31 MAART 1994. - Besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie tot vaststelling van de samenstelling en de werkwijze van de kabinetten van de Leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie. (Vertaling).
Afdeling 1. - Algemene bepaling.
Art. 1
Afdeling 2. - Bevoegdheden en samenstellingen.
Art. 2-6
Afdeling 3. - Benoemingen en werking.
Art. 7-8
Afdeling 4. - Bezoldigingen, toelagen en vergoedingen.
Art. 9-17
Afdeling 1. - Algemene bepaling.
Artikel 1. Elk lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie beschikt over een kabinet.
Afdeling 2. - Bevoegdheden en samenstellingen.
Art.2. De bevoegdheden van elk kabinet van de Leden van het College betreffen : de aangelegenheden die het algemeen beleid van het College of de werkzaamheden van de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie kunnen beïnvloeden; de opzoekingen en de studies van aard het persoonlijk werk van het lid van het College te vergemakkelijken, het voorleggen van de dossiers van de administratie, eventueel het secretariaat van het Collegé, het in ontvangst nemen en openen van zijn persoonlijke briefwisseling, zijn privé correspondentie, de verzoeken tot audiëntie, het persoverzicht.
Art.3. § 1. Het kabinet van een Lid mag niet meer dan drie leden omvatten, verdeeld als volgt :
- een adviseur of opdrachthouder;
- twee attachés.
De kabinetschef van het Lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering zal eveneens de functies van kabinetschef van hetzelfde Lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie uitoefenen.
§ 2. Voor het algemeen beleid en voor opdrachten verbonden aan de uitoefening van het voorzitterschap kan de Voorzitter aan zijn kabinet volgende leden toevoegen :
- een adviseur of opdrachthouder;
- een attaché.
Art.4. § 1. Voor de uitvoeringstaken mag het kabinet van een Lid niet meer dan drie personeelsleden omvatten, daarin begrepen de bodes, de chauffeurs, de telefonistes en de werklieden.
§ 2. Het kabinet van de Voorzitter mag daarenboven één bijkomend personeelslid omvatten voor uitvoeringstaken in verband met het algemeen beleid en de opdrachten verbonden aan de uitoefening van het voorzitterschap.
Art.5. Mogen geen deel uitmaken van het in artikel 3 hierboven bedoelde personeel, de ambtenaren van het Rijk, van een Gemeenschap of van een Gewest die behoren tot niveau 1, rang 10 uitgezonderd. Deze maatregel geldt in dezelfde mate voor de houders van gelijkwaardige graden en die behoren tot de andere openbare diensten, de instellingen van openbaar nut en de gesubsidieerde onderwijsinstellingen.
Art.6. De personeelsleden van de openbare diensten, de instellingen van openbaar nut of de gesubsidieerde onderwijsinstellingen, die in een kabinet worden opgenomen, kunnen hun functie niet verder blijven uitoefenen noch er de bevoegdheden van waarnemen. Zij komen evenwel in aanmerking voor bevordering in hun administratie en nemen hun functie weer op bij het einde van hun opdracht.
Afdeling 3. - Benoemingen en werking.
Art.7. De leden en personeelsleden van het kabinet worden benoemd door het betrokken Lid van het College.
De detacheringen vanaf de administratie van de Franse Gemeenschapscommissie worden onderworpen aan het voorafgaand advies van het Lid belast met het openbaar ambt, na advies van de leidende ambtenaar. De detacheringen binnen de para-gemeenschappelijke instellingen worden onderworpen aan het voorafgaand advies van het Lid dat functioneel bevoegd is, na advies van de leidende ambtenaar.
In geval van negatief advies wordt het College hiervan vóór de eventuele detachering van het personeelslid verwittigd.
Art.8. § 1. De kabinetschef deelt de onderrichtingen en de dienstorders van het Lid van het College langs hiërarchische weg mede. In dringende gevallen kan hij van deze regel afwijken mits er onverwijld kennis van te geven aan de leidende ambtenaar van de administratie, van de openbare dienst of van de betrokken instelling van openbaar nut.
§ 2. De andere leden en personeelsleden van het kabinet mogen slechts handelen met de administratie, de dienst of de betrokken instelling van openbaar nut langs de kabinetschef om of met zijn toestemming.
