Details





Titel:

9 NOVEMBER 1994. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende het opvangverlof voor de personeelsleden van het onderwijs en de [centra voor leerlingenbegeleiding] met het oog op adoptie en pleegvoogdij. <BVR2011-05-27/08, art.1 , 002; Inwerkingtreding : 01-09-2011>(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-01-1995 en tekstbijwerking tot 18-10-2023)



Inhoudstafel:


Art. 1-6, 6/1, 7, 7/1, 7/2, 7/3, 8-9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1967120801  1978101301  1981001103  1985010791  1985010850  1987023585 



Uitvoeringsbesluit(en):

2011203118  2012205931  2013035819  2016036387  2017040958  2019013617 



Artikels:

Artikel 1.[1 Dit besluit is van toepassing op :
   1° de personeelsleden, vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;
   2° de personeelsleden, vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;
   3° de leden van de inspectie, vermeld in artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs;
   4° de personeelsleden, vermeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken;]1
  [2 5° de personeelsleden vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie.]2
  ----------
  (1)<BVR 2011-05-27/08, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (2)<BVR 2017-11-17/12, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.2.§ 1. [3 De personeelsleden, vermeld in artikel 1, hebben op hun aanvraag recht op een opvangverlof als zij een minderjarig kind in hun gezin opnemen met het oog op adoptie of pleegvoogdij. Het personeelslid, vermeld in artikel 1, dat in het kader van een langdurige pleegzorg een kind in zijn gezin onthaalt, met het oog op de zorg voor dit kind, heeft ook recht op opvangverlof.
   Langdurige pleegzorg is pleegzorg waarvan bij aanvang duidelijk is dat het kind voor minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin bij dezelfde pleegouders zal verblijven.
   De tijdelijk aangestelde personeelsleden hebben alleen recht op dit opvangverlof als het geheel of gedeeltelijk valt binnen de periode van hun aanstelling.
   Alleen het personeelslid dat adopteert of pleegvoogdij opneemt of langdurige pleegzorg uitoefent, kan aanspraak maken op het opvangverlof]3.
  § 2. [2 Het opvangverlof wordt toegekend door:
   1° de inrichtende macht of het schoolbestuur voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 1°, en 2° ;
   2° de inspecteur-generaal voor de inspecteur en de coördinerend inspecteur;
   3° de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn gemachtigde, voor de inspecteur-generaal en voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 4° ;
   4° het centrumbestuur voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 5°]2.
  ----------
  (2)<BVR 2017-11-17/12, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (3)<BVR 2019-05-03/48, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

Art.3.[2 Het opvangverlof bedraagt een aaneengesloten periode van ten hoogste zeven weken voor verloven die ingaan op of na 1 maart 2019.
   Vanaf 1 januari 2021 bedraagt het opvangverlof een aaneengesloten periode van ten hoogste acht weken.
   Vanaf 1 januari 2023 bedraagt het opvangverlof een aaneengesloten periode van ten hoogste negen weken.
   Vanaf 1 januari 2025 bedraagt het opvangverlof een aaneengesloten periode van ten hoogste tien weken.
   Vanaf 1 januari 2027 bedraagt het opvangverlof een aaneengesloten periode van ten hoogste elf weken.
   De eerste zes weken opvangverlof worden toegekend per ouder. De bijkomende weken opvangverlof worden verdeeld tussen beide ouders als beide ouders adopteren of de pleegvoogdij opnemen of langdurige pleegzorg uitoefenen.
   De ingangsdatum van het opvangverlof geeft aan welke duur van toepassing is.]2
  [2 De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]2[4 of die tot gevolg heeft dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de gezinsbijslag]4.
  [1 Als het personeelslid een omstandigheidsverlof als vermeld in [3 hoofdstuk II/1]3van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende het omstandigheidsverlof, het verlof wegens overmacht, het onbezoldigd ouderschapsverlof en het geboorteverlof in geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, opneemt of opgenomen heeft, wordt dat omstandigheidsverlof in mindering gebracht van het opvangverlof.]1
  ----------
  (1)<BVR 2012-09-21/09, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<BVR 2019-05-03/48, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2019>
  (3)<BVR 2021-02-26/26, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (4)<BVR 2023-08-31/24, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

Art.4.Het opvangverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Tijdens het opvangverlof heeft het personeelslid recht [1 op salaris of salaristoelage en op verhoging tot een hoger salaris of een hogere salaristoelage]1.
  Het opvangverlof wordt niet in aanmerking genomen om de duur van de proeftijd te berekenen.
  ----------
  (1)<BVR 2019-05-03/48, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

