het voorstel van de Stuurgroep dient vóór 1 mei geformuleerd te worden en bevat minstens, voor de diersoorten vermeld in artikel 5, de volgende elementen :
  a) maximale en minimale produktiehoeveelheden : dit zijn de produktiehoeveelheden difosforpentoxyde en stikstof in de dierlijke mest, wanneer respectievelijk geen voorzorgen genomen worden om de produktie ervan te beperken en wanneer alle in aanmerking genomen voedertechnische maatregelen een maximaal cumulatief verlagend effect veroorzaken;
  b) de voedertechnische maatregelen die in aanmerking kunnen komen voor een verlaging van de produktiecijfers ten opzichte van de maximale produktiecijfers;
  c) de procentuele verlaging ten opzichte van de maximale produktiehoeveelheden voor alle combinaties van de in 2° bedoelde voedertechnische maatregelen;
  d) de voorwaarden voor de producent om deze verlaagde produktiecijfers te mogen gebruiken. ";
  5° § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 4. Wanneer de Vlaamse regering het voorstel van de stuurgroep tot aanpassing van de bepalingen van de artikelen 5, 14, 33 of artikel 34 niet kan goedkeuren of indien de Stuurgroep geen voorstel indient, nodigt zij de Stuurgroep uit een nieuw voorstel te formuleren. Dit nieuwe voorstel dient te worden uitgebracht binnen één maand. De Vlaamse regering dient vervolgens een ontwerp van decreet in houdende aanpassing van de bepalingen van de artikelen 5, 14, 33 of 34. Wanneer dit ontwerp afwijkt van het tweede door de Stuurgroep gedane voorstel dient dit te worden gemotiveerd in de memorie van toelichting. ".

Art.25. Artikel 32 van hetzelfde decreet wordt als volgt gewijzigd :
  1° § 1 wordt aangevuld als volgt :
  " 3° één ambtenaar op voordracht van de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu en één ambtenaar op voordracht van de Vlaamse minister bevoegd voor de landbouw. ";
  2° § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 4. De voorzitter en de secretaris van de Stuurgroep, alsook de ambtenaren bedoeld in § 1, 3°, wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem. ";
  3° § 5 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 5. De voorstellen inzake de maximaal toegelaten hoeveelheden meststoffen gemiddelde hoeveelheden dierlijke mest die per dier en per kalenderjaar worden geproduceerd en de voorstellen met betrekking tot de in artikel 33 en 34 bedoelde beperkingen dienen met een tweederde meerderheid door de stemgerechtigde leden van de stuurgroep te worden goedgekeurd. ".

Art.26. Artikel 33 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 33. § 1. De difosforpentoxydeproduktie en de stikstofproduktie in het Vlaamse Gewest, berekend op basis van de volledige veestapel vermenigvuldigd met de produktiehoeveelheden per dier en per jaar overeenkomstig artikel 5, mogen niet groter zijn of worden dan de difosforpentoxydeproduktie en de stikstofproduktie van de veestapel zoals deze gekend waren op basis van de gegevens van de land- en tuinbouwtelling van 15 mei 1992. Deze difosforpentoxydeproduktie en stikstofproduktie worden respectievelijk vastgesteld op 75 miljoen kg difosforpentoxyde en 169 miljoen kg stikstof.
  De Vlaamse regering stelt vast dat één van de twee van de hierboven vastgestelde maxima bereikt of overschreden zullen worden. Vergunningsaanvragen, met uitzondering van hernieuwing van vergunning en volledige verplaatsing zoals voorzien in art. 34, § 3, 1° en 2°, ingediend in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning na de datum van publikatie van deze vaststelling mogen niet meer verleend worden.
  De Vlaamse regering kan in afwijking van de bepalingen van vorige alinea deze algemene beperking specifiek opheffen voor gezinsveeteeltbedrijven en bedrijven die louter en alleen omwille van de bepaling van artikel 2bis, § 2, 2°, a) van het decreet niet voldoen of niet kunnen voldoen aan de voorwaarden van gezinsveeteeltbedrijven, in zoverre de gemeentelijke produktiedruk dit kan toelaten en gekoppeld aan evenredige maatregelen zoals voorzien in de volgende alinea.
