Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

31 MAART 1995. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel en van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-04-1995 en tekstbijwerking tot 19-05-2005).



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel.
Art. 1-33
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut.
Art. 34-44
HOOFDSTUK III. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 45-48



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1973010803 



Uitvoeringsbesluit(en):

1996801797  2005002057 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel.
Artikel 1. In artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, worden de woorden "aan de voorwaarden inzake beoordeling" vervangen door de woorden "aan de voorwaarden inzake evaluatie".

Art.2. Artikel 16, eerste lid, 4°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "4° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben."

Art.3. Artikel 33bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 november 1982 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 februari 1985 en 26 september 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 33bis. § 1. De interdepartementale stagecommissie is paritair samengesteld uit :
  1° de Vaste Wervingssecretaris, voorzitter;
  2° een adjunct-vaste Wervingssecretaris van de andere taalrol, aangewezen door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren;
  3° de secretaris-generaal van het Ministerie van Ambtenarenzaken;
  4° twee andere secretarissen-generaal per taalrol, aangewezen door de in college vergaderde secretarissen-generaal;
  5° de directeur-generaal van de vorming;
  6° de vormingsdirecteur onder wiens toezicht de stagiair staat;
  7° negen leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en dit, naar rato van drie leden per organisatie.
  De in college vergaderde secretarissen-generaal wijzen bovendien twee secretarissen-generaal per taalrol aan in de hoedanigheid van plaatsvervangend lid.
  § 2. De door de representatieve vakorganisaties aangewezen leden worden gekozen onder de rijksambtenaren die tot niveau 1 behoren en moeten erkend worden door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren. De weigering tot erkenning wordt voorgelegd aan het comité voor de nationale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten.
  De Vakorganisaties wijzen de plaatsvervangende leden aan volgens de procedure die wordt gebruikt voor het aanwijzen van de gewone leden.
  § 3. De commissie beraadslaagt geldig over een stagiair wanneer ten minste negen leden aanwezig zijn van wie drie behoren tot dezelfde taalrol als de stagiair of het bewijs geleverd hebben de tweede taal voldoende te kennen overeenkomstig artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
  Bovendien moeten bij de stemming de leden die de overheid vertegenwoordigen en de leden die de vakorganisaties vertegenwoordigen even talrijk zijn. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door het uitschakelen van een of meer leden na loting.
  Wanneer de commissie na een eerste oproeping van de leden in onvoldoende aantal is, houdt zij zitting en beraadslaagt zij geldig over dezelfde stagiair bij de volgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige leden.
  De stemming is geheim. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
  § 4. De ambtenaar-generaal van het bestuur waarvoor de stagiair tijdelijk is aangewezen en die tot dezelfde taalrol als deze behoort, wordt ambtshalve gehoord."

Art.4. Artikel 38 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 februari 1985, 4 maart 1993 en 26 september 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 38. § 1. In elk ministerie is er een stagecommissie; in voorkomend geval bestaat zij uit afdelingen naargelang van de taalrollen waartoe de ambtenaren van het ministerie waarvoor zij wordt ingesteld, behoren.
  De commissie of de afdeling is paritair samengesteld uit :
  1° ten minste twee ambtenaren van ten minste rang 13 aangewezen door de secretaris-generaal of bij gebrek aan secretaris-generaal, de ambtenaargeneraal daartoe door de minister aangewezen;
  2° de vormingsdirecteur;
  3° leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 of van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en dit naar rato van ten hoogste twee leden per organisatie.
  De secretaris-generaal of, bij gebrek aan secretaris-generaal, de ambtenaar-generaal daartoe door de minister aangewezen wijst één van de in het tweede lid, 1°, bedoelde ambtenaren aan om het voorzitterschap van de commissie of van de afdeling waar te nemen. Hij kan eveneens andere ambtenaren van ten minste rang 13 aanwijzen in de hoedanigheid van plaatsvervangend lid.
  § 2. De door de representatieve vakorganisaties aangewezen leden worden gekozen uit de rijksambtenaren en moeten door de betrokken minister erkend worden. Zij behoren tot hetzelfde of een hoger niveau als dat van de betrokken stagiair. De weigering tot erkenning wordt aan het advies van het bevoegde sectorcomité voorgelegd.
  De vakorganisaties wijzen plaatsvervangende leden aan volgens de procedure die wordt gebruikt voor het aanwijzen van de gewone leden.
  § 3. De commissie beraadslaagt geldig over een stagiair wanneer ten minste de helft van de leden aanwezig is. Bovendien moeten bij de stemming de leden die de overheid vertegenwoordigen en de leden die de vakorganisaties vertegenwoordigen even talrijk zijn. Eventueel wordt de pariteit hersteld door het uitschakelen van een of meer leden na loting.
  Wanneer de commissie na een eerste oproeping van de leden in onvoldoende aantal is, beraadslaagt en stemt zij geldig over dezelfde stagiair bij de volgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige leden.
  De stemming is geheim. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
  § 4. De dienstchef die de stagiair onder zijn gezag heeft, wordt ambtshalve gehoord."

Art.5. In artikel 48quinquies, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, worden de woorden "die op hun laatste beoordelingstaat de vermelding "zeer goed" hebben bekomen" vervangen door de woorden "die als resultaat van hun evaluatie de vermelding "zeer goed" hebben bekomen."

Art.6. In artikel 54 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 26 september 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid wordt vervangen door het volgende lid :
  "Behalve de bevoegdheid die dit statuut hem met name toekent, heeft de directieraad, onder de door Ons te stellen voorwaarden, het hoge toezicht over de afwisseling van de loopbaan van de rijksambtenaren";
  2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art.7. Artikel 56, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Zij heeft tot doel, volgens de door Ons vastgelegde modaliteiten, de beroepsbekwaamheden van de ambtenaar te bepalen."

