7 APRIL 1995. - Ministerieel besluit betreffende de erkenning van stations of laboratoria die bepaalde proeven en analyses verrichten met betrekking tot bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-07-1995 en tekstbijwerking tot 19-11-2010)
Art. 1-11
Artikel 1. (De officiële erkenning van stations en laboratoria zoals bedoeld in punt 2.2. van de inleiding tot bijlage VII van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, en in de punten 2.2., 2.3. en 2.4. van de inleiding tot bijlage VIII van hetzelfde besluit, kan betrekking hebben op volgende proeven en analyses :) <MB 1996-04-11/38, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 09-07-1996>
1) de werkzaamheid van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en de effecten van deze middelen op de opbrengst van planten en plantaardige produkten;
2) de effecten van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik op de kwaliteit van planten en plantaardige produkten;
3) de effecten van met bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik behandelde planten en plantaardige produkten op verwerkingsprocessen;
4) fytotoxiciteit bij met bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik behandelde planten en plantaardige produkten, effecten op volggewassen, effecten op andere planten, inclusief gewassen op aangrenzende velden;
5) de effecten van de behandeling met bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik op planten of plantaardige produkten die voor vermenigvuldiging worden gebruikt;
6) de effecten van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en van werkzame stoffen op bijen en andere nuttige arthropoden, voor zover de betrokken persoon niet over een GLP-certificaat beschikt met betrekking tot dit toepassingsgebied.
7) (residuproeven onder toezicht uitgevoerd op bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, voor zover de betrokken persoon niet over een GLP-certificaat beschikt met betrekking tot dit toepassingsgebied.) <MB 1996-04-11/38, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 09-07-1996>
(8) de proeven en analyses uitgevoerd met werkzame stoffen bestaande uit micro-organismen of virussen en met bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik die uitsluitend micro-organismen of virussen als werkzame stof bevatten, voor het verkrijgen van gegevens inzake de eigenschappen en/of de veiligheid met betrekking tot andere aspecten dan de gezondheid van de mens, voor zover de betrokken persoon niet over een GLP-certificaat beschikt met betrekking tot dit toepassingsgebied.) <MB 2002-02-18/37, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 22-03-2002>
Art.2.Om de erkenning te bekomen en te behouden moeten de in artikel 1 bedoelde personen aan de volgende vereisten beantwoorden :
1) beschikken over voldoende wetenschappelijk en technisch personeel met de nodige opleiding, oefening, technische kennis en ervaring voor de hun toegewezen functies; dit personeel staat onder leiding van een studiedirecteur die houder is van het diploma van landbouwkundig ingenieur, ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën, bio-ingenieur, industrieel ingenieur land- of tuinbouw of licentiaat in de biologie; (voor het uitvoeren van proeven en analyses zoals bedoeld onder punt 8) van artikel 1 dient de studiedirecteur echter te beschikken over een diploma dat relevant is voor het type van proeven en analyses waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;) voor het uitvoeren van proeven zoals bedoeld in artikel 1 waarbij het bestudeerde middel in het milieu wordt gebracht, dient een studiedirecteur die houder is van het diploma van industrieel ingenieur land- of tuinbouw of van licentiaat in de biologie daarenboven te beschikken over een ervaring van minstens 2 jaar terzake; het curriculum vitae van het personeel, evenals een beschrijving van alle taken en verantwoordelijkheden bij het verrichten van de proeven en analyses, zullen beschikbaar zijn en bijgehouden worden; het personeel zal een voortdurende vorming krijgen, ten minste op het vlak van de fytosanitaire proeftechnieken in (het geval bedoeld in artikel 1 onder 1), 4), 5) en 7)) en van de veiligheid (voor de uitvoerder en voor het milieu), die zal vermeld worden in het curriculum vitae; <MB 1996-04-11/38, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 09-07-1996> <MB 2002-02-18/37, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 22-03-2002>
2) beschikken over de nodige geschikte apparatuur om de proeven, analyses en metingen waarvoor hij naar eigen zeggen bevoegd is, correct uit te voeren; de apparatuur moet goed zijn onderhouden en, waar relevant, zijn geijkt alvorens deze in gebruik wordt genomen, en moet vervolgens worden onderhouden en geijkt volgens een vastgesteld schema; per toestel moet een boekje bijgehouden worden waarin alle onderhoud en ijkingen opgetekend worden;
3) beschikken over de nodige geschikte proefvelden en, zo nodig, over kassen, kweekkasten of opslagplaatsen; de omgeving waarin de proeven worden uitgevoerd, mag de uitkomsten niet vertekenen noch de vereiste nauwkeurigheid van de meting ongunstig beïnvloeden;
4) het betrokken personeel moet beschikken over :
a) de voor de proeven te gebruiken methoden, inzonderheid met betrekking tot :