Afdeling 4. - Bezoldigingen, toelagen en vergoedingen.
Art.9. § 1. Aan de leden van de kabinetten die geen deel uitmaken van het personeel van de nationale ministeries, van de Gemeenschappen, van de Gewesten en van de diensten van de Brusselse instellingen wordt een kabinetstoelage toegekend geldend als wedde en vastgesteld in de hiernavolgende schalen toepasselijk op het personeel van de ministeries :
- adviseur en opdrachthouder schaal 13/2;
- attaché : schaal 11/3.
§ 2. De personeelsleden van de kabinetten die geen deel uitmaken van het personeel van de nationale ministeries, van de Gemeenschappen, van de Gewesten en van de diensten van de Brusselse instellingen en die met de uitvoeringstaken belast zijn alsmede het vak- en dienstpersoneel ontvangen een kabinetstoelage geldend als wedde en vastgesteld binnen de minimum- en de maximumwedde van de in organiek stelsel aan de graad van de ministeries die met de uitgeoefende functie overeenstemt verbonden schaal, verhoogd met een bijkomende toelage die niet meer dan F 35 000 mag bedragen. De eventueel in overgangstelsel voor het personeel van de ministeries voorziene bijzondere schaal mag niet worden toegepast.
Art.10. De leden en personeelsleden van de kabinetten ontvangen kinderbijslag, geboortepremie, haard- of standplaatsvergoeding, vakantiegeld, gezinsvakantiegeld en eindejaarspremie volgens het bedrag en de voorwaarden voorzien voor het personeel van de ministeries.
Art.11. § 1. De personeelsleden van de nationale ministeries, van de diensten van een Gemeenschap of van een Gewest die deel uitmaken van een kabinet en die hun woonplaats en hun administratieve standplaats buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben, kunnen ten laste van de Commissie, een abonnement verkrijgen op het openbaar vervoer voor het traject van hun woonplaats naar de plaats waar het kabinet gevestigd is.
De duur van het abonnement is beperkt tot een maand en moet van maand tot maand worden verlengd. Eventueel wordt de klas van het abonnement bepaald door de graad die het personeelslid bezit in zijn oorspronkelijke administratie, overeenkomstig de reglementering inzake verplaatsingskosten.
§ 2. De leden en de personeelsleden van de kabinetten kunnen ertoe gemachtigd worden hun persoonlijk voertuig te gebruiken overeenkomstig de bij hetzelfde besluit voorziene voorwaarden voor de ambtenaren met wie ze bij dit artikel worden gelijkgesteld. Zij moeten geen ritboekje bijhouden.
Art.12. Een stelsel gelijk aan dit voorzien in artikel 12, § 1, kan worden toegepast op de leden en personeelsleden van de kabinetten die, zonder deel uit te maken van het personeel van de nationale ministeries of van de diensten van een Gemeenschap of van een Gewest, toch behoren tot een Rijksdienst, tot een andere dienst, tot een instelling van openbaar nut of tot een gesubsidieerde onderwijsinstelling.
Art.13. Aan de personeelsleden van de nationale ministeries, van de Gemeenschappen, van de Gewesten en van de diensten van de Brusselse instellingen die bij de kabinetten zijn gedetacheerd, wordt een kabinetstoelage toegekend die volgende jaarbedragen niet mag overschrijden :
- adviseur en opdrachthouder : F 233 359;
- attaché : F 137 270;
- uitvoerend personeel en vak- en dienstpersoneel : F 96 089.
Art.14. § 1. De geldelijke toestand van de leden en personeelsleden van het kabinet die, zonder deel uit te maken van het personeel van de nationale ministeries, van de Gemeenschappen, de Gewesten en de diensten van de Brusselse instellingen toch behoren tot een Rijksdienst, tot een andere openbare dienst, tot een instelling van openbaar nut of tot een gesubsidieerde onderwijsinstelling wordt als volgt geregeld :
1° wanneer de werkgever erin toestemt de wedde verder te blijven uitbetalen, bekomt de betrokkene de in artikel 14 voorziene kabinetstoelage. De Commissie betaalt eventueel aan de dienst van herkomst de wedde terug van het lid of van het personeelslid van het kabinet, eventueel verhoogd met de werkgeversbijdragen; de ten laste te nemen wedde mag evenwel niet hoger zijn dan het maximumbedrag van de weddeschaal voorzien voor de in artikel 10 overeenstemmende graad;
2° wanneer de werkgever de uitbetaling van de wedde schorst, bekomt de betrokkene de in artikel 10 voorziene kabinetstoelage die als wedde geldt.
