22 MAART 1995. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 26 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en tot invoeging van een artikel 168bis in hetzelfde besluit.
Art. 1-4
Artikel 1. Artikel 26 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 26. De uitbetalingsinstellingen zijn verantwoordelijk voor de sommen die door de Rijksdienst worden voorgeschoten voor de betaling van de uitkeringen en moeten de aanwending ervan rechtvaardigen.
Deze voorschotten worden door de Rijksdienst gestort op de centrale rekening van het hoofdbestuur van de uitbetalingsinstelling, geopend bij een door haar gekozen financiële instelling. De subrekeningen van de gewestelijke en lokale afdelingen van de uitbetalingsinstelling dienen verbonden te zijn aan deze centrale rekening.
De uitbetalingsinstellingen moeten de administratieve en boekhoudkundige onderrichtingen van de Rijksdienst naleven.
Zowel het hoofdbestuur als de gewestelijke en lokale afdelingen van de uitbetalingsinstellingen zijn aan het rekenplichtig toezicht van de Rijksdienst onderworpen.".
Art.2. Een artikel 168bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd :
"Artikel 168bis. § 1. Wanneer de erkende uitbetalingsinstelling krachtens artikel 167 aansprakelijk is kan zij, onder de voorwaarden van § 2 en mits toestemming van de Rijksdienst, de ten onrechte betaalde sommen ten laste leggen van een voorziening, daartoe speciaal aangelegd overeenkomstig de bepalingen van § 4.
§ 2. Om de ten onrechte betaalde sommen ten laste te kunnen leggen van de voorziening moet cumulatief voldaan zijn aan de volgende voorwaarden :
1° de ten onrechte betaalde sommen moeten betrekking hebben op een uitkering in de zin van artikel 27, 4°;
2° de uitbetalingsinstelling moet bewijzen alle mogelijke inspanningen te hebben gedaan om van de werkloze de terugbetaling van de ten onrechte betaalde sommen te bekomen;
3° de uitbetalingsinstelling moet hiertoe een aanvraag indienen bij het hoofdbestuur van de Rijksdienst. Deze aanvraag moet alle identificatiegegevens van de werkloze bevatten, alsook het bedrag van de ten onrechte betaalde sommen. De uitbetalingsinstelling houdt alle stukken waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden van de §§ 1 en 2, 1° en 2°, ter beschikking van de Rijksdienst.
§ 3. Indien de Rijksdienst vaststelt dat voldaan is aan alle voorwaarden van de §§ 1 en 2, brengt hij de uitbetalingsinstelling op de hoogte van zijn gunstige beslissing. Voor zover de voorziening bedoeld in § 4 het toelaat wordt de ten onrechte betaalde som uit de rekening van de uitbetalingsinstelling geschrapt en ten laste gelegd van deze voorziening.
Indien de Rijksdienst vaststelt dat niet voldaan is aan alle voorwaarden van de §§ 1 en 2, wordt de uitbetalingsinstelling op de hoogte gebracht van de afwijzing van de aanvraag en van de reden van de afwijzing.
§ 4. De voorziening bedoeld in § 1 wordt elke maand gevoed met het bedrag van de intresten die de uitbetalingsinstelling geniet op de voorschotten bedoeld in artikel 26. Het eventueel overschot van de voorziening op het einde van het boekhoudjaar, wordt overgedragen naar het volgende boekhoudjaar om voor dezelfde doeleinden te worden gebruikt.
In afwijking van het vorig lid komen de intresten, verkregen over een trimester waarin de liquiditeitsmarge vastgesteld door het beheerscomité wordt overschreden, integraal ten goede van de Rijksdienst."
Art.3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1994.
Art. 4. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 maart 1995.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET