10 JUNI 1994. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 20 november 1978 houdende oprichting en samenstelling der colleges van dienstchefs van het Ministerie van Financiën en waarbij aan deze colleges sommige bevoegdheden inzake de loopbaan van het Rijkspersoneel worden toevertrouwd.
Art. 1-2
Artikel 1. Artikel 5 van het ministerieel besluit van 20 november 1978 houdende oprichting en samenstelling der colleges van dienstchefs van het Ministerie van Financiën en waarbij aan deze colleges sommige bevoegdheden inzake de loopbaan van het Rijkspersoneel worden toevertrouwd, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 23 maart 1989, wordt vervangen door volgende bepaling :
"Art. 5. § 1. Voor de administraties en diensten bedoeld in artikel 1, 1° tot 9°, worden de bij de artikelen 23, 26 en 67 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 aan de Directieraad toegekende machten toevertrouwd aan het college van dienstchefs van de administratie waar de benoeming moet geschieden, behalve :
a) voor de ambtenaren van niveau 1 van de centrale administraties;
b) voor de ambtenaren van de buitendiensten, kandidaten voor de betrekkingen van gewestelijk directeur of van voorzitter van een aankoopcomité, met uitzondering van de overtallige benoemingen correlatief met de benoeming van de hypotheekbewaarders.
§ 2. Wanneer het college van dienstchefs van een van de in artikel 1, 5° tot 8°, bedoelde administraties de aanspraken voor benoeming moet onderzoeken van kandidaten benoemd bij de Administratie van de bijzondere belastinginspectie of ter beschikking gesteld of te stellen van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie kan de Administrateur-generaal van de belastingen, één of meer ambtenaren van bedoelde administratie van ten minste rang 13 met raadgevende stem aan dit college toevoegen. Hetzelfde geldt wanneer het bij het eerste lid bedoelde college zich moet uitspreken over andere individuele maatregelen betreffende een ambtenaar ter beschikking gesteld van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie.
§ 3. Wanneer het college van dienstchefs van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie de aanspraken voor benoeming moet onderzoeken van kandidaten, te benoemen bij deze Administratie, kan de Administrateur-generaal van de belastingen, één of meer ambtenaren van ten minste rang 13 van de administratie van oorsprong van de kandidaten met raadgevende stem aan dit college toevoegen. "
Art. 2. Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling :
" Elk college van dienstchefs stelt zijn huishoudelijk reglement op. "
Brussel, 10 juni 1994.
Ph. MAYSTADT