17 JANUARI 1994. - Decreet tot vaststelling van de werking van de commissies van onderzoek ingericht in de Raad van de Duitstalige Gemeenschap.
Art. 1-14
Artikel 1. Volgende bepalingen gelden voor de uitoefening van het recht van onderzoek, toegekend aan de Raad van de Duitstalige Gemeenschap - hierna Raad genoemd - bij artikel 44 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap.
Art.2. De Raad verricht zelf het onderzoek of stelt daartoe uit zijn midden een commissie aan. De commissie wijst haar voorzitter aan.
Art.3. De commissie wordt samengesteld en beraadslaagt met inachtneming van de regels die de Raad bepaalt.
Ieder lid van de Raad heeft het recht om het onderzoek van de commissie bij te wonen.
De vergaderingen van de commissie van onderzoek zijn niet openbaar, tenzij de commissie anders beslist.
De leden van de commissie alsmede degene die in welke eigenschap ook de zittingen van de commissie bijwonen of aan het werk van de commissie deelnemen zijn verplicht tot geheimhouding, wat de zittingen met gesloten deuren betreft.
Art.4. De Raad of de commissie van onderzoek, alsook hun voorzitter hebben de bevoegdheden die het Wetboek van Strafvordering aan de onerzoeksrechter toekent.
Telkens als de Raad een onderzoek gelast, kan hij die bevoegdheden beperken.
Die bevoegdheden kunnen niet overgedragen worden, behoudens het recht van de Raad of van zijn commissie om, zo nodig, een ambtelijke opdracht te geven voor wel bepaalde onderzoeksverrichtingen.
Die opdracht kan niet gegeven worden dan aan een raadsheer in het hof van beroep of een rechter in de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied waarin de onderzoeksverrichting moet geschieden.
Art.5. Dagvaardingen worden door de gerechtsdeurwaarder gedaan op verzoek, al naar het geval, van de Voorzitter van de Raad, van de voorzitter der commissie of van de aangestelde magistraat; de termijn is ten minste twee dagen, behalve in spoedeisende gevallen.
Art.6. De Voorzitter van de Raad of de voorzitter van de commissie handhaaft de orde in de vergadering.
Te dien einde heeft hij dezelfde bevoegdheden als de voorzitters van de hoven en rechtbanken.
Art.7. Smaad en geweld tegen de leden van de Raad die het onderzoek verrichten of bijwonen, worden gestraft overeenkomstig hetgeen in Boek II, Titel V, Hoofdstuk II, van het Strafwetboek bepaald is betreffende smaad en geweld tegen leden van de Wetgevende Kamers.
Art.8. Getuigen, tolken en deskundigen hebben tegenover de Raad, de commissie of de aangestelde magistraat gelijke verplichtingen als tegenover de onderzoeksrechter; op de weigering of het verzuim daaraan te voldoen staan dezelfde straffen.
Bij de eedaflegging wordt hetzelfde formulier gebruikt als voor het Hof van assisen.
Art.9. Hij die schuldig is aan een valse getuigenis, de tolk en de deskundige die schuldig zijn aan valse verklaringen en hij die schuldig is aan verleiding van getuigen, deskundigen of tolken, worden gestraft met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar en worden voor een termijn van ten minsten vijf jaar en ten hoogste tien jaar ontzet van het recht om te kiezen en gekozen te worden.
Heeft de valse getuige, de deskundige of de tolk geld, een beloning of een belofte aangenomen, dan wordt hij bovendien veroordeeld tot geldboete van vijftig tot drieduizend frank.
Dezelfde straf wordt toegepast op de verleider, onverminderd de andere straffen.
Valse getuigenis is voltooid, wanneer de getuige zijn getuigenis heeft afgelegd en verklaard heeft daarbij te volharden.
Wordt de getuige opgeroepen om opnieuw te worden gehoord, dan is het valse getuigenis eerst voltooid met de laatste verklaring van de getuige dat hij bij zijn getuigenis volhardt.
Art.10. Het proces-verbaal dat het misdrijf vaststelt, wordt gezonden aan de procureur-generaal bij het Hof van beroep van het rechtsgebied waarin het misdrijf is gepleegd, opdat daaraan gevolg wordt gegeven als naar recht.
Indien er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, worden de straffen verminderd overeenkomstig het Strafwetboek.
Art.11. De vergoedingen verschuldigd aan de personen wier medewerking bij het onderzoek is gevorderd, worden berekend als volgt :
1° De vergoedingen voor reiskosten worden berekend volgens het tarief bepaald in het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.
2. Het presentiegeld wordt berekend volgens het tarief bepaald in het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.
3° De niet terugbetaalde loonderving wordt vergoed met een forfaitair bedrag van 1 000 frank per zitting.
Art.12. De uitgaven voor het onderzoek worden aangerekend op de begroting van de Raad die het onderzoek heeft gelast.
Art.13. De bevoegdheid van de commissie vervalt door de ontbinding van de Raad die het onderzoek heeft gelast.
Haar werkzaamheden worden geschorst door de sluiting van de zitting, tenzij de Raad anders beslist.
Art. 14. Dit decreet treedt in werking op 1 oktober 1993.