14 DECEMBER 1994. - Besluit van de Vlaamse regering houdende toekenning van toelagen voor sociale vernieuwing in bepaalde gemeenten van het Vlaamse Gewest. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-05-1995 en tekstbijwerking tot 25-05-1996)
Art. 1-8
BIJLAGE.
Art. N
Artikel 1. § 1. Teneinde de mogelijkheden tot sociale vernieuwing te bevorderen in bepaalde gemeenten van het Vlaamse Gewest die volgens de criteria van het decreet van 31 juli 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Integratie van Kansarmen, geconfronteerd worden met een concentratie van kansarme groepen op het grondgebied, worden ten laste van de artikelen 01.03 en artikel 01.05 van sectie 41.8 van de algemene uitgavenbegroting 1994 van de Vlaamse Gemeenschap toelagen toegekend voor een totaal bedrag van 200 700 000 frank aan de gemeenten bedoeld in artikel 2 van dit besluit.
§ 2. De toelagen aan de gemeenten bedoeld in artikel 2 van dit besluit moeten ten laatste aangewend zijn (vóór 31 december 1997). Met de toegekende middelen kunnen zowel personeels-, en werkings- als investeringsuitgaven verricht worden. <BVR 1996-03-26/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 04-06-1996>
Art.2. De toelagen voor sociale vernieuwing worden toegekend aan die gemeenten die voldoen aan volgende voorwaarden :
1. sinds 1991 het statuut van VFIK-gemeente verworven hebben;
2. het aantal inwoners moet hoger zijn dan 50 000;
3. het aantal VFIK-migranten die in die gemeenten verblijven is in verhouding tot de bevolking hoger dan 3 % en het absolute aantal VFIK-migranten in de gemeenten moet hoger zijn dan 2 500.
De gemeenten worden vastgelegd aan de hand van gegevens beschikbaar op 1 januari 1993.
Art.3. De gemeenten kunnen voor de realisatie van hun projecten onderhandse overeenkomsten afsluiten met verenigingen, private instellingen of met het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn.
Art.4. De projecten die worden ingediend binnen het kader van sociale vernieuwing, moeten gericht zijn op, in casu wijkontwikkeling en netwerkvorming. Wijkontwikkeling en netwerkvorming is gericht op de bestrijding van de achterstelling van wijk en wijkbewoners. Wijkontwikkeling en netwerkvorming streven naar een duurzame verandering van de wijk in de vorm van economische heropleving, bevordering van de kansen, verbeteren van de leefomstandigheden van de bewoners en het efficiënter gebruik maken van de voorzieningen.
Concrete doelstellingen van wijkontwikkeling zijn :
- ondersteuning bieden aan het ontwikkelen van wijkontwikkelingsplannen;
- het opstarten van clusternetwerken (zowel intersectorieel als intercategoriaal, ...);
- de bewonersparticipaties verhogen en versterken.
De projecten kunnen goedgekeurd worden onder volgende voorwaarden :
1° de gemeenten zijn verplicht hun aandeel te besteden aan initiatieven die rechtstreeks ten goede komen aan kansarme bevolkingsgroepen en -categorieën;
2° de projecten moeten vertrekken vanuit een wijkontwikkelingsplan. Dit plan moet bevatten :
- een sociaal-economische analyse van de wijk;
- een analyse van de kansarme doelgroepen, met inbegrip van de migranten, die zich in die bepaalde wijk bevinden;
- een analyse van de huidige voorzieningen binnen de wijk, beschrijving en evaluatie van de wijksituatie op het vlak van onderwijs, tewerkstelling en opleiding, inkomen, huisvesting, gezondheidszorg, hulp- en dienstverlening en de beleidsparticipatie;
- een analyse van de bestaande integratie-initiatieven ten aanzien van kansarmen en migranten, met betrekking tot hun doelstellingen en hun bereik;
- een rapport over de totstandkoming van het wijkontwikkelingsplan dat inzicht geeft in de mate van betrokkenheid van de openbare besturen, de private organisaties en de vertegenwoordigers van de doelgroepen, voor zover de doelstellingen en werkzaamheden aansluiten bij de inhoud van dit besluit.
Vanuit deze analyses moeten ze de te realiseren doelstellingen binnen het kader van deze wijkontwikkelingsplannen vermelden en de wijze van realisatie.