Art.8. Artikel 57 van hetzelfde besluit, vervangen bij het konink- lijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 57. § 1. De evaluatie wordt om de twee jaar aan de rijksambtenaar betekend door middel vangen evaluatieblad waarvan het model wordt opgesteld door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren.
  In afwijking van het eerste lid wordt de evaluatie de eerste maal aan de ambtenaar betekend een jaar na zijn benoeming in vast verband.
  In afwijking van het eerste lid wordt de evaluatie aan de ambtenaar die zijn ambt na een afwezigheid van tenminste één jaar hervat of die een nieuw ambt dient uit te oefenen zonder dat hij daarom een bevordering heeft verkregen, betekend nadat hij zijn ambt gedurende één jaar heeft uitgeoefend.
  In afwijking van het eerste lid wordt de evaluatie elk jaar aan 4e ambtenaar, die volgens de op hem toepasselijke bepalingen zijn eerste bevordering verkrijgt door verhoging in weddeschaal die niet afhankelijk gesteld is van de vacature van een betrekking, betekend zodra hij een anciënniteit van vier jaar of minder dan vier jaar heeft.
  § 2. In al de gevallen bedoeld in paragraaf 1, geschiedt de evaluatie tussen 15 september en 15 december van het lopende jaar.
  § 3. Wanneer de evaluatie die met toepassing van § 1 wordt medegedeeld de meest negatieve vermelding oplevert, wordt een nieuwe evaluatie een jaar na de betekening aan de ambtenaar bekendgemaakt.
  Deze paragraaf is niet toepasselijk in het geval bedoeld in § 1, derde lid."

Art.9. Artikel 58 van hetzelfde besluit, vervangen bij het konink- lijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 58. De evaluatie van de rijksambtenaren wordt toegekend na een onderhoud over zowel het persoonlijk dossier van de ambtenaar als over de beoordeling die hem is gegeven.
  De evaluatie van de ambtenaren van niveau 1 wordt toegekend door een evaluatieconferentie die door Ons wordt opgericht.
  De evaluatie van de ambtenaren van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 geschiedt door twee hiërarchische meerderen, onder wie de onmiddellijke hiërarchische meerdere."

Art.10. Artikel 59 van hetzelfde besluit, vervangen bij het konink- lijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 59. Als de rijksambtenaar die tot een graad van de rangen 10 tot 14 of van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 is benoemd zich niet kan akkoord verklaren met de eindvermelding van de hem betekende evaluatie, wegens het feit dat hij niet de eindvermelding "zeer goed" heeft verkregen, heeft hij de mogelijkheid om de zaak, wat de inhoud betreft, bij de directieraad aanhangig te maken binnen de tien dagen na de betekening van de evaluatie.
  Het beroep schorst de beslissing.
  De ambtenaar verschijnt persoonlijk en kan zijn opmerkingen doen gelden; voor zijn verdediging kan hij door een persoon naar eigen keuze bijgestaan worden.
  De directieraad kan zijn bevoegdheid aan geen enkel ander orgaan delegeren.
  De directieraad neemt zijn beslissing uiterlijk binnen de twee maanden volgend op het indienen van het beroep.
  De leden van de directieraad mogen niet beraadslagen noch aan de stemming deelnemen wanneer ze in enige hoedanigheid een rol hebben gespeeld bij de evaluatie van de ambtenaar.
  Tegen de beslissing van de directieraad is geen beroep mogelijk."

Art.11. Artikel 60 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994; wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 60. § 1. Indien de rijksambtenaar die tot een graad van de rangen 10 tot 14 of van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 benoemd is zich niet akkoord kan verklaren met de eindvermelding van de hem betekende evaluatie, wegens het feit dat hij niet de eindvermelding "goed" heeft verkregen, heeft hij de mogelijkheid om de zaak, wat de inhoud en de vorm betreft, aanhangig te maken bij de bevoegde raad van beroep binnen tien dagen na de betekening van de evaluatie. De in artikel 59 bedoelde ambtenaar kan eveneens de zaak bij de raad van beroep aanhangig maken als hij een vormgebrek kan aanvoeren. Onder "vormgebrek" moet worden verstaan "elk gebrek dat de regelmatigheid van de procedure aantast". Het beroep schorst de beslissing.
  De ambtenaar verschijnt persoonlijk en kan zijn opmerkingen doen gelden; voor zijn verdediging kan hij door een persoon naar eigen keuze bijgestaan worden.
  § 2. De voorzitter van de raad van beroep verklaart elk beroep dat tergend en roekeloos is, onontvankelijk.
  Hij stuurt het dossier terug naar de directieraad als het beroep tot de bevoegdheid van laatstgenoemde behoort."

Art.12. Artikel 61 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 61. Wanneer de ambtenaar waarvan sprake in artikel 59 eveneens een beroep wegens vormgebrek bij de bevoegde raad van beroep heeft ingesteld wordt het bij de directieraad ingesteld beroep geschorst".

Art.13. Artikel 66, § 2, van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met het volgende lid :
  "Niet vrijwillig is de onderbreking van de ambtenaar die, alvorens in een ministerie te zijn aangeworven, vastbenoemd werd in een ministerie, in een instelling van openbaar nut met toepassing van het koninklijk besluit van 8 januari 1993 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut of in een wetenschappelijke inrichting met toepassing van het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het administratief personeel, van het technisch personeel en van het meesters- en dienstpersoneel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat".

