18 JANUARI 1995. - Besluit van de Regering betreffende de organisatie van een experimenteel onderwijs met beperkt leerplan in het secundair onderwijs gedurende het schooljaar 1994-1995 (VERTALING).
HOOFDSTUK I. - Doel en structuur.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Organisatie.
Art. 2-9
HOOFDSTUK III. - Toelatingsvoorwaarden en studiegetuigschriften.
Art. 10-15
HOOFDSTUK IV. - Psycho-medisch-sociale centra.
Art. 16
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 17-18
HOOFDSTUK I. - Doel en structuur.
Artikel 1. De Duitstalige Gemeenschap organiseert, subsidieert of erkent een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon secundair onderwijs.
Door het onderwijs met beperkt leerplan krijgt de leerling de mogelijkheid om een opleiding te verkrijgen die aan zijn persoonlijke capaciteiten en behoeften aangepast is en zijn sociale en professionele integratie bevordert.
Een leerling die het onderwijs met beperkt leerplan bezoekt, voldoet aan de deeltijdse leerplicht.
Dit onderwijs omvat algemene vakken en beroepscursussen.
Het onderwijs met beperkt leerplan wordt aangevuld met een praktische opleiding.
HOOFDSTUK II. - Organisatie.
Art.2. Het onderwijs met beperkt leerplan wordt jaarlijks tijdens 600 lestijden van 50 minuten, verdeeld over ten minste 20 weken, in een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan verstrekt, hierna "centrum" genoemd.
Het onderwijs met beperkt leerplan kan per discipline of interdisciplinair in het kader van onderwijseenheden georganiseerd worden.
Art.3. De personen die aan éen van beide volgende voorwaarden voldoen, hebben als regelmatige leerling toegang tot het onderwijs met beperkt leerplan :
1. aan de deeltijdse leerplicht onderworpen zijn en ten laatste op 15 november 1994 in het onderwijs met beperkt leerplan ingeschreven zijn;
2. jonger dan 26 zijn, aan de leerplicht voldaan hebben, ten laatste op 15 november 1994 in het onderwijs met beperkt leerplan ingeschreven zijn en een van volgende verdragen hebben gesloten :
a) een overeenkomst tewerkstelling-opleiding in het kader van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren;
b) een overeenkomst voor opleiding in een bedrijf in het kader van het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 10 september 1993 houdende oprichting en regeling van een stelsel voor opleiding in een bedrijf met het oog op de voorbereiding van de inschakeling van de minder-validen in het arbeidsproces;
c) een industriële leerovereenkomst in het kader van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst;
d) een verdrag overeenstemmend met de arbeidswetgeving, in het kader van een door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap goedgekeurde alternerende opleiding, op voorwaarde dat het verdrag een rechtstreekse betrekking heeft tot het onderwijs met beperkt leerplan.
Art.4. Op gemotiveerd verzoek van de directeur van het centrum kan de Minister of zijn gemachtigde in uitzonderlijke omstandigheden en naargelang het geval een afwijking verlenen van de inschrijvingstermijn bepaald in artikel 3.
Art.5. Een centrum mag slechts ingericht worden in een secundaire school waar vanaf het tweede niveau slechts een technisch en/of beroepsonderwijs wordt georganiseerd.
Het onderwijs met beperkt leerplan mag in een centrum slechts georganiseerd worden, indien ten minste 5 van de leerlingen bedoeld in artikel 3, met uitzondering van de leerlingen die een industriële leerovereenkomst in het kader van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst hebben gesloten, op 15 november 1994 in het centrum ingeschreven zijn.
