8 SEPTEMBER 1994. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende regeling en werking van de Sociale dienst van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling.
Art. 1-17
Artikel 1. Dit besluit regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.
Art.2. Er wordt bij de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling een Sociale dienst opgericht die tot doel heeft om enerzijds de personeelsleden van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling die moeilijkheden tijdelijk niet op eigen kracht kunnen te boven komen, te voorzien van materiële en morele hulp die zij zowel in hun professioneel leven als in hun privé-leven zouden kunnen nodig hebben, en dit onder elke bruikbare vorm en anderzijds om iedere sociale realisatie met collectief karakter in hun voordeel te bevorderen.
Art.3. De Sociale dienst heeft zijn zetel bij de Dienst.
Hij is administratief verbonden met de Algemene Directie.
De personeelsleden die opdrachten uitvoeren voor de Sociale dienst worden voor wat de uitvoering van de opdrachten betreft, onder het toezicht van de Algemene Directie geplaatst.
Art.4. § 1. Het beheer van de Sociale dienst wordt aan een Comité toevertrouwd.
§ 2. Dit Comité is samengesteld uit :
- een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter;
- een effectieve afgevaardigde en een plaatsvervangend lid van elke representatieve vakbondsafvaardiging bij het Onderhandelingscomité van sector XV;
- een gelijk aantal effectieve en plaatsvervangende vertegenwoordigers van de Dienst, die de Algemene Directie uit de personeelsleden aanwijst.
§ 3. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter zijn niet stemgerechtigd.
Zij worden bij meerderheid van stemmen verkozen door het Comité van de Sociale dienst.
Indien na drie stemrondes geen enkele kandidaat de meerderheid van de stemmen heeft behaald, worden de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter, op voorstel van de Algemene Directie, door het Beheerscomité aangewezen.
§ 4. Bij afwezigheid of verhindering van het effectief lid zetelt het plaatsvervangend lid.
§ 5. Het mandaat van het lid heeft een duur van vier jaar en is hernieuwbaar.
Elk aftredend lid is herverkiesbaar.
§ 6. Het mandaat van een lid neemt een einde :
- wanneer deze het aanvraagt;
- wanneer het lid geen deel meer uitmaakt van het personeel van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling;
- door een beslissing van de Algemene Directie betreffende de vertegenwoordigers van de administratie of van de vakbond betreffende de vakbondsafgevaardigden.
§ 7. Het lid van wie het mandaat ten einde is gekomen vóór het einde van de normale duur wordt vervangen, voor de resterende duur, hetzij door zijn plaatsvervangend lid hetzij door een nieuw lid dat wordt aangewezen overeenkomstig § 2.
Art.5. § 1. De Algemene Directie wijst een secretaris aan.
Deze maakt geen deel uit van het Comité en woont de vergaderingen bij, zonder stemgerechtigd te zijn of raadgevende stem te hebben.
Hij zorgt voor de administratieve organisatie van het Comité en de Sociale dienst.
Hij moet onder meer de notulen opstellen van de vergaderingen van het Comité.
§ 2. In geval van afwezigheid, wordt de secretaris vervangen door een permanent plaatsvervanger aangewezen door de Algemene Directie.
Art.6. De voorzitter van het Comité stelt de agenda op, legt de datum van de zittingen vast en roept het Comité bijeen.
Behalve bij hoogdringendheid worden de agenda en eventuele bijlagen uiterlijk vijf dagen vóór de datum van de zitting naar de effectieve en plaatsvervangende leden verstuurd.
Indien tenminste drie leden het hem schriftelijk vragen, moet de voorzitter binnen de acht dagen het Comité bijeenroepen.
De voorzitter leidt het debat en ziet toe op het ordelijk verloop.
Hij zal op eigen initiatief elke persoon die als technisch bevoegd geacht wordt, oproepen om aan de zitting deel te nemen.
Art.7. § 1. Het Comité kan slechts geldig beraadslagen over de voorstellen die op de agenda staan, en over de dringende moties die uiterlijk twee dagen vóór de datum van de zitting door de voorzitter worden bekendgemaakt.
§ 2. Het Comité kan slechts geldig beraadslagen, indien de meerderheid van de vakbonden en de vertegenwoordigers van de administratie aanwezig is.
§ 3. De beslissingen van het Comité worden bij meerderheid van stemmen genomen.
Bij staking van stemmen zal het dossier eenmaal bij een latere zitting opnieuw ingediend worden.
§ 4. De notulen van de zittingen moeten binnen de tien dagen naar de effectieve en de plaatsvervangende leden worden verstuurd.
Zij moeten worden opgesteld in het Nederlands en het Frans.
Art.8. § 1. De activiteiten van de Sociale dienst omvatten in volgorde van belangrijkheid :
1° op individueel vlak :
- individuele hulp op materieel, juridisch en psycho-medisch-sociaal niveau;
- de toekenning van leningen om het hoofd te bieden aan uitzonderlijke situaties;
- de toekenning van voorschotten bij niet-betalingen van de sommen die door de Dienst verschuldigd zijn;
- de toekenning van omstandighedisgeschenken;
- de financiële tegemoetkoming bij toetreding tot een collectieve gezondheidsverzekering;
- de financiële en sociale tegemoetkoming bij ongeval of ziekte.