  Ingeval de hierboven vastgestelde maxima ingevolge beslissingen genomen tussen 15 mei 1992 en het van kracht worden van dit decreet overschreden zijn kan de Vlaamse regering ingrijpen op bestaande vergunningen van bedrijven die niet voldoen aan de voorwaarden van gezinsveeteeltbedrijf of aan die bedrijven beperkingen opleggen voor wat betreft :
  1° de maximale bedrijfsgrootte bij hernieuwing of overname van de milieuvergunning;
  2° bijzondere uitbatingsvoorwaarden in relatie met de produktie en verwijdering van dierlijke mest;
  3° de verplichting tot export of verwerking van dierlijke mest.
  Deze beperkingen kunnen opgelegd worden in bepaalde gebieden en/of op bedrijven met bepaalde diersoorten.
  § 2. Per gemeente wordt een oorspronkelijke produktiedruk, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde per ha, door de Vlaamse regering vastgesteld.
  De oorspronkelijke produktiedruk in een gemeente wordt gebaseerd op :
  - de oorspronkelijke produktie in die gemeente berekend op basis van de gegevens van de land- en tuinbouwtelling van 15 mei 1992 en de respectieve produktiehoeveelheden voor difosforpentoxyde vermeld in artikel 5 en de oppervlakte cultuurgrond in die gemeente berekend op basis van de gegevens van de land- en tuinbouwtelling van 15 mei 1992 :
  - een mogelijke correctie op grond van :
  - de aanwezigheid van de betrokken gemeente van uitzonderlijk grote bedrijven zonder relatie tot de aanwezige cultuurgrond in de betrokken gemeente :
  - de beperkte hoeveelheid cultuurgrond in de betrokken gemeente.
  § 3. De gemeenten in het Vlaamse Gewest worden in functie van de oorspronkelijke gemeentelijke produktiedruk in de gemeente ingedeeld in 4 groepen :
  1° de witte gemeenten : hiertoe behoren alle gemeenten met een oorspronkelijke gemeentelijke produktiedruk lager dan 75 kg/ha;
  2° de lichtgrijze gemeenten : hiertoe behoren alle gemeenten met een oorspronkelijke gemeentelijke produktiedruk die gelijk is aan of hoger is dan 75 kg/ha en lager is dan 100 kg/ha;
  3° de donkergrijze gemeenten : hiertoe behoren alle gemeenten met een oorspronkelijke gemeentelijke produktiedruk die gelijk is aan of hoger is dan 100 kg/ha en lager is dan 125 kg/ha;
  4° de zwarte gemeenten : hiertoe behoren alle gemeenten met een oorspronkelijke gemeentelijke produktiedruk die gelijk is aan of hoger is dan 125 kg/ha.
  § 4. Per gemeente wordt een geactualiseerde produktiedruk vastgesteld als het quotiënt van de oorspronkelijke produktie in een gemeente vermeerderd met de toegenomen produktie en de mogelijk toegepaste correctiefactor bedoeld in paragraaf 2, en verminderd met de vrijgekomen produktie enerzijds, en de oppervlakte cultuurgrond in het desbetreffende gemeente berekend op basis van de gegevens van de land- en tuinbouwtelling van 15 mei 1992, anderzijds.
  De toegenomen produktie is de som van de produkties berekend op basis van de respectieve produktiehoeveelheden voor difosforpentoxyde vermeld in artikel 5 en
  1° de sinds 1 maart 1993 in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, geakteerde meldingen;
  2° de sinds 1 maart 1993 in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, of in toepassing van titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming bekendgemaakte beslissingen van vergunningen die genomen zijn in eerste aanleg en waartegen binnen de vastgestelde periode geen beroep is aangetekend;
  3° de sinds 1 maart 1993 in toepassing van het decreet van 21 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of in toepassing van titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming bekendgemaakte beslissingen van vergunningen in laatste aanleg.