Art.14. Artikel 69, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1969, waarvan de huidige tekst § 3 zal zijn, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 2. In afwijking van paragraaf 1, 1b, b, kunnen voor de berekening van de dienstanciënniteit in aanmerking komen, de werkelijke diensten in de zin van artikel 66, § 1, welke een ambtenaar heeft verricht alvorens in een ministerie te worden aangeworven, als titularis van een ambt met volledige prestaties in de zin van artikel 66, § 3, in de diensten van de Regeringen van de Gewesten en de Gemeenschappen of in de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. De werkelijke diensten komen slechts in aanmerking vanaf de datum dat de ambtenaar benoemd was in deze diensten."

Art.15. Artikel 74bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het konink- lijk besluit van 26 september 1994, wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 74bis. Onder de door Ons vastgelegde voorwaarden, kunnen vacante betrekkingen van rang 17 of 16, alsook een vacante betrekking van rang 15 waarvan de titularis de verantwoordelijkheid over een bestuur heeft, worden toegekend aan een ambtenaar van niveau 1 voor een periode van maximum 6 jaar. Deze periode is hernieuwbaar."

Art.16. In artikel 75 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 28 oktober 1988 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 september 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 3. Om een bevordering of een verandering van graad te verkrijgen, moet de ambtenaar zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden. Bovendien moet hij ten minste de vermelding "goed" hebben verkregen. De bevordering of verandering van graad wordt evenwel bij voorrang toegekend aan de ambtenaar die de vermelding "zeer goed" heeft verkregen.";
  2° (...) <KB 2002-09-05/37, art. 241, 002; Inwerkingtreding : 26-09-2002, zie ook KB 2002-09-05/37, art. 242>

Art.17. In artikel 77 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 februari 1985 en 14 september 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1°
  § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 2. Inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste één maand en mag niet hoger liggen dan die welke bepaald is in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.";
  2°
  § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 4. Onverminderd artikel 107 wordt tuchtschorsing uitgesproken voor een periode van ten minste één maand en ten hoogste drie maanden";
  3°
  § 6 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 6. Elke tuchtstraf wordt op de individuele fiche van de ambtenaren opgetekend."

Art.18. Artikel 78 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 februari 1985 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 maart 1993 en 26 september 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 78. § 1. De tuchtstraf wordt uitgesproken door de tot benoemen bevoegde overheid wat de ambtenaren van de niveaus 4, 3, 2 en 2+ betreft.
  Wat de ambtenaren van niveau 1 aangaat, wordt zij uitgesproken door de minister, behalve de terugzetting in graad en de afzetting die door Ons worden opgelegd.
  § 2. De tuchtstraffen worden uitgesproken na een voorlopig voorstel door de bevoegde hiërarchische meerdere. Deze hoort vooraf de ambtenaar over de feiten die hem ten laste worden gelegd en gaat, in voorkomend geval, over tot het horen van getuigen. De ambtenaar kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.
  Er worden notulen opgesteld van deze verhoren.
  § 3. De ambtenaar viseert de notulen en geeft ze binnen zeven dagen terug. Indien hij bezwaren heeft, geeft hij de notulen terug vergezeld van een schriftelijke nota.
  § 4. Binnen vijf dagen volgend op de beëindiging van de termijn vastgesteld in paragraaf 3 betekent de hiërarchische meerdere aan de ambtenaar de tuchtstraf die hij van plan is jegens hem voor te stellen en stuurt het voorstel naar de directieraad.
  § 5. De minister wijst de bevoegde hiërarchische meerdere aan voor de toepassing van dit artikel."

Art.19. Artikel 79 van hetzelfde besluit, vervangen bij het konink- lijk besluit van 25 februari 1985 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 79. § 1. Binnen de vijf dagen vanaf de dag waarop het voorstel van tuchtstraf bij hem aanhangig is gemaakt, roept de directieraad de ambtenaar bij een ter post aangetekende brief op om voor hem te verschijnen; het horen van de ambtenaar moet tussen de twintigste en de dertigste dag volgend op het aanhangig maken bij de raad gebeuren.
  De oproeping vermeldt de plaats, de dag en het uur van de zitting alsook de plaats waar en de termijn waarbinnen het tuchtdossier kan worden geraadpleegd.
  De ambtenaar verschijnt persoonlijk; hij mag worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze. De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de directieraad.
  Indien de ambtenaar of zijn verdediger, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, geldt het voorlopige voorstel als definitief voorstel.
  De directieraad doet uitspraak op grond van de stukken van het dossier, zelfs indien de ambtenaar of zijn verdediger een geldige reden kan aanvoeren, zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt.
  § 2. Kan geen zitting houden noch deelnemen aan de beraadslaging van de directieraad, de ambtenaar tegen wie de tuchtvordering is ingezet of elke ambtenaar die heeft deelgenomen aan het instellen van de tuchtvordering of die in enige hoedanigheid aan de tuchtprocedure heeft deelgenomen.
  § 3. Binnen een termijn van ten hoogste twee maanden vanaf de dag dat de zaak bij de directieraad is ingediend, doet de directieraad het definitieve voorstel (en betekent het aan de ambtenaar binnen de tien dagen). (Erratum. Zie B.St. 13-10-1995, p. 29126)
  § 4. De minister kan aan het college van diensthoofden de bevoegdheid toekennen het definitieve voorstel te doen. De ambtenaren worden hiervan op de hoogte gebracht bij middel van een dienstnota.
  § 5. Binnen tien dagen die volgen op de betekening van het definitieve voorstel, kan de ambtenaar tegen dit voorstel beroep aantekenen bij de bevoegde raad van beroep."