2° op collectief vlak :
- de organisatie van een psycho-medisch-sociale dienst die preventief handelt. Deze dienst kan bij hoogdringendheid, eveneens instaan voor gewone verzorging;
- een sociale en juridische consultatie voor vragen die geen rechtstreeks verband houden met de Dienst;
- het rechtstreekse of gedeeltelijke beheer van restaurants en kantines;
- de ondersteuning via het subsidiëren van culturele, sport- en vrijetijdsactiviteiten;
- de tegemoetkoming in de kosten van creches of de oppasdiensten en vakantiekolonies van de kinderen zoals bedoeld in het artikel 9, 3° en 4°;
- de voorbereiding op het pensioen van toekomstige gepensioneerden;
- de samenwerking voor de bovengenoemde activiteiten met de sociale diensten van andere overheidsinstellingen.
§ 2. Deze lijst van collectieve of individuele voordelen is niet exhaustief.
Art.9. Op voorwaarde dat ze geen voordelen genieten van een Sociale dienst in een andere administratie, zijn de begunstigden van de Sociale dienst :
1° de personen die, ongeacht hun hoedanigheid, deel uitmaken van de Dienst;
2° de pensioengerechtigde personeelsleden;
3° de echtgenoot (echtgenote), de samenwonende en de kinderen die de persoon bedoeld in het 1° en 2° lid ten laste heeft;
4° de echtgenoot (echtgenote), de samenwonende en de kinderen die het in 1° en 2° bedoelde personeelslid ten laste had, alsook de kinderen geboren na de dood van één van de ouders;
5° de gevallen die niet begrepen zijn onder 1°, 2°, 3° en 4° zullen het voorwerp uitmaken van een afzonderlijk onderzoek door het Comité.
Art.10. De Sociale dienst is ertoe gehouden, in zijn werking de filosofische, religieuze en politieke overtuigingen van de personen bedoeld in het artikel 9 en aan dewelke zij hun tussenkomst verlenen, te eerbiedigen.
Art.11. § 1. De individuele tegemoetkomingen bepaald in het artikel 8, § 1, worden toegekend op aanvraag van de begunstigde bepaald in het artikel 9 hetzij op initiatief van een lid van het Comité.
Wanneer de tussenkomst plaatsvindt op initiatief van een lid van het Comité, blijft de begunstigde vrij om de tussenkomst van de Sociale dienst te weigeren.
§ 2. De aanvragen om individuele tegemoetkoming moeten schriftelijk aan de voorzitter van het Comité worden gericht.
§ 3. Voor elk geval van financiële en sociale hulpverlening, zal verplicht vooraf een discreet onderzoek worden ingesteld om alle gegevens te verzamelen die nodig zijn om de gegrondheid van de aanvraag, de bestaansmiddelen en de reële kosten van de aanvrager na te gaan.
Dit onderzoek wordt uitgevoerd in de geest van artikel 10 en binnen een termijn van één maand.
§ 4. Om de onderzoeken zoals bepaald in § 3 te verwezenlijken kan het Comité van de Sociale dienst een beroep doen op een of meerdere gediplomeerde sociaal assistenten.
Deze sociale assistente(n) moet(en) niet tot het personeel van de Dienst behoren.
De sociaal assistent(e) woont het Comité bij met raadgevende stem.
Zijn (haar) verblijf- en verplaatsingskosten zullen als het geval zich voordoet worden vergoed.
§ 5. Het onderzoeksverslag zal anoniem zijn.
Het wordt onder gesloten omslag naar de voorzitter van het Comité gericht.
§ 6. Het Comité kan opdracht geven tot een bijkomend onderzoek indien het verslag onvolledig wordt geacht of indien de betrokkene het vraagt.
§ 7. De individuele tegemoetkomingen worden toegekend volgens de modaliteiten, die geval per geval zullen worden bepaald.
Art.12. § 1. De financiële middelen van de Sociale dienst worden samengesteld door een jaarlijks bedrag dat op de begroting van de Dienst onder de benaming " Sociale dienst " wordt uitgetrokken.
Bovendien, zullen de voor de toekenning van leningen noodzakelijke fondsen worden afgehouden van een bijzondere post die op de begroting van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling onder de benaming " voorschotten aan het personeel " wordt ingeschreven.
§ 2. De jaarlijkse begroting van de Sociale dienst bedraagt 4 260 000 frank voor het eerste jaar.
§ 3. Op aanvraag van het Comité zal de voorzitter het bedrag van het resterende saldo dat op de lopende begroting beschikbaar is meedelen.
Art.13. De betalingsopdrachten worden ondertekend door de voorzitter van het Comité en door de Directeur-generaal, de adjunct-Directeur generaal of een ambtenaar daartoe aangewezen.
Art.14. Jaarlijks zal aan het Beheerscomité een verslag van de activiteiten van het Comité worden voorgelegd.
Art.15. De leden van het Comité en de personen die opgeroepen worden om deel te nemen aan de activiteiten van de Sociale dienst of aan onderzoeken waartoe het Comité opdracht heeft gegeven, zijn gehouden tot het grootste geheim over alle onderwerpen waarover ze bij de uitoefening van hun mandaat of opdracht kennis hebben verworven, alsook dienen zij zich te houden aan de deontologische regels teneinde de waardigheid en het privé-leven van de aanvrager niet aan te tasten.
Art.16. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 17. De Minister-Voorzitter, bevoegd voor de Ruimtelijke Ordening, de Plaatselijke besturen en Tewerkstelling is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 8 september 1994.
De Minister-Voorzitter, bevoegd voor de Ruimtelijke Ordening, Plaatselijke Besturen en Tewerkstelling,
Ch. PICQUE