  Beslissingen die betrekking hebben op de hernieuwing, zonder uitbreiding, van een vergunning worden hierbij niet in rekening gebracht.
  De vrijgekomen produktie is de som van de produkties berekend op basis van de respectieve produktiehoeveelheden voor difosforpentoxyde vermeld in artikel 5 en
  1° het vervallen van vergunningen verleend in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of van titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;
  2° het opheffen van vergunningen verleend in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of van titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;
  3° het niet of slechts gedeeltelijk hernieuwen van vergunningen verleend in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of van titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;
  4° het veranderen met produktieverlaging tot gevolg van vergunningen verleend in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of van titel I van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;
  5° de vermeldingen van een stopzetting of wijziging van een bedrijf.
  § 5. Bij wijze van overgangsmaatregel wordt voor de periode van 1 januari 1996 tot 1 januari 2001 de toegenomen geëxporteerde produkten van elke in het vorige lid bedoelde gemeente in vergelijking met de bedrijfssituatie 1992 meegerekend in de vrijgekomen produktie waarvan sprake is in § 4.
  § 6. Per gemeente wordt een maximale gemeentelijke produktiedruk, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde per ha, bepaald. Deze is gelijk aan :
  1° in de witte gemeenten : 75;
  2° in de lichtgrijze gemeenten : 100;
  3° in de donkergrijze en de zwarte gemeenten : de oorspronkelijke gemeentelijke produktiedruk van de desbetreffende gemeente.
  § 7. In witte of lichtgrijze gemeenten mag een milieuvergunning niet verleend worden indien de verlening tot gevolg heeft dat voor de desbetreffende gemeente de geactualiseerde produktiedruk de maximale gemeentelijke produktiedruk overschrijdt.
  In donkergrijze of zwarte gemeenten mag een milieuvergunning niet verleend indien de verlening tot gevolg heeft dat de gemeentelijke reserve negatief wordt of verder daalt onder nul.
  Voor een donkergrijze gemeente is deze gemeentelijke reserve gelijk aan het verschil van enerzijds 75 %, van de vrijgekomen produktie en anderzijds de toegenomen produktie.
  Voor een zwarte gemeente is deze gemeentelijke reserve gelijk aan het verschil van enerzijds 50 % van de som van de vrijgekomen produktie en anderzijds de toegenomen produktie.
  § 8. De Vlaamse regering maakt de oorspronkelijke produktiedruk per gemeente bekend.
  § 9. De Vlaamse regering legt de periodiciteit en wijze van bekendmaking vast van :
  1° de evolutie van het aantal kg difosforpentoxyde, het aantal kg stikstof in functie van de in § 1 vastgestelde maxima;
  2° de geactualiseerde produktiedruk per gemeente, en voor het gewest;
  3° de gemeentelijke reserve van de donkergrijze en zwarte gemeenten;
  4° de gemeentelijke correctiefactor toegepast conform § 2. ".

Art.27. Artikel 34 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 34. § 1. De Vlaamse regering kan, op voorstel van de stuurgroep, en inzoverre de exploitatie van landbouwbedrijven hierdoor niet buiten iedere redelijke proportie wordt gehinderd, aan inrichtingen en/of bedrijven, niet behorende tot de gezinsveeteeltbedrijven, beperkingen opleggen met betrekking tot :
  1° de hoeveelheid dierlijke mest die maximaal per inrichting en/of bedrijf en per kalenderjaar mag worden geproduceerd;
  2° de wijze van afvoer van de in de inrichting en/of het bedrijf geproduceerde dierlijke mest;
  3° de maximale grootte van de veestapel in de inrichting en/of het bedrijf.
  § 2. De in § 1 bedoelde beperkingen kunnen worden opgelegd aan bedrijven behorende tot één of meer door de Vlaamse regering te bepalen categorieën en/of gevestigd in de overeenkomstig artikel 33 bepaalde gemeenten, groepen van gemeenten, arrondissementen, en/of provincies.