Art.20. In artikel 80 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het konink- lijk besluit van 25 februari 1985, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, eerste lid, wordt het woord "doorgehaald" vervangen door het woord "uitgewist";
  2° in § 1, tweede lid, wordt het woord "doorhaling" vervangen door het woord "uitwissing";
  3° in § 2, eerste lid, wordt het woord "doorhaling" vervangen door het woord "uitwissing".

Art.21. Artikel 81 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 februari 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 81. § 1. De bevoegde overheid kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan die welke definitief voorgesteld is.
  Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode voor de uitspraak, tenzij een verordeningsbepaling uitdrukkelijk anders luidt.
  § 2. Wanneer meer dan één feit ten laste van de ambtenaar gelegd wordt, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
  Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan, dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt.
  § 3. Strafvordering schorst de procedure en de tuchtuitspraak.
  Ongeacht het resultaat van de strafvordering, oordeelt alleen de administratieve overheid over de gepastheid een tuchtstraf uit te spreken.
  § 4. Niemand kan het voorwerp van een tuchtvordering zijn voor reeds bestrafte feiten.
  § 5. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan of zijn vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voorafgaande aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.
  In geval van strafvordering en indien het openbaar ministerie de einduitspraak van het gerecht ter kennis heeft gebracht van de minister onder wiens gezag de ambtenaar staat, moet de tuchtvordering ingesteld worden binnen zes maanden na de datum van de kennisgeving".

Art.22. In artikel 83 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 januari 1987 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 maart 1993, 15 maart 1993 en 26 september 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid wordt vervangen door het volgende lid :
  "De raden van beroep hebben als opdracht kennis te nemen van de beroepen bedoeld in artikel 60, van de beroepen in tuchtzaken en van de andere maatregelen en voorstellen die bij hen kunnen worden aanhangig gemaakt met toepassing van de bepalingen van dit statuut of van de besluiten die worden genomen ter uitvoering ervan. Ze behandelen bij voorrang de in artikel 60 bedoelde beroepen in de eerste zitting nadat de zaak bij de raad van beroep werd ingediend.";
  2° het artikel 83 wordt vervolledigd met een lid, luidend als volgt :
  "De Koning kan één of meer raden van beroep oprichten, die kennis nemen van de beroepen van de ambtenaren van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 behorende tot twee of meerdere ministeries."

Art.23. In artikel 84 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 januari 1987 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 november 1990 en 4 maart 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1°
  § 1 wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "§ 1. De departementale raden van beroep en de interdepartementale raad van beroep zijn samengesteld uit :
  a) twee voorzitters, magistraat, door Ons benoemd; de Franstalige voorzitter zit de Franstalige afdeling voor, de Nederlandstalige voorzitter zit de Nederlandstalige afdeling voor;
  b) per afdeling, assessoren gekozen uit de rijksambtenaren;
  c) per afdeling, een griffierrapporteur;
  d) plaatsvervangers, namelijk :
  - voor de departementale raden van beroep, twee of drie voorzitters, door ons benoemd, tenminste twee griffiers-rapporteurs en assessoren;
  - voor de interdepartementale raad van beroep, drie voorzitters, door Ons benoemd, tenminste twee griffiers-rapporteurs en assessoren.";
  2°
  § 2 wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "§ 2. Twee plaatsvervangende voorzitters nemen respectievelijk het voorzitterschap waar van de Franstalige afdeling voor de Franstalige voorzitter en van de Nederlandstalige afdeling voor de Nederlandstalige voorzitter.
  In de interdepartementale raad van beroep, moet de derde plaatsvervangende voorzitter zijn kennis van het Duits bewijzen evenals van het Frans of het Nederlands. Hij treedt inzonderheid op als voorzitter van de afdeling die ermede belast is een advies uit te brengen over de beroepen die worden ingediend door ambtenaren van het Duitse taalstelsel.
  In de departementale raad van beroep is het wenselijk, indien het ministerie personeelsleden heeft van het Duitse taalstelsel, een derde plaatsvervangende voorzitter te benoemen die zijn kennis van de Duitse taal, evenals van het Frans of het Nederlands, moet bewijzen; hij treedt inzonderheid op als voorzitter van de afdeling die ermede belast is een advies uit te brengen over de beroepen die worden ingediend door ambtenaren van het Duitse taalstelsel.";
  3° in § 3 wordt het tweede lid vervangen door het volgende lid :
  "De assessoren worden gekozen uit de rijksambtenaren die ten minste 35 jaar oud zijn en zes jaar goede dienst tellen. Bij gebrek aan ambtenaren die zes jaar goede dienst tellen kan van deze voorwaarde worden afgeweken.";
  4°
  § 7 wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "§ 7. In elke zaak wijst de betrokken minister of zijn afgevaardigde een ambtenaar en een vervanger aan om het betwiste voorstel te verdedigen."

