9 MAART 1995. - Koninklijk besluit ter bescherming van de personeelsleden tegen ongewenst seksueel gedrag op het werk bij de besturen en andere diensten van de federale ministeries, evenals in sommige instellingen van openbaar nut.
HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied en definitie.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Beginselverklaring en oprichting van een vertrouwensdienst.
Art. 3-8
HOOFDSTUK III. - Tuchtvordering.
Art. 9-10
HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied en definitie.
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de besturen en andere diensten van de federale ministeries en op de instellingen van openbaar nut bedoeld in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en die onderworpen zijn aan het gezag, de controle- of de voogdijbevoegdheid van de federale overheid, met uitzondering van de instellingen die een industriële of commerciële activiteit uitoefenen of die geneeskundige, profylactische of hygiënische verzorging verlenen.
Art.2. Onder ongewenst seksueel gedrag wordt verstaan elke vorm van verbaal, niet-verbaal of lichamelijk gedrag van seksuele aard waarvan degene die zich er schuldig aan maakt, weet of zou moeten weten, dat het afbreuk doet aan de waardigheid van vrouwen en mannen op het werk.
HOOFDSTUK II. - Beginselverklaring en oprichting van een vertrouwensdienst.
Art.3. De personeelsleden hebben het recht met waardigheid behandeld te worden. Ongewenst seksueel gedrag op het werk kan niet toegelaten of getolereerd worden.
De personeelsleden moeten afzien van elk ongewenst seksueel gedrag tegenover hun meerderen, hun collega's of hun ondergeschikten, evenals tegenover de gebruikers van hun diensten.
Art.4.
§ 1. Binnen een termijn van drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit richt ieder in artikel 1 bedoeld ministerie of bedoelde instelling een vertrouwensdienst op.
§ 2. De vertrouwensdienst is samengesteld uit minstens één ambtenaar per taalrol van niveau 1 of niveau 2+ en met ten minste vijf jaar niveauanciënniteit. In functie van het personeelsbestand van het betrokken ministerie of de betrokken instelling kan de vertrouwensdienst aangevuld worden met één of meer ambtenaren in de hoofdbesturen en de buitendiensten.
§ 3. De leden van de vertrouwensdienst, hierna vertrouwenspersonen genoemd, worden door de leidende ambtenaar van het betrokken ministerie of de betrokken instelling aangesteld voor een hernieuwbare termijn van drie jaar.
De aanstelling en hernieuwing gebeuren na een met redenen omkleed advies van het bevoegd overlegcomité.
Indien de vertrouwenspersoon niet voldoet, kan de leidende ambtenaar, na een met redenen omkleed advies van het bevoegd overlegcomité, een einde stellen aan het lopende mandaat. In dat geval wordt een nieuwe vertrouwenspersoon aangeduid overeenkomstig § 2, die het lopende mandaat zal voleindigen.
Art.5.
§ 1. De vertrouwenspersonen hebben als taak raad te geven, hulp te bieden aan personeelsleden die het slachtoffer geworden zijn van ongewenst seksueel gedrag en bij te dragen tot een informele of formele oplossing van het probleem.
Zij zullen een aangepaste opleiding genieten betreffende de beste methoden om de problemen op te lossen.
Na een met redenen omkleed advies van het bevoegd overlegcomité, worden door de leidende ambtenaar bedoeld in artikel 4, § 3, eerste lid, de nodige middelen en tijd vrijgemaakt voor de uitoefening van het mandaat van vertrouwenspersoon.
§ 2. Wanneer de feiten van ongewenst seksueel gedrag, die werden meegedeeld aan een lid van de vertrouwensdienst, een onderzoek noodzakelijk maken, dan wordt dit gevoerd door de ambtenaar van niveau 1 of niveau 2+, bedoeld in artikel 4, § 2.
Indien de persoon die de feiten heeft aangegeven het vraagt, wordt het verslag van het onderzoek voorgelegd aan de bevoegde hiërarchische meerdere van de vermeende dader.
Art.6. Het mandaat van vertrouwenspersoon mag geen aanleiding geven tot enig nadeel of speciale voordelen voor degene die het uitoefent. De vertrouwenspersoon ressorteert, voor de uitoefening van zijn functie, rechtstreeks onder de hoofden van bestuur.
Art.7. De beginselverklaring omtrent ongewenst seksueel gedrag op het werk, bedoeld in artikel 3, en de identiteit van de vertrouwenspersonen, moeten door de personeelsdienst meegedeeld worden aan de personeelsleden.
Art.8. Eenieder die slachtoffer is van ongewenst seksueel gedrag op het werk kan deze feiten ter kennis brengen van de bevoegde hiërarchische meerdere van de vermeende dader.
HOOFDSTUK III. - Tuchtvordering.
Art.9. Elk geval van ongewenst seksueel gedrag op het werk van een statutair personeelslid kan aanleiding geven tot een tuchtprocedure en tot het uitspreken van tuchtstraffen overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het statutair personeel.
Elk geval van ongewenst seksueel gedrag op bet werk van een contractueel personeelslid kan aanleiding geven tot het opleggen van een sanctie overeenkomstig de bepalingen van de arbeidsovereenkomst of van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Art. 10. Onze Minister belast met het Beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, Onze Minister van Ambtenarenzaken, zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 maart 1995.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister belast met het Beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen,
Mevr. M. SMET
De Minister van Ambtenarenzaken,
J. VANDE LANOTTE