  § 3. Voor inrichtingen die in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning als hinderlijk zijn ingedeeld in een of meer van de rubrieken die betrekking hebben op diersoorten vermeld in artikel 5, kan met betrekking tot deze diersoorten alleen een milieuvergunning worden verleend indien het één of een combinatie van verscheidene van de volgende gevallen betreft :
  1° de hernieuwing van een vergunning van een bestaande veeteeltinrichting;
  2° de volledige verplaatsing van een bestaande landbouwinrichting horende bij een gezinsveeteeltbedrijf en voorzover aan volgende bijkomende voorwaarden voldaan wordt :
  a) de bestaande landbouwinrichting is gelegen op een plaats waar het ingevolge de op dat moment geldende regelgeving niet thuishoort of waar het strengere beperkingen wordt opgelegd dan algemeen geldend;
  b) de verplaatsing gebeurt naar een nieuwe inplantingsplaats binnen dezelfde of een buurgemeente of in het kader van een bestemmingsplan, een ruilverkaveling of een landinrichtingsplan;
  c) de te vergunnen mestproduktie voor de nieuwe inplantingsplaats mag niet meer bedragen dan de mestproduktie waarvoor de bestaande landbouwinrichting vergund is;
  d) de producent moet bij de vergunningsaanvraag een ondertekende en gedateerde verklaring voegen waarin hij verklaart, binnen de twee jaar na de datum waarop de vergunning werd verleend, afstand te zullen doen van de vergunning horende bij de te verplaatsen bestaande landbouwinrichting;
  3° de milieuvergunningsaanvraag heeft betrekking op een bestaande veeteeltinrichting horende bij een gezinsveeteeltbedrijf;
  4° de milieuvergunningsaanvraag heeft betrekking op een bestaande landbouwinrichting horende bij een bedrijf dat louter en alleen omwille van de bepaling van artikel 2bis, § 2, 2°, a) niet voldoet of niet kan voldoen aan de voorwaarden van gezinsveeteeltbedrijf;
  5° de milieuvergunningsaanvraag heeft betrekking op het veranderen van een bestaande veeteeltinrichting zonder verhoging van de vergunde mestproduktie.
  § 4. Uitgezonderd ingeval van hernieuwing van de milieuvergunning mag geen milieuvergunning verleend worden indien ingevolge de vergunningverlening het totaal aantal vergunningsplichtige dieren van alle inrichtingen van het bedrijf samen een bepaald maximum overschrijdt.
  Dit maximum wordt overschreden indien het resultaat van volgende formule groter is dan één :
  A1/(200x0,75) of A2/1 350 + B/(100x0,75) + C/(300x0,55) + D/(600x0,75) + E/(70 000x0,60)
  Hierin is A1 gelijk aan het aantal zeugen, exclusief het aantal daarbijhorende mestvarkens, voor een gesloten varkenshouderij, A2 het aantal varkens ouder dan 10 weken voor een niet-gesloten varkenshouderij, B gelijk aan het aantal melkkoeien, exclusief het daarbij behorende jongvee, C gelijk aan het aantal stuks vleesvee ouder dan 6 maanden, D gelijk aan het aantal gespeende kalveren, E gelijk aan het aantal stuks pluimvee ouder dan 3 weken, dat op het bedrijf wordt gehouden.
  § 5. Uitgezonderd in geval van verplaatsing van een bestaand gezinsveeteeltbedrijf mag voor een nieuwe inrichting geen milieuvergunning verleend worden met betrekking tot de diersoorten vermeld in artikel 5.
  § 6. De Vlaamse regering stelt per geval zoals bedoeld in § 3 de regels vast waaraan deze bedrijven bij de milieuvergunningsaanvraag moeten voldoen inzake :
  1° de minimaal noodzakelijke in aanmerking komende tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond;
  2° de bewijsvoering van mestafzet in de toekomst conform de normen aan de hand van afzet op tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgronden, overeenkomsten met gebruikers, overeenkomsten met erkende mestverhandelaars, overeenkomsten met verwerkers en/of overeenkomsten voor het exporteren van dierlijke mest. De modellen waaraan deze overeenkomsten moeten voldoen worden vastgesteld door de Vlaamse regering;
  3° het voldoen van de aangifteplicht bij de Mestbank;
  4° de bewijsvoering van mestafzet conform dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten in de periode van 3 jaar die voorafgaat aan de datum van de aanvraag.
  De hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde en kg stikstof, die in rekening mag gebracht worden als bewijsvoering voor afzet op cultuurgrond wordt bepaald op basis van de bemestingsnorm zoals die voor het betrokken perceel van toepassing zal zijn op de dag van de vergunning en waarbij rekening gehouden wordt met de eventuele ontheffingen verleend volgens art. 15, § 5, en met het teeltplan van de voorgaande jaren op dat bedrijf. Bij gebrek aan bewijs over het teeltplan wordt gerekend met de norm van andere gewassen.
  § 7. De Vlaamse regering kan omwille van hun specifieke aard voor bepaalde categorieën van bedrijven (met name inrichtingen verbonden aan onderwijsinstellingen en openbare onderzoeksinstellingen) afwijkingen toestaan op de bepalingen van § 3.
  Deze bedrijven dienen evenwel te voldoen aan de overeenkomstig § 6 door de Vlaamse regering te bepalen regels. ".

Art.28. Artikel 35, § 1, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de zinsnede :
  " en van de verordening (EEG) Nr 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen naar en uit de Europese Gemeenschap, wat de in- en uitvoer van dierlijke mest betreft.
  De beëdigde ambtenaren van de afdeling Bos en Groen en de afdeling Natuur zijn bevoegd voor het toezicht op de uitvoering van artikelen 15, 16, 17 en 18 van dit decreet. ".

Art.29. In artikel 36 van het decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 1, 1°, d) en e), worden vervangen door de volgende bepaling :
  " d) stalen van meststoffen nemen met het oog op de analyse ervan;
  e) andere stalen dan deze bedoeld in d), nemen of laten nemen met het oog op de ontleding ervan. De ontledingsresultaten worden ter kennis gebracht van de gebruiker van bedoelde gronden en van de Mestbank. De Vlaamse regering stelt de regels vast met betrekking tot het nemen van die stalen, de ontleding alsmede de kennisgeving van de resultaten. ";
  2° § 1, wordt aangevuld als volgt :
  " f) op elk ogenblik van de dag of van de nacht, na aanmelding en mits naleving van de sanitaire voorschriften, vrij binnengaan in alle bedrijfslokalen zoals stallen, schuren, magazijnen en opslagplaatsen alsmede de als stallen, schuren of opslagplaatsen gebruikte terreinen en ruimten. Tot de ruimten die als woning dienen, hebben zij slechts toegang tussen vijf uur 's morgens en eenentwintig uur 's avonds en mits machtiging van de onderzoeksrechter.
  g) de cultuurgronden vrij betreden. ";
  3° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 2. De in artikel 35 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd om in geval van overtreding proces-verbaal met bewijskracht tot het tegendeel bewezen is, op te stellen.
  Wanneer een overtreding van de in § 4 bedoelde vergunningsvoorwaarden wordt vastgesteld door de in artikel 35 bedoelde ambtenaren, wordt een afschrift van het proces-verbaal opgestuurd aan de Mestbank.
  Op straffe van nietigheid moet een afschrift van het proces-verbaal ter kennis van de overtreder gebracht worden binnen veertien dagen na de vaststelling van de overtreding. ";
  4° de §§ 3 en 4, luidend als volgt, worden ingevoegd :
  " § 3. Binnen de hen overeenkomstig het decreet en onderhavig besluit toegewezen bevoegdheden, kunnen de burgemeester en de in artikel 35 bedoelde ambtenaren, mondelinge of schriftelijke raadgevingen, aanmaningen en bevelen geven.