Art.5.§ 1. Het opvangverlof [1 moet een aanvang nemen binnen [2 vier]2 maanden volgend]1 op de datum waarop het kind daadwerkelijk in het gezin wordt opgenomen. Het bewijs van dit tijdstip moet blijken uit een getuigschrift van domiciliëring, uitgereikt door het gemeentebestuur. [2 In geval van een intrafamiliale adoptie, zoals gedefinieerd in het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2012 betreffende de voorbereiding en de nazorg bij interlandelijke adoptie, wordt bovendien het bewijs geleverd dat het verzoekschrift tot adoptie is ingediend.]2
  § 2. In afwijking van § 1 kan het opvangverlof ingaan op de dag van de afreis van het personeelslid naar het buitenland, op voorwaarde dat bij de terugkeer in België de adoptie tot stand is gekomen.
  Indien echter bij de terugkeer blijkt dat geen adoptie heeft plaatsgehad, dan wordt deze periode van verlof omgezet in een [3 afwezigheid voor verminderde prestaties]3. In dit geval mag de duur overschreden worden van de [3 afwezigheid voor verminderde prestaties]3 waarop het betrokken personeelslid aanspraak kan maken krachtens de reglementaire bepalingen die ter zake op hem van toepassing zijn. Deze [3 afwezigheid]3 neemt alleszins een einde bij het verstrijken van de periode waarvoor het opvangverlof was aangevraagd.
  [2 § 3. Als de procedure voor de intrafamiliale adoptie niet in een adoptie resulteert, wordt het opvangverlof omgezet in een [3 afwezigheid voor verminderde prestaties]3. In dat geval mag de duur overschreden worden van de [3 afwezigheid voor verminderde prestaties]3 waarop het betrokken personeelslid aanspraak kan maken krachtens de reglementaire bepalingen die ter zake op hem van toepassing zijn. Deze [3 afwezigheid]3 neemt in elk geval een einde bij het verstrijken van de periode waarvoor het opvangverlof was aangevraagd.]2
  ----------
  (1)<BVR 2012-09-21/09, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<BVR 2013-09-06/18, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (3)<BVR 2016-08-30/08, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Art.6.[1 De maximumduur van het opvangverlof wordt met twee weken per ouder verlengd bij gelijktijdige adoptie, pleegvoogdij of langdurige pleegzorg van meerdere minderjarige kinderen.]1
  ----------
  (1)<BVR 2019-05-03/48, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2019>

Art. 6/1. [1 De personeelsleden die het verplichte voorbereidingsprogramma volgen met het oog op adoptie, hebben recht op dienstvrijstelling om afwezig te zijn voor de nodige duur om het voorbereidingsprogramma te volgen. Na afloop staven zij hun aanwezigheid met een bewijs van deelname, al naargelang het geval, bij hun inrichtende macht of bij de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs of zijn gemachtigde.
   Die dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2011-05-27/08, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

Art.7. Opgeheven worden :
  1° hoofdstuk IIbis van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 1981;
  2° hoofdstuk IIbis van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 april 1977 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 november 1986;
  3° het koninklijk besluit van 13 oktober 1978 betreffende het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij van de personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs;
  4° hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 augustus 1985;
  5° het koninklijk besluit van 1 oktober 1985 betreffende het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij toegekend aan de tijdelijke leden van het technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra;
  6° het koninklijk besluit van 14 oktober 1985 betreffende het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij van de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra en diensten voor studie- en beroepsoriëntering;
  7° het koninklijk besluit van 12 november 1986 betreffende het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij toegekend aan sommige tijdelijk aangestelde personeelsleden van rijksonderwijsinrichtingen.

Art. 7/1. [1 De perioden van opvangverlof met het oog op adoptie of pleegvoogdij, die door de personeelsleden van de centra voor basiseducatie opgenomen zijn vóór 1 januari 2018, worden in mindering gebracht van het contingent, vermeld in artikel 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2017-11-17/12, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Art. 7/2. [1 Een personeelslid, vermeld in artikel 1, dat officieel als pleegouder is aangesteld door een rechtbank, een door de gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, de diensten van de "l'Aide à la Jeunesse" of het Comité Bijzondere Jeugdbijstand, heeft recht op pleegzorgverlof. Het personeelslid levert aan de hand van een formele aanstellingsbeslissing het bewijs dat het pleegouder is.
   Het pleegzorgverlof kan worden toegekend voor een van de volgende gebeurtenissen:
   1° zittingen bijwonen bij de gerechtelijke en administratieve autoriteiten die bevoegd zijn voor het pleeggezin;
   2° contacten hebben met de natuurlijke ouders of met andere personen die belangrijk zijn voor het pleegkind of de pleeggast;
   3° contacten hebben met de dienst voor pleegzorg.
   In afwijking van het tweede lid, kan het pleegzorgverlof ook voor andere situaties toegekend worden als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
   1° de bevoegde plaatsingsdienst levert een attest af dat verduidelijkt waarom het pleegzorgverlof noodzakelijk is;
   2° de afwezigheid wordt niet gedekt door het uitzonderlijk verlof wegens overmacht, vermeld in artikel 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-05-03/48, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2019>


Art. 7/3. [1 Het pleegzorgverlof bedraagt ten hoogste zes dagen per kalenderjaar. Als twee personeelsleden uit hetzelfde pleeggezin allebei zijn aangesteld als pleegouder, kan maar een van hen van het pleegzorgverlof opnemen.
   Het pleegzorgverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Tijdens het pleegzorgverlof heeft het personeelslid recht op salaris of salaristoelage en op verhoging tot een hoger salaris of een hogere salaristoelage.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2019-05-03/48, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-03-2019>


Art.8. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 1994.

Art. 9. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.