Art.6. § 1. Voor de leerlingen bedoeld in artikel 3, met uitzondering van de leerlingen die een industriële leerovereenkomst in het kader van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst hebben gesloten, voor zover § 2 van dit artikel op deze leerlingen niet toepasselijk is wegens het aantal van de ingeschreven leerlingen, wordt het volgende aantal lestijden/leerkracht toegekend aan het centrum waarin ze ingeschreven zijn :
1. tot 9 leerlingen : 22 lestijden;
2. van 10 tot 14 leerlingen : 8 bijkomende lestijden
3. van 15 tot 20 leerlingen : 10 bijkomende lestijden;
4. vanaf 21 leerlingen : 2,8 bijkomende lestijden per leerling.
Met het oog op de pedagogische coördinatie wordt het volgende aantal lestijden/leerkracht toegekend :
1. tot 9 leerlingen : 2 lestijden;
2. voor elke nieuwe begonnen groep van 5 leerlingen : 2 bijkomende lestijden.
§ 2. Voor de leerlingen bedoeld in artikel 3 die een industriële leerovereenkomst in het kader van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst hebben gesloten, wordt het volgende aantal lestijden/leerkracht toegekend aan het centrum waarin zij ingeschreven zijn :
1. in het eerste opleidingsjaar : 15 lestijden, op voorwaarde dat ten minste 4 leerlingen in dezelfde studierichting ingeschreven zijn;
2. voor elke andere studierichting van het eerste opleidingsjaar : 8 bijkomende lestijden, op voorwaarde dat ten minste 4 leerlingen in de bedoelde studierichting ingeschreven zijn;
3. voor alle andere opleidingsjaren : 8 bijkomende lestijden voor elke studierichting.
Met het oog op de pedagogische coördinatie worden twee lestijden/leerkracht toegekend voor elke begonnen groep van 5 leerlingen.
In alle studierichtingen gelden volgende splitsingsnormen :
1. cursussen beroepspraktijk : 11 leerlingen;
2. cursussen in de vaktheorie : 16 leerlingen.
§ 3. Voor de socio-pedagogische begeleiding van de leerlingen wordt het volgende aantal uren aan elk centrum toegekend :
1. tot de 20e regelmatige leerling : een halve betrekking, d.w.z. 19 uren;
2. voor elke andere begonnen groep van 20 regelmatige leerlingen : een bijkomende halve betrekking.
§ 4. De lestijden/leerkracht en de uren voor de sociopedagogische begeleiding worden berekend op de eerste schooldag volgend op 15 november 1994.
§ 5. De regelmatige leerlingen die op 15 november 1994 in het centrum voor onderwijs met beperkt leerplan zijn ingeschreven, worden met een coëfficiënt van 0,5 in aanmerking genomen om de betrekkingen als inrichtingshoofd, onderwijzend hulppersoneel en administratief personeel van de secundaire school te berekenen waarin het centrum voor onderwijs met beperkt leerplan zijn zetel heeft.
De lestijden georganiseerd in het professionele gedeelte van het onderwijs met beperkt leerplan worden in aanmerking genomen voor de berekening van de betrekkingen als werkmeester.
Art.7. Voor het professionele gedeelte van het onderwijs kunnen de centra een beroep doen op de volgende inrichtingen :
1. aan alle secundaire scholen en aan alle instituten voor sociale promotie, met welke inrichtende macht dan ook;
2. aan alle inrichtingen buiten schoolverband voor opleiding en voortgezette opleiding.
Art.8. De leider van de secundaire school bedoeld in artikel 5 leidt het centrum.
In elk centrum voor onderwijs met beperkt leerplan moet een bestuurscomité hebben, zoals bepaald in de artikels 15, 27 of 42 van de wetten op het technisch onderwijs, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 30 april 1957.
Een volledige leraaruurrooster in het onderwijs met beperkt leerplan omvat hetzelfde aantal lestijden per week als hetgeen vereist voor de betrekking van leraar algemene vakken of leraar technische en beroepscursussen met een voltijdse betrekking in het lager of hoger secundair onderwijs met volledig leerplan.
De administratieve en geldelijke stand van de leerkrachten van het experimenteel secundair onderwijs met beperkt leerplan wordt geregeld overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op de leerkrachten die een ambt uitoefenen in het gewoon secundair onderwijs met volledig leerplan.
