14 JULI 1995. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 november 1969 houdende vaststelling voor het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het pensioenrecht en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
Art. 1-7
Artikel 1. In artikel 5, § 1, lid 4 in fine, van het koninklijk besluit van 3 november 1969 houdende vaststelling voor het vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het pensioenrecht en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 28 maart 1984 en 10 december 1984, worden de woorden "1, 1°, van datzelfde artikel 22," vervangen door de woorden "1, van datzelfde artikel 22,".
Art.2. In artikel 15, § 2, 2°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 31 juli 1974, worden de woorden "en de werkgever" geschrapt.
Art.3. In artikel 17, § 1, van datzelfde besluit worden de woorden " en de werkgever" geschrapt.
Art.4. Artikel 22 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 juli 1974, 7 maart 1975, 27 juni 1980 en 20 november 1987, wordt vervangen door de volgende bepalingen :
" Artikel 22. § 1. Naast de voor de pensioenen bestemde persoonlijke en patronale bijdragen, die de werkgever aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid moet storten, is diezelfde werkgever een bijkomende bijdrage verschuldigd welke bestemming is om de bijzondere voordelen te financieren die door dit besluit ten voordele van het vliegend personeel zijn voorzien.
Die bijkomende bijdrage wordt door de werknemer gedragen en is vastgesteld op 4,38 % van het bedrag van zijn loon, zonder dat rekening gehouden wordt met het loongedeelte dat, per maand, het maximumbedrag vastgesteld in artikel 17, § 1, 2°, a) , van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders overtreft.
Dit bijdragepercentage wordt vastgesteld op 7,50 %, 7,60 %, 7,91 %, 8,43 %, 8,95 % en 9,38 % respectievelijk vanaf 1 januari 1974, 1 juli 1975, 1 juli 1980, 1 januari 1981, 1 januari 1982 en van 1 januari 1983 tot 31 maart 1984.
Het maximumbedrag van deze bijdrage zal in geen geval groter zijn dan het bedrag dat op 1 januari 1975 werd vastgesteld met toepassing van artikel 17, § 1, 2°, a), van voornoemde wet van 27 juni 1969, onafgezien evenwel de verhogingen die voortvloeien, enerzijds uit de toepassing op 1 januari van ieder jaar van de herwaarderingscoëfficiënt welke de Koning, krachtens voornoemde beschikkingen door een in Ministerraad overlegd besluit bepaalt, en, anderzijds uit de koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.
Het beoogde maximumbedrag is gekoppeld aan de spilindex 114,20.
Het is afhankelijk van spilindexen behorend tot een reeks waarvan de eerste 114,20 is en elk van de volgende bekomen wordt door de voor- , gaande te vermenigvuldigen met 1,02. Voor de berekening van elke spilindex worden de delen van honderdsten van een punt afgerond op het naast hogere honderdste of verwaarloosd naargelang zij al dan niet 50 % van een honderdste bereiken.
Iedere maal dat het gemiddelde van de overeenkomstig het volgend lid berekende indexcijfers van twee opeenvolgende maanden een der spilindexen bereikt of er op teruggebracht wordt, wordt het maximumbedrag gekoppeld aan de spilindex 114,20 opnieuw berekend door de coëfficiënt 1,02n erop toe te passen, waarin n de rang van de bereikte spilindex vertegenwoordigt. Te dien einde wordt iedere spilindex aangeduid met een volgnummer dat zijn rang opgeeft, het nummer 1 duidt de spilindex aan die volgt op de spilindex 114,20. Voor het berekenen van de coëfficiënt 1,02n worden de breuken van een tienduizendste van een eenheid afgerond tot het hogere tienduizendste of weggelaten, naargelang zij al dan niet 50 % van een tienduizendste bereiken.
Voor de toepassing van het voorgaande lid wordt als het indexcijfer der consumptieprijzen van een bepaalde maand beschouwd het rekenkundig gemiddelde van de indexcijfers van die maand en de drie daaraan voorafgaande maanden.
De verhoging of de vermindering wordt toegepast met ingang van het kalenderkwartaal dat volgt op het einde van de periode van twee opeenvolgende maanden tijdens welke het gemiddeld indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.
De frankgedeelten van het verhoogde of verlaagde maximumbedrag worden weggelaten wanneer die gedeelten geen vijftig centimen bedragen zij worden voor een frank gerekend wanneer zij vijftig centimen of meer bedragen.
Wanneer het verhoogde of verlaagde maximumbedrag niet deelbaar is door 25, wordt dat maximumbedrag, in geval van verhoging, gebracht tot het onmiddellijk hoger bedrag dat deelbaar is door 25 en in geval van verlaging, teruggebracht tot het onmiddellijk lager bedrag dat deelbaar is door 25.
§ 2. Het beoogde bijdragepercentage kan slechts gewijzigd worden na advies van het Nationaal Paritair Comité voor de handelsluchtvaart.".
Art.5. Artikel 23 van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 20 maart 1981 en 20 november 1987, wordt vervangen door de volgende bepalingen :
"Artikel 23. § 1. De door een lid van het vliegend personeel verschuldigde bijkomende bijdrage wordt door de werkgever bij iedere loonuitbetaling afgehouden.
Deze is schuldenaar van deze bijdrage ten overstaan van de Rijksdienst voor pensioenen.
Het begrip "loon" is datgene dat dient voor de toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De bijkomende bijdrage wordt per trimester door de werkgever aan de Rijksdienst voor pensioenen gestort.
§ 2. De bepalingen van artikel 85 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 zijn toepasselijk op de in § 1 bedoelde bijdrage. Wat evenwel de termijnen betreft voor het indienen der aangiften en het overmaken der bijdragen in geval van betaling van een vergoeding verschuldigd wegens onregelmatige beëindiging van de dienstbetrekking, zijn de bepalingen toepasselijk van artikel 35 is van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.".
Art.6. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 1995.
Art. 7. Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 14 juli 1995.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
M. COLLA