Art.24. Een artikel 84bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd :
  "Artikel 84bis. § 1. Wanneer de raden van beroep kennis nemen van de beroepen bedoeld in artikel 60, worden de bevoegdheden die aan de magistraat zijn toevertrouwd, uitgeoefend :
  1° bij de interdepartementale raad van beroep, door een Nederlandstalig ambtenaar-generaal en een Franstalig ambtenaar-generaal, aangewezen door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren;
  2° bij de departementale raad van beroep, door een Nederlandstalig ambtenaar en een Franstalig ambtenaar, aangewezen door de betrokken minister.
  § 2. Om als voorzitter te kunnen worden aangewezen moet de ambtenaar :
  1° ten volle vijfenvijftig jaar oud zijn;
  2° houder zijn van een diploma van doctor of licentiaat in de rechten;
  3° ten minste twintig jaar anciënniteit in niveau 1 hebben.
  Vóór de aanwijzing van ambtenaren in de hoedanigheid van voorzitter van een raad van beroep, legt de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren of de bevoegde minister, een lijst van kandidaten voor advies voor aan de vakorganisaties die in de betrokken raad van beroep zitting hebben. Dit advies wordt binnen de tien dagen gegeven.
  Aan elke voorzitter worden twee plaatsvervangers toegevoegd die op dezelfde wijze worden aangewezen als de werkelijke voorzitter en die respectievelijk het voorzitterschap waarnemen van de Nederlandstalige afdeling voor de Nederlandstalige voorzitter en van de Franstalige afdeling voor de Franstalige voorzitter.
  Voor de interdepartementale raad van beroep wordt een derde plaatsvervangende voorzitter toegevoegd die zijn kennis van het Duits moet bewijzen, evenals van het Nederlands en het Frans. Hij treedt inzonderheid op als voorzitter van de afdeling die ermee belast is kennis te nemen van de beroepen die worden ingediend door ambtenaren van het Duitse taalstelsel.
  Voor de departementale raad van beroep dient, als het ministerie ambtenaren van het Duitse taalstelsel bevat, een derde plaatsvervangende voorzitter te worden aangewezen, die zijn kennis van het Duits moet bewijzen, evenals van het Nederlands en het Frans. Hij treedt inzonderheid op als voorzitter van de afdeling die ermee belast is kennis te nemen van de beroepen die worden ingediend door ambtenaren van het Duitse taalstelsel.
  § 3. De ambtenaar die overeenkomstig dit artikel als voorzitter is aangewezen kan de raad van beroep niet voorzitten wanneer die kennis neemt van een beroep inzake evaluatie dat is ingediend door een ambtenaar die tot hetzelfde ministerie behoort. Bovendien mag de ambtenaar die is aangewezen om een departementale raad van beroep voor te zitten niet behoren tot het ministerie waarvoor de raad van beroep wordt opgericht.
  § 4. De ambtenaar die als voorzitter van een raad van beroep is aangewezen oefent zijn opdracht in volle onafhankelijkheid uit. Hij licht de minister die hem heeft aangewezen in over elk feit dat deze onafhankelijkheid kan in het gedrang brengen.
  § 5. De voorzitter is niet stemgerechtigd, behalve bij staking van stemmen; in dat geval neemt hij de beslissing.
  Indien er een staking van stemmen is, wordt de beslissing door de raad van beroep genomen."

Art.25. Artikel 86 van hetzelfde besluit, vervangen bij het konink- lijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 86. De verzoeker heeft het recht de assessoren te wraken. Dit recht kan slechts eenmaal tijdens een zelfde zaak worden uitgeoefend.
  De griffier-rapporteur geeft bij een ter post aangetekende brief kennis aan de verzoeker de lijst van de gewone of plaatsvervangende assessoren die zijn opgeroepen voor het onderzoek van de hem betreffende zaak.
  Binnen een termijn van acht dagen vanaf de bekendmaking van de lijst verzendt de verzoeker bij een ter post aangetekende brief deze lijst naar de griffie met vermelding van de naam der assessoren die hij wraakt. De wraking moet gemotiveerd worden.
  Wanneer de in het derde lid vastgelegde termijn verstreken is, wordt de ambtenaar geacht af te zien van zijn recht om assessoren te wraken."

Art.26. Artikel 89 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt als volgt aangevuld :
  "Dit dossier bevat alle stukken betreffende de ten laste gelegde feiten".

Art.27. Artikel 90 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid :
  "In geval van vertraging bij het vastleggen van de datum van de zitting die moet plaatsvinden uiterlijk een maand nadat de zaak bij de raad van beroep aanhangig werd gemaakt, deelt de voorzitter aan de minister de reden van deze vertraging mede".

Art.28. Artikel 90bis van hetzelfde besluit, ingevoegd hij het konink- lijk besluit van 16 maart 1964, wordt aangevuld met het volgende lid :
  "Indien de assessoren een wettige reden van verhindering hebben, moeten zij de voorzitter schriftelijk de reden van hun afwezigheid mededelen binnen drie dagen volgend op de datum van de oproeping".

Art.29. Artikel 91, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende lid :
  "Na onderzoek stuurt de raad van beroep het dossier aan de betrokken minister en geeft hem kennis van zijn gemotiveerd advies uiterlijk één maand na datum van de zitting. Hij vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd bereikt. In het geval dat de in dit lid bepaalde termijn niet wordt geëerbiedigd, deelt de voorzitter aan de minister de reden van de vertraging mede".

Art.30. Artikel 92 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 92. De ambtenaar verschijnt persoonlijk voor de raad van beroep; hij mag worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze. De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de raad van beroep.
  De ambtenaar deelt aan de griffie van de raad de naam van zijn verdediger mede binnen drie dagen volgend op de datum van de oproeping."

Art.31. Artikel 93 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 93. Indien de ambtenaar of zijn verdediger, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, beschouwt de voorzitter de zaak als niet meer bij de raad aanhangig en doet hij het dossier toekomen aan de minister.
  De raad doet uitspraak op grond van de stukken van het dossier, zelfs indien de ambtenaar of zijn verdediger een geldige reden kan aanvoeren, zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt."

Art.32. Artikel 94 van hetzelfde besluit, gewijzigd hij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt aangevuld met het volgende lid :
  "De beslissing van de minister moet aan de ambtenaar en aan de raad van beroep worden medegedeeld binnen de vijftien dagen vanaf de betekening van het advies van deze laatste aan de minister."