In de toelage besluiten die met de gemeenten bedoeld in artikel 2 zullen worden afgesloten, dient te worden vermeld :
1° het bijkomend personeelseffectief dat eventueel voor de uitvoering van het project zal in aanmerking worden genomen, met aanduiding van de functie;
2° de verenigingen, private instellingen en/of het OCMW waarmee gebeurlijke overeenkomsten moeten gesloten worden;
3° de startdatum en de duur van het project;
4° de eventuele verplichtingen inzake medewerking aan onderzoek, de rapportering en dergelijke;
5° het engagement om de in artikel 5 van dit besluit opgenomen regels en verplichtingen na te leven;
6° dat de projecten in geen geval het voorwerp mogen zijn van een dubbele overheidssubsidiëring al of niet op basis van een andere subsidieregeling;
7° dat maximaal de helft van het aandeel van het project voor investeringen kan worden gebruikt. Deze investeringen mogen voor een periode van 10 jaar niet van bestemming wijzigen.
Art.5. Onverminderd de bepalingen betreffende de uitoefening van het administratief toezicht op de begrotingen en de rekeningen van de gemeenten, bedoeld in artikel 2 zijn erverplicht de verantwoordingsstukken betreffende het gebruik van de subsidies zowel ter plaatse als per correspondentie voor te leggen en controle te laten uitoefenen over de aanwending van de toegekende gelden.
Art.6. § 1. Zodra de bevoegde Vlaamse minister de projecten heeft goedgekeurd, wordt een eerste voorschot t.b.v. 90 % van het overeenkomstig minimaal aandeel uitbetaald (zie bijlage 1). Ter staving van dit voorschot dienen de gemeenten driemaandelijks de nodige verantwoordingsstukken in betreffende de gedane uitgaven.
§ 2. Een eerste voorschot ten bedrage van 90 % van het overeenkomstige tweede aandeel, zal worden betaald nadat de Europese commissie in de loop van 1995 toelagen heeft toegekend in uitvoering van het Europese URBAN-programma voor 1995 en wel als volgt :
1° wanneer deze URBAN-toelagen worden toegekend aan de stad Antwerpen, dan wordt scenario 1 vermeld in bijlage, uitgevoerd met de in de overeenstemmende kolom vermelde aandelen;
2° wanneer er geen URBAN-toelagen worden toegekend aan de stad Antwerpen, dan wordt scenario 2 vermeld in bijlage van dit besluit, uitgevoerd, met de in de overeenstemmende kolom vermelde aandelen.
§ 3. Van het totale bedrag zoals vermeld in artikel 1 wordt een bedrag van 2 700 000 frank voorafgenomen voor het uitvoeren van een aanzet tot evaluatiestudie door een vereniging of een private instelling, in nauwe betrokkenheid met de vermelde gemeenten, volgens modaliteiten vast te leggen in een ministerieel besluit.
§ 4. Binnen de maand na het einde van het project wordt een financieel en evaluatieverslag voorgelegd aan de Administratie voor Gezin en Maatschappelijk Welzijn, Cel Armoedebestrijding van de Vlaamse Gemeenschap. Het eindsaldo van alle aan de in dit besluit vermelde aandelen, wordt uitbetaald na controle en goedkeuring van de eindafrekening en na advies van de Inspectie van Financiën.
Bij ontstentenis van verantwoordingsstukken of indien uit de stukken onregelmatigheden blijken, kan de reeds gestorte toelage geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
Art.7. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1995.
Art.8. De Vlaamse minister van Tewerkstelling en Sociale Aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 14 december 1994.
De Minister-president van de Vlaamse regering,
L. VAN DEN BRANDE
De Vlaamse minister van Tewerkstelling en Sociale Aangelegenheden,
Mevr. L. DETIEGE
De Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Gezondheidsinstellingen, Welzijn en Gezin,
Mevr. W. DEMEESTER-DE MEYER
BIJLAGE.
Art. N. Bijlage 1. Gemeente Minimaal Met URBAN Zonder URBAN aandeel (scenario 1) (scenario 2) stad Antwerpen 64 000 000 (URBAN + 0 55 000 000 stad Gent 59 000 000 25 000 000 0 stad Genk 20 000 000 0 0 stad Leuven 0 15 000 000 0 stad Mechelen 0 15 000 000 0 Totaal 143 000 000 55 000 000 55 000 000