  § 4. Indien de houder van de milieuvergunning, de geldende vergunningsvoorwaarden met betrekking tot de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten niet naleeft kan de Mestbank op eigen initiatief aan de bevoegde overheid voorstellen doen om de vergunning volledig of gedeeltelijk te schorsen of op te heffen; in dat geval dient het voorstel tot schorsing of opheffing gemotiveerd te worden en vergezeld te zijn van een voor eensluidend verklaard afschrift van de door in artikel 35 bedoelde ambtenaren opgestelde processen-verbaal van vaststelling van de overtredingen. ".

Art.30. In artikel 37 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, 3°, worden tussen de woorden " dierlijke mest " en " op cultuurgrond " de woorden " of andere meststoffen " ingevoegd;
  2° in § 1, 4°, worden tussen de woorden " dierlijke mest " en " niet binnen de gestelde termijn " de woorden " of andere meststoffen niet conform de modaliteiten van emissie-arme aanwending opbrengt of " ingevoegd;
  3° in § 1, 5°, worden tussen de woorden " dierlijke mest " en " op cultuurgrond " de woorden " of andere meststoffen " ingevoegd;
  4° in § 2, 2°, worden tussen de woorden " Vlaamse Gewest " en " vervoert zonder " de woorden " of andere meststoffen " ingevoegd;
  5° in § 2, 3°, worden tussen de woorden " Vlaamse Gewest " en " heeft vervoerd " de woorden " of andere meststoffen " ingevoegd en wordt het woord " vervoerdocument " vervangen door het woord " mestafzetdocument ";
  6° in § 3, 1°, worden tussen de woorden " dierlijke mest " en " niet conform de bepalingen " de woorden " of andere meststoffen " ingevoegd;
  7° in § 3, 3°, worden tussen de woorden " dierlijke mest " en " in openbare rioleringen " de woorden " of andere meststoffen " ingevoegd;
  8°
  § 3 wordt aangevuld als volgt :
  " 4° degene die, zijn bedrijf als gezinsveeteeltbedrijf laat notificeren, zonder dat aan alle voorwaarden zoals bepaald in artikel 2bis is voldaan. ".

Art.31. Aan de bestaande veeteeltinrichtingen, zoals bepaald in artikel 2, 7° van onderhavig decreet, en aan de bestaande landbouwinrichtingen waarvoor vóór 1 september 1991 een uitbatingsvergunning conform de ARAB-reglementering werd aangevraagd en waarvoor nog geen definitieve beslissing werd genomen in laatste aanleg, kan de vergunning worden verleend in zover aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Het aantal dieren waarvoor de vergunning wordt verleend mag niet groter zijn dan de aantallen bepaald in artikel 2bis, § 2, 2°, b), c) en e) van dit decreet. De te vergunnen produktie van dergelijke inrichtingen wordt voor de toepassing van dit decreet als vergund beschouwd.

Art.32. Indien de onmiddellijke effecten van dit decreet een dusdanige repercussie hebben dat de bedrijfsvoering in de sector van de kalvermesterij totaal zou ontwricht worden, kan de Vlaamse regering voor deze sector een tijdelijke regeling treffen die afwijkt van bepalingen van de artikelen 8 en 9 voor een overgangsperiode die maximaal tot 31 december 1998 mag duren.

Art. 33. Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1996, met uitzondering van artikel 17, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1995.
  <NOTA : Bij arrest nr 42/97 van 14 juli 1997 (B.St. 03.09.1997, p. 22598-22633) heeft het Arbitragehof in artikel 33, de woorden "met uitzondering van artikel 17, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1995" vernietigd; Opheffing : 01-01-1996>
  Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
  Brussel, 20 december 1995.
  De minister-president van de Vlaamse regering,
  L. VAN DEN BRANDE
  De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling,
  Th. KELCHTERMANS