- het beheer van de middelen;
- het gebruik en de afstelling van het weegmaterieel;
- het gebruik van het materieel voor het meten van de inhoud;
- het gebruik, het onderhoud, de controle en het afstellen van het ontledings- en behandelingsmaterieel;
en, in het geval van proeven waarbij het middel in het milieu wordt gebracht, met betrekking tot :
- het aanleggen van de proef;
- de toepassing van het middel;
- het registreren van de gegevens;
- het gebruik en het onderhoud van het zaai- of plantmaterieel;
het gebruik en het onderhoud van het oogstmaterieel;
b) het proefprotocol : doelstelling van de proef, proefprodukt en referentieprodukt, toe te passen doses, precieze geografische lokalisatie van het veld of de kas, lokalisatie en oriëntatie van de proef in het veld of de kas, proefplan (afmetingen van de percelen, aantal herhalingen, paden, enz. ...);
5) in het geval van proeven waarbij het geteste middel in het milieu wordt gebracht moeten, ten laatste bij het starten van elke proef, aan de [1 Dienst Pesticiden en Meststoffen]1 volledige gegevens ter identificatie van de proef worden verstrekt (precieze lokalisatie en volgnummer), met vermelding van de middelen die in de proef zijn opgenomen en van het proefplan, ten einde controle toe te laten; het voortijdig stopzetten van de proeven moet binnen de 48 uur eveneens aan de [1 Dienst Pesticiden en Meststoffen]1 worden gemeld, met opgave van de redenen;
6) de kwaliteit van het werk moet volkomen aan het type, het bereik, de omvang en het nagestreefde doel beantwoorden; het aantal proeven moet eveneens aangepast zijn aan de capaciteit van de uitvoerder wat personeel en materiaal betreft, ten einde een voldoende kwaliteit te verzekeren;
7) een volledig proef- of ontledingsverslag, dat beantwoordt aan de vereisten van het Erkenningscomité, moet voor elke proef of ontleding opgesteld worden;
8) de gegevens van alle oorspronkelijke waarnemingen en berekeningen, en de daarvan afgeleide gegevens, de ijkstaten, en het eindverslag van de proef moeten worden bewaard zolang het betrokken produkt is toegelaten in minstens één Lid-Staat van de Europese Gemeenschap.
----------
(1)<MB 2010-10-28/08, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 29-11-2010>
Art.3.[1 De aanvraag tot erkenning moet in drie exemplaren worden gericht aan de Dienst Pesticiden en Meststoffen. In de aanvraag moet worden aangegeven op welke van de in artikel 1 van 1) tot 8) opgesomde punten zij betrekking heeft. Wat de punten 1) tot 5) betreft moeten de aard van de planten en plantaardige producten, de type producten en de wijze van toepassing van de producten worden aangegeven. Wat het punt 8) betreft moet worden aangegeven op welke soort proeven en analyses de aanvraag betrekking heeft. De aanvraag moet alle gedetailleerde informatie verstrekken die nodig is om aan te tonen dat de aanvrager daadwerkelijk aan de in artikel 2 onder 1) tot 8) gestelde eisen voldoet.]1
[1 ...]1
Deze aanvraag moet vergezeld zijn van een verklaring van de verantwoordelijke dat :
- het bij de proeven en analyses betrokken personeel aan geen enkele commerciële, financiële of andere druk blootstaat die zijn technische beoordeling zou kunnen beïnvloeden;
- de vergoeding van het met de proeven en analyses belaste personeel niet afhangt van het aantal verrichte proeven en analyses, noch van de resultaten van deze proeven en analyses.
----------
(1)<MB 2010-10-28/08, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 29-11-2010>
Art.4.[1 Door middel van een audit wordt nagegaan of de aanvrager beantwoordt aan de vereisten en in staat is te werken overeenkomstig de in artikel 2 opgenomen beginselen. Deze audit wordt binnen de zes maanden na ontvangst van een volgens de vorm ingediende aanvraag verricht door een ploeg van minstens één statutair of contractueel personeelslid niveau A van de Dienst Pesticiden en Meststoffen, vergezeld door minstens twee deskundigen die daartoe aangewezen zijn door het Erkenningscomité.
Na afloop van de audit stellen de personeelsleden en deskundigen bedoeld in het eerste lid, op basis van hun bevindingen een vertrouwelijk geschreven rapport op. Dit rapport richten ze aan het Erkenningscomité, dat vervolgens een advies verstrekt aan de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, verder de minister genoemd. De minister beslist over het verlenen van de erkenning. De beslissing en een kopie van het auditrapport worden bij een ter post aangetekend schrijven naar de aanvrager gestuurd.]1
----------
(1)<MB 2010-10-28/08, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 29-11-2010>
Art.5.[1 De aanvrager verbindt er zich toe aan de in artikel 4, eerste lid bedoelde personeelsleden en deskundigen :
1° alle inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de audits en controles;
2° vrije toegang te verlenen tot het station of laboratorium en alle plaatsen waar de proeven en analyses worden verricht ten einde hen toe te laten om na te gaan of aan de in artikel 2 gestelde eisen wordt voldaan.]1
----------
(1)<MB 2010-10-28/08, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 29-11-2010>
Art.6.Wanneer de Minister oordeelt dat de erkenning niet verleend kan worden, deelt hij de motieven daartoe, bij een ter post aangetekende brief, aan de aanvrager mede.