Art.33. (ingetrokken) <KB 2005-05-11/30, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-06-2005>

HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut.
Art.34. _ Artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 16 november 1979, 26 januari 1984, 13 juli 1987, 25 november 1993 en 14 september 1994, wordt aangevuld als volgt :
  "38° Ministerieel besluit van 3 april 1995 houdende vaststelling van het model van evaluatieblad".

Art.35. Artikel 15ter van hetzelfde besluit, ingevoegd hij het konink- lijk besluit van 25 november 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 15ter. Artikel 38 moet als volgt worden gelezen :
  "Artikel 38. § 1. In elke instelling is er een stagecommissie; in voorkomend geval bestaat zij uit afdelingen naargelang van de taalrollen waartoe de ambtenaren behoren van de instelling waarvoor zij wordt ingesteld.
  De commissie of de afdeling is paritair samengesteld uit :
  1° de leidend ambtenaar of de adjunct-leidend ambtenaar, voorzitter;
  2° ten minste één door de benoemende overheid aangewezen ambtenaar van ten minste rang 13;
  3° de vormingsdirecteur;
  4° leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 of van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel naar rato van ten hoogste een lid per organisatie.
  De door de vakorganisaties aangewezen leden van de commissie worden gekozen uit de ambtenaren van de instelling en moeten door de betrokken minister erkend worden. Over de weigering tot erkenning wordt het advies van het bevoegde sectorcomité gevraagd.
  De vakorganisaties wijzen de plaatsvervangende leden aan volgens de procedure die wordt gebruikt voor het aanwijzen van de gewone leden.
  De benoemende overheid kan een andere ambtenaar van ten minste rang 13 aanwijzen in de hoedanigheid van plaatsvervangend lid.
  § 2. De commissie beraadslaagt geldig over een stagiair wanneer ten minste vier leden aanwezig zijn, onder wie ten minste twee leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties. Bovendien moeten bij de stemming de leden die de overheid vertegenwoordigen en de leden die de vakorganisaties vertegenwoordigen even talrijk zijn. Eventueel wordt de pariteit hersteld door het uitschakelen van een of meer leden na loting.
  Wanneer de commissie na een eerste oproeping van de leden in onvoldoende aantal is, beraadslaagt en stemt zij geldig over dezelfde stagiair bij de volgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige leden.
  De stemming is geheim. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
  § 3. De dienstchef die de stagiair onder zijn gezag heeft, wordt ambtshalve gehoord.
  § 4. Indien het onmogelijk is een ambtenaar van ten minste rang 13 aan te wijzen overeenkomstig § 1, worden de aan de commissie toegekende bevoegdheden uitgeoefend door de leidend ambtenaar, de adjunct-leidend ambtenaar, de vormingsdirecteur en de leden aangewezen door de vakorganisaties overeenkomstig § 1, 4 °."

Art.36. Artikel 15sexies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 15sexies. Artikel 48quinquies moet als volgt worden gelezen :
  "Artikel 48quinquies. § 1. In de instellingen die geen centrale vormingsdienst hebben georganiseerd, wijst de leidende ambtenaar per taalrol een vormingsdirecteur aan onder de ambtenaren van een rang gelijk aan of hoger dan rang 11 met een anciënniteit in niveau 1 van ten minste vijf jaar.
  De vormingsdirecteur wordt aangewezen voor een periode van vijf jaar die éénmaal kan hernieuwd worden.
  Hij mag met geen enkele andere opdracht worden belast behalve inzake personeel en beheer.
  Wanneer de personeelssterkte van de instelling minder dan 150 bedraagt, wordt de vormingsdirecteur half-time aangewezen. Hij is verplicht de helft van de duur der prestaties die hem normaal worden opgelegd aan de taak van vormingsdirecteur te besteden.
  In de instellingen die onder het toezicht van dezelfde minister vallen, kunnen de leidende ambtenaren ook overeenkomen een gemeenschappelijke vormingsdirecteur aan te wijzen. Wanneer de gezamenlijke personeelssterkte minimum 150 bedraagt, wordt de gemeenschappelijke vormingsdirecteur voltijds aangewezen.
  § 2. Voor zijn aanwijzing moet de vormingsdirecteur een geschiktheidsbrevet behalen dat wordt afgegeven na een vormingsperiode van ten minste tien dagen en waarvan de nadere regels worden bepaald door de directeur-generaal van de vorming. Deze ressorteert onder de minister tot wiens bevoegdheid ambtenarenzaken behoort.
  In elke instelling volgen ten hoogste vijf kandidaten per taalrol de bij het eerste lid bedoelde vormingsperiode. Zij worden door de directieraad aangewezen onder de ambtenaren van rang 11 die ten minste als resultaat van hun evaluatie de vermelding "zeer goed" hebben bekomen.
  Enkel de ambtenaren wier kandidatuur door de directeur-generaal van de vorming in aanmerking werd genomen, kunnen aan de vormingsperiode deelnemen. Deze bepaalt de nadere regels voor de indiening van het kandidaatsdossier.
  De kandidaten wier deelneming aan de vormingsperiode werd geweigerd, kunnen binnen acht dagen na de kennisgeving van de beslissing beroep indien bij de stagecommissie. Deze zal binnen vijftien dagen uitspraak doen.
  De stagecommissie aanvaardt de kandidaten inzonderheid op grond van de beoordeling die door de directeur-generaal van de vorming over de kandidaten wordt verstrekt. Haar beslissing is met redenen omkleed.
  § 3. Benevens de bevoegdheden die hem door dit statuut uitdrukkelijk worden toegekend, heeft de vormingsdirecteur als taak :
  1° de onthaal- en vormingsprogramma's uit te voeren;
  2° de stagiairs te begeleiden en op hen toezicht te houden.
  § 4. Tijdens de duur van zijn taak heeft de vormingsdirecteur die tot rang 12 of 11 behoort, de rang van adviseur. Hij verkrijgt ook de wedde van adviseur als hij nog niet ten minste een gelijke wedde geniet.
  De halftijdse vormingsdirecteur die nog niet de wedde van adviseur geniet, heeft recht op zijn wedde vermeerderd met de helft van het verschil tussen zijn wedde en de wedde van adviseur.
  § 5. Op verzoek van de minister tot wiens bevoegdheid ambtenarenzaken behoort en met instemming van de benoemende overheid, kunnen de vormingsdirecteurs tijdelijk ter beschikking van de directeur-generaal van de vorming worden gesteld om deel te nemen aan bijkomende vervolmakende vormingsactiviteiten."