De personeelsleden belast met de socio-pedagogische begeleiding worden als maatschappelijk werker, studiemeester-opvoeder, leraar van het lager secundair onderwijs of als onderwijzer aangesteld en betaald. Zij zijn onderworpen aan de vakantie- en verlofregeling vastgelegd in het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de rijkspsycho-medisch-sociale centra, de rijksvormingscentra en de inspectiediensten.
Art.9. Naargelang de inrichtende macht worden dotaties of werkingstoelagen voor het onderwijs met beperkt leerplan toegekend.
Voor elke regelmatige leerling die ten laatste op 15 november 1994 is ingeschreven, wordt een werkingstoelage ten belope van het bedrag toegekend dat in 7° van de bijlage bij het decreet van 18 april 1994 decreet tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs vastgelegd is.
Indien verschillende onderwijsinrichtingen voor de opleiding van een leerling zorgen, worden de werkingstoelagen evenredig onder de betrokken inrichtingen verdeeld naargelang het aantal van de door de leerling in de verschillende inrichtingen werkelijk bezochte lestijden.
Voor elke leerling die tussen 30 september 1994 en 16 november 1994 als regelmatige leerling in een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan ingeschreven wordt, stort de school die door de leerling verlaten werd, het bedrag bedoeld in lid 2 aan het centrum, indien deze school voor hetzelfde schooljaar een werkingstoelage voor de betrokken leerling verkrijgt.
HOOFDSTUK III. - Toelatingsvoorwaarden en studiegetuigschriften.
Art.10. Tot het hoger onderwijs met beperkt leerplan worden de leerlingen toegelaten die overeenkomstig artikel 3 tot het onderwijs met beperkt leerplan zijn toegelaten en houder zijn van éen van de volgende studiegetuigschriften :
1. het getuigschrift van lager secundair onderwijs;
2. het kwalificatiegetuigschrift van het vierde jaar van het secundair onderwijs;
3. het kwalificatiegetuigschrift van het vijfde jaar van het buitengewoon onderwijs.
Tot het lager onderwijs met beperkt leerplan worden de leerlingen toegelaten die overeenkomstig dit besluit tot het onderwijs met beperkt leerplan zijn toegelaten en die niet houder zijn van eén van bovengenoemde eind- of bekwaamheidsgetuigschriften.
Art.11. Niemand mag zich in een opleiding inschrijven die met een studiegetuigschrift bekrachtigd wordt dat de betrokken persoon in dezelfde of in een dienovereenkomstige studierichting al heeft verkregen.
Art.12. § 1. In het onderwijs met beperkt leerplan ontvangt de leerling op het einde van ieder schooljaar of bij het verlaten van het centrum in de loop van het schooljaar een attest dat de begin- en einddatum van dit onderwijs evenals de verworven bekwaamheden vermeldt.
§ 2. Op het einde van het schooljaar kan het bewijs van basisonderwijs op beslissing van de klasraad aan de regelmatige leerlingen verleend worden.
Op het einde van het schooljaar kan een oriënteringsattest A of B van het tweede jaar van het beroepsonderwijs, op beslissing van de klasraad, aan de regelmatige leerlingen verleend worden die houder zijn van het bewijs van basisonderwijs.
Op het einde van het schooljaar kan een oriënteringsattest A of B van het derde jaar van het beroepsonderwijs, op beslissing van de klasraad, aan de regelmatige leerlingen verleend worden die houder zijn van het oriënteringsattest A of B van het tweede jaar van het beroepsonderwijs en tijdens ten minste twee jaar in het onderwijs met beperkt leerplan regelmatig ingeschreven zijn geweest.
Op het einde van het schooljaar kan het bekwaamheidsbewijs van het vierde jaar van het beroepsonderwijs, op beslissing van de examencommissie, aan de regelmatige leerlingen verleend worden die houder zijn van het oriënteringsattest A of B van het derde jaar van het beroepsonderwijs en tijdens ten minste twee jaar in het onderwijs met beperkt leerplan regelmatig ingeschreven zijn geweest.