Deze kan zijn middelen tegen die motieven uiteenzetten in een bezwaarschrift dat hij binnen dertig dagen na de kennisgeving bij een ter post aangetekende brief tot de Minister richt. Het bezwaarschrift, dat alle elementen moet bevatten die het mogelijk maken de aangehaalde middelen te beoordelen, wordt binnen de dertig dagen door het Erkenningscomité onderzocht. Het Erkenningscomité kan beslissen slechts advies te geven na een tweede [1 audit, die]1 binnen de zestig dagen na ontvangst van het bezwaarschrift moet plaatsvinden. Het Erkenningscomité deelt zijn advies mee aan de Minister, waar relevant na kennis te hebben genomen van het verslag met betrekking tot de tweede [1 audit]1 .
De Minister kent de erkenning toe of bevestigt zijn weigering. De beslissing tot weigering moet met redenen omkleed zijn en bij een ter post aangetekende brief ter kennis van de aanvrager worden gebracht binnen de 60 dagen na ontvangst van het advies bedoeld in het vorige lid.
----------
(1)<MB 2010-10-28/08, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 29-11-2010>
Art.7.§ 1. Ten minste om de 2 jaar zal een [1 toezichtsaudit]1 plaatsvinden. De Minister zal een erkenning intrekken indien blijkt dat :
1° niet of niet meer wordt voldaan aan de eisen ter verkrijging van de erkenning;
2° onjuiste of misleidende informatie is verstrekt met betrekking tot de gegevens op basis waarvan de erkenning werd verstrekt.
§ 2. De intrekking gebeurt met inachtneming van de hiernavolgende regels :
1° de Minister deelt de motieven waarop hij de intrekking meent te moeten gronden, bij een ter post aangetekende brief aan de betrokkene mede; de betrokkene kan zijn middelen tegen die motieven uiteenzetten in een bezwaarschrift dat hij binnen dertig dagen na de kennisgeving bij een ter post aangetekende brief volgens de procedure zoals bepaald in artikel 6 tot de Minister richt; deze deelt het bezwaarschrift aan het Erkenningscomité voor advies mede;
2° het Erkenningscomité verstrekt zijn advies zoals in artikel 6 bepaald is;
3° de Minister brengt zijn met redenen omklede beslissing bij een ter post aangetekende brief ter kennis van de betrokkene; de beslissing heeft onmiddellijke uitwerking, vanaf de datum van de kennisgeving van intrekking van de erkenning, zullen de lopende proeven en analyses met betrekking tot de activiteiten waarvoor de erkenning wordt ingetrokken, niet in aanmerking worden genomen door het Erkenningscomité.
----------
(1)<MB 2010-10-28/08, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 29-11-2010>
Art.8.De erkenning is persoonlijk en niet overdraagbaar. Zij wordt toegekend voor een duur van ten hoogste vijf jaar en kan een onbeperkt aantal keren vernieuwd worden voor een periode van telkens ten hoogste vijf jaar. De aanvraag tot vernieuwing moet ten minste zes maanden voor de erkenning vervalt ingediend worden.
(De erkenningen met betrekking op punt 6) van artikel 1 vervallen echter definitief op 31 december 1999. De proeven en analyses waarmee uiterlijk op 31 december 1999 daadwerkelijk is begonnen en die na deze datum overeenkomstig de bepalingen van dit besluit worden voltooid, zullen evenwel nog in aanmerking worden genomen door het Erkenningscomité.) <MB 1996-04-11/38, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 09-07-1996>
[1 De erkenningen met betrekking tot punt 7) van artikel 1 vervallen echter definitief op 31 december 1997. De proeven en analyses waarmee uiterlijk op 31 december 1997 daadwerkelijk is begonnen en die na deze datum overeenkomstig de bepalingen van dit besluit worden voltooid, zullen evenwel in aanmerking worden genomen door het Erkenningscomité.]1
----------
(1)<MB 2010-10-28/08, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 29-11-2010>
Art.9. In geval van onderaanneming van een deel van de proeven of analyses, dient de onderaannemer de erkenning eveneens te hebben bekomen.
Art.10. De naam en het adres van de personen die de erkenning hebben bekomen, worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, evenals de geldigheidsduur van de erkenning.
De intrekking van een erkenning wordt eveneens in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
Art. 11. Dit besluit is van toepassing onverminderd de bepalingen van hoofdstuk III inzake invoer en gebruik van proefprodukten met het oog op wetenschappelijke opzoekingen en proefnemingen, van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik.
Brussel, 7 april 1995.
A. BOURGEOIS