Art.37. Het opschrift van Afdeling V van hoofdstuk II van Titel III van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende opschrift :
  "Afdeling V. - Evaluatie".

Art.38. Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 17. Artikel 59 wordt aangevuld met het volgende lid :
  "Wanneer het beroep wordt ingediend door een vastbenoemde ambtenaar die benoemd is in een graad van rang 14 of van rang 13 wordt de opdracht van deze ambtenaar binnen de directieraad, voor deze zaak, opgeschort tot wanneer over het beroep uitspraak is gedaan.".

Art.39. In hoofdstuk II van titel III van hetzelfde besluit wordt een afdeling Vbis, luidend als volgt, ingevoegd :
  "Afdeling Vbis. - Anciënniteit en rangschikking
  Artikel 17bis. In artikel 66, § 2, moet het tweede lid als volgt worden gelezen :
  "Niet vrijwillig is de onderbreking van de ambtenaar die, alvorens in een instelling van openbaar nut te zijn aangeworven, vastbenoemd werd in een andere instelling van openbaar nut, in een ministerie met toepassing van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel of in een wetenschappelijke inrichting met toepassing van het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het administratief personeel, van het technisch personeel en van het vak- en dienstpersoneel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat.".

Art.40. In hoofdstuk II van titel III van hetzelfde besluit, wordt een afdeling Vter, luidend als volgt, ingevoegd :
  "Afdeling Vter. - Tuchtregeling Artikel 17ter. In artikel 78, § 1, moet het tweede lid als volgt worden gelezen :
  "Wat de ambtenaren van niveau I aangaat wordt zij uitgesproken door de minister".

Art.41. Artikel 19 van hetzelfde besluit, vervangen bij het konink- lijk besluit van 25 november 1993, wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 19. Artikel 53 moet als volgt worden gelezen :
  "Artikel 83. De raden van beroep hebben als opdracht kennis te nemen van de beroepen inzake evaluatie, van de beroepen in tuchtzaken en van de andere maatregelen en voorstellen die bij hen kunnen worden aanhangig gemaakt met toepassing van de bepalingen van dit statuut of van de besluiten die worden vastgesteld ter uitvoering ervan. Zij behandelen bij voorrang de beroepen inzake evaluatie in de eerste zitting die volgt op het adiëren van de raad van beroep.
  De raad van beroep voor leidende ambtenaren neemt kennis van beroepen van de leidende ambtenaren en van de adjunct-leidende ambtenaren, bekleed met een graad die bij de rangen 16, 15 en 14 is ingedeeld.
  De raden van beroep nemen, kennis van de beroepen van alle overige ambtenaren."

Art.42. Artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het konink- lijk besluit van 25 november 1993, wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 21. Artikel 84 moet als volgt worden gelezen :
  "Artikel 84. § 1. De raden van beroep zijn samengesteld uit :
  a) twee voorzitters, magistraat, door Ons benoemd; de Franstalige voorzitter zit de Franstalige afdeling voor, de Nederlandstalige voorzitter zit de Nederlandstalige afdeling voor;
  b) per afdeling, assessoren gekozen uit de vastbenoemde ambtenaren;
  c) per afdeling, een griffier-rapporteur;
  d) plaatsvervangers, namelijk drie voorzitters door Ons benoemd, ten minste twee griffiers-rapporteurs en assessoren.
  § 2. Twee plaatsvervangende voorzitters nemen respectievelijk het voorzitterschap waar van de Franstalige afdeling voor de Franstalige voorzitter en van de Nederlandstalige afdeling voor de Nederlandstalige voorzitter.
  De derde plaatsvervangende voorzitter moet zijn kennis van het Duits bewijzen evenals van het Frans of het Nederlands. Hij treedt inzonderheid op als voorzitter van de afdeling die ermede belast is een advies uit te brengen over de beroepen die worden ingediend door ambtenaren van het Duitse taalstelsel.
  § 3. De helft van de assessoren wordt door de betrokken minister aangewezen. De andere helft wordt per organisatie aangewezen door de representatieve vakorganisaties, naar rato van twee assessoren in de Nederlandse en Franse afdelingen en één assessor in de Duitse afdeling.
  De assessoren worden gekozen uit de vastbenoemde ambtenaren die ten minste 35 jaar oud zijn en zes jaar goede dienst tellen. Bij gebrek aan ambtenaren die zes jaar goede dienst tellen, kan van deze voorwaarde worden afgeweken.
  De representativiteit in de raden van beroep is die welke bepaald is bij artikel 7 of 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
  De door de vakorganisaties aangewezen assessoren moeten door de bevoegde minister worden erkend. De weigering tot erkenning wordt voorgelegd aan het advies van het bevoegde sectorcomité.
  § 4. De griffier-rapporteur wordt door de betrokken minister aangewezen; hij is niet stemgerechtigd.
  § 5. De plaatsvervangende voorzitter, assessoren en griffiers worden op dezelfde manier aangewezen als de gewone leden.
  § 6. De gewone of plaatsvervangende assessoren die zitting houden voor het onderzoek van een zaak, moeten tot hetzelfde of een hoger niveau behoren als dat van de verzoeker.
  § 7. In elke zaak wijst de betrokken minister of zijn afgevaardigde een vastbenoemde ambtenaar van niveau 1 en een vervanger aan om het betwiste voorstel te verdedigen.
  Deze ambtenaar mag niet aan de beraadslaging deelnemen. Het advies vermeldt de naleving van dit verbod."