Op beslissing van de examencommissie kan het bekwaamheidsgetuigschrift van het zesde jaar van het beroepsonderwijs aan de regelmatige leerlingen van het hogere cyclus toegekend worden.
Slechts de leerlingen die regelmatig en op een actieve wijze het onderwijs met beperkt leerplan hebben bezocht, mogen de bovengenoemde getuigschriften en oriënteringsattesten verkrijgen.
Art.13. De Regering van de Duitstalige Gemeenschap legt de modellen vast voor de in artikel 12 bedoelde kwalificatiegetuigschriften en oriënteringsattesten.
Art.14. De kwalificatieproef in een studierichting die niet georganiseerd wordt in het onderwijs met volledig leerplan, moet goedgekeurd worden door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap. Te dien einde geven de scholen bij het Ministerie het programma van de opleiding en van de bekwaamheidsproeven af binnen de termijnen geldig voor de secundaire scholen met volledig leerplan.
De Regering bepaalt de modaliteiten voor de organisatie van deze bekwaamheidsproeven.
De toegang tot de bovengenoemde bekwaamheidsproeven is evenwel niet mogelijk voor de studierichtingen "gezins- en sanitaire hulp" en "kinderverzorging".
Art.15. De proeven afgelegd met het oog op het verkrijgen van het bekwaamheidsgetuigschrift worden door een examencommissie georganiseerd.
Deze examencommissie bestaat uit de directeur van het centrum of zijn afgevaardigde, uit leden van het onderwijzend personeel van het centrum en uit niet tot het centrum behorende personen, wier aantal dat van de leden van het onderwijzend personeel niet mag overschrijden.
De niet tot het centrum behorende leden van de examencommissie worden door de directeur van het centrum gekozen op grond van hun deskundigheid in de kwalificatie die moet worden beoordeeld.
Het voorzitterschap van de examencommissie wordt waargenomen door de directeur van het centrum of zijn afgevaardigde.
HOOFDSTUK IV. - Psycho-medisch-sociale centra.
Art.16. In afwijking van de artikelen 15 en 16 van het koninklijk besluit van 24 augustus 1981 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra worden de in lid 2 bepaalde begeleidingsbetrekkingen georganiseerd.
Tot 30 regelmatige leerlingen heeft ieder PMS.-centrum dat de leerlingen van een bepaald centrum voor onderwijs met beperkt leerplan begeleidt, recht op een halve betrekking maatschappelijk werker of assistent in de psychologie. Voor elke andere begonnen groep van dertig regelmatig ingeschreven leerlingen verkrijgt het betrokken PMS.-centrum bovendien een halve betrekking psycholoog, maatschappelijk werker of assistent in de psychologie.
De berekening gebeurt op de eerste schooldag volgend op 15 november 1994.
Het technisch personeel dat in een PMS.-centrum de in lid 2 bedoelde jongeren begeleidt, bestaat bij voorrang uit personeelsleden die wegens volledige of gedeeltelijke ontstentenis van betrekking ter beschikking zijn gesteld en niet gereaffecteerd of opnieuw aangesteld zijn.
Die personeelsleden moeten houder zijn van de bekwaamheidsbewijzen vereist voor het technisch personeel van de PMS.-centra.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art.17. Dit besluit treedt in werking op 29 augustus 1994 en heeft uitwerking tot op 30 juni 1995.
Art. 18. De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur, Jeugd en Wetenschappelijk Onderzoek is belast met de uitvoering van dit besluit.
Eupen, 18 januari 1995.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap :
De Minister-President, Minister van Financiën, Volksgezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport, Toerisme, Internationale Betrekkingen en Monumenten en Landschappen,
J. MARAITE
De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur, Jeugd en Wetenschappelijk Onderzoek,
B. GENTGES