Art.43. Een artikel 21bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in het- zelfde besluit :
  "Artikel 21bis. Artikel 84bis dient als volgt te worden gelezen :
  "Artikel 84bis. § 1. Wanneer de raden van beroep kennis nemen van de beroepen inzake evaluatie, worden de bevoegdheden die aan de magistraat zijn toevertrouwd uitgeoefend :
  1° door een Franstalige leidende ambtenaar of een Franstalige adjunctleidende ambtenaar, door een Nederlandstalige leidende ambtenaar of een Nederlandstalige adjunct-leidende ambtenaar, door een Franstalig ambtenaar-generaal of een Nederlandstalig ambtenaar-generaal van een ministerie, wanneer het beroep wordt ingediend door een vastbenoemde ambtenaar van niveau 1; ze zijn aangewezen door de betrokken minister;
  2° door een vastbenoemde Franstalige ambtenaar of een vastbenoemde Nederlandstalige ambtenaar van niveau 1 wanneer het beroep wordt ingediend door een ambtenaar van niveau 2+, 2, 3 of 4; ze zijn aangewezen door de betrokken minister.
  § 2. Om als voorzitter te kunnen worden aangewezen moet de leidende ambtenaar, de adjunct-leidende ambtenaar, de ambtenaar-generaal of de vastbenoemde ambtenaar van niveau 1 :
  1° ten volle vijfenvijftig jaar oud zijn;
  2° houder zijn van het diploma van doctor of licentiaat in de rechten:
  3° sinds ten minste tien jaar benoemd zijn als leidende ambtenaar of adjunct-leidende ambtenaar of ten minste twintig jaar anciënniteit in niveau 1 hebben.
  Voor hun aanwijzing wordt een lijst met kandidaten voor advies door de bevoegde minister voorgelegd aan de vakorganisaties die zitting hebben in de betrokken raad van beroep. Dit advies wordt binnen tien dagen gegeven.
  Aan elke voorzitter worden drie plaatsvervangers toegevoegd die op dezelfde wijze worden aangewezen als de werkelijke voorzitter. Twee van de plaatsvervangende voorzitters nemen respectievelijk het voorzitterschap van de Nederlandstalige afdeling voor de Nederlandstalige voorzitter en van de Franstalige afdeling voor de Franstalige voorzitter.
  De derde plaatsvervangende voorzitter moet zijn kennis van het Duits bewijzen, evenals van het Nederlands en het Frans. Hij treedt inzonderheid op als voorzitter van de afdeling die ermee belast is kennis te nemen van de beroepen die worden ingediend door ambtenaren van het Duitse taalstelsel.
  § 3. De leidende ambtenaar, de adjunct-leidende ambtenaar en de ambtenaar van niveau 1 die overeenkomstig dit artikel als voorzitter is aangewezen moeten behoren tot een instelling van openbaar nut die onder de controlebevoegdheid valt van een andere minister dan die onder wie de instelling ressorteert waarvoor de raad van beroep wordt opgericht.
  De ambtenaar-generaal van een ministerie die overeenkomstig dit artikel als voorzitter is aangewezen moet behoren tot een ministerie dat onder een andere minister ressorteert dan de instelling van openbaar nut waarvoor de raad van beroep wordt opgericht.
  § 4. De leidende ambtenaar, de adjunct-leidende ambtenaar, de ambtenaar van niveau 1 en de ambtenaar-generaal van een ministerie die als voorzitter zijn aangewezen oefenen hun opdracht uit in volle onafhankelijkheid. Zij lichten de minister die hen heeft aangewezen in over elk feit dat deze onafhankelijkheid kan in het gedrang brengen.
  § 5. De voorzitter is niet stemgerechtigd, behalve bij staking van stemmen; in dat geval neemt hij de beslissing.
  Indien er geen staking van stemmen is, wordt de beslissing door de raad van beroep genomen."

Art.44. De afdeling VIII van hoofdstuk II van titel III van hetzelfde besluit, die de artikelen 24 en 25 bevat, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK III. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.45. Voor de zaken welke bij de interdepartementale stage- commissie en de stagecommissies aanhangig zijn op de datum van het van kracht worden van dit besluit, blijven de bepalingen gelden welke op die datum toepasselijk waren.

Art.46. (Voor de tuchtprocedures die op de datum van het van kracht worden van dit besluit zijn ingezet en de zaken die op diezelfde datum bij de raden van beroep aanhangig zijn) blijven de bepalingen gelden welke op die datum toepasselijk waren. (Erratum, zie B.St. 09-09-1995, p. 25676)

Art.47. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van de artikelen 16, 2° en 33 die zullen van kracht worden op een door Ons vastgelegde datum en van de artikelen 1, 5 tot 12, 16, 1°, 22, 1°, 24, 36 tot 38, 41 en 43 die in werking treden op :
  1° 15 september 1997 voor de ambtenaren van de niveaus 1 en 2+;
  2° 15 september 1998 voor de ambtenaren van de niveaus 2, 3 en 4.

Art. 48. Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 31 maart 1995.
  ALBERT Van Koningswege :
  De Minister van Ambtenarenzaken, J. VANDE LANOTTE