Deze toelage mag evenwel niet hoger zijn dan het bedrag van de wedde verhoogd met de toelage die de betrokkene zou ontvangen indien de bepalingen van 1° op hem van toepassing zouden zijn.
§ 2. De terugbetaling van de bezoldiging van de personeelsleden van de ministeries, van de Gewesten, en van de Gemeenschappen die gedetacheerd zijn bij het kabinet van een Lid van het college geschiedt, overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door de betrokkene federale, gewestelijke of gemeenschapsregering.
Art.15. Het Lid van het College kan een vertrektoelage toekennen aan de personen die functies hebben vervuld in een kabinet en die niet, hetzij een functie bekleden in een nationale ministerie, een Gemeenschap, een Gewest of in de diensten van Brussels instellingen, in een Rijksdienst of in een andere openbare dienst, een instelling van openbaar nut of een gesubsidieerde onderwijsinstelling, hetzij een functie bekleden ten laste van de Schatkist.
Deze toelage is gelijk aan maximum drie maand kabinetstoelage, geldend als wedde voor de personen die hun functie gedurende ten minste één jaar hebben uitgeoefend. Is deze termijn minder lang, dan wordt de aanvangstoelage verminderd tot een maand kabinetstoelage.
Bovendien kan aan de in artikel 10, § 1, bedoelde leden van de kabinetten die een volledige activiteit hebben uitgeoefend gedurende ten minste twee jaar een vertrektoelage gelijk aan één maand kabinetstoelage worden toegekend door het Lid van het College voor elk van de vierde, vijfde en zesde maand volgend op de stopzetting van de functies of het kabinet, op voorwaarde dat tijdens de bedoelde maand, de betrokkene geen enkele beroepsactiviteit heeft hervat.
Bij afwijking van het eerste lid kan het Lid van het College een forfaitaire vertrektoelage toekennen aan de personen die één of meerdere onvolledige functies hebben uitgeoefend in een ministerie of in de diensten van de Brusselse instellingen, van een Gemeenschap of van een Gewest, van een Rijksdienst, een andere openbare dienst, een instelling van openbaar nut of een gesubsidieerde onderwijsinstelling of die één of meer pensioenen ontvangen ten laste van de Schatkist voor één of meer onvolledige loopbanen.
In dat geval wordt de overeenkomstig het tweede lid van dit artikel vastgestelde vertrektoelage verminderd met de totale som die aan de betrokkene is verschuldigd voor de overeenstemmende periode, hetzij als bezoldiging voor de onvolledige functies, hetzij als pensioen.
Voor de vaststelling van de vertrektoelage komen de in artikel 10, § 2, bedoelde bijkomende toelage en de in de artikelen 14 en 18 bedoelde toelagen niet in aanmerking.
Voor de in dit artikel voorziene vertrektoelage moet er geen afhouding van sociale zekerheidsbijdragen worden verricht, deze toelage geeft geen aanleiding tot uitkering van kinderbijslag, verschuldigd krachtens de bepalingen van artikel 41, tweede lid, van de gecoördineerde wetten; eventueel moeten deze uitgekeerd worden door de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers op basis van de bepalingen van artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 49 van 24 oktober 1967 betreffende de aan werklozen verschuldigde gezinsprestaties.
De periode waarvoor de vertrektoelage geldt, kan niet in aanmerking worden genomen voor het berekenen van het vakantiegeld.
Geen enkele toelage wegens vertrek is verschuldigd aan personen die vrijwillig hun functies stopzetten.
Art.16. Aan de autobestuurders van de kabinetten worden toegekend :
1° een forfaitaire maandelijkse toelage van F 10 981;
2° een forfaitaire vergoeding met een maximumbedrag van F 99 970 per jaar.
Het besluit van de Regent van 30 maart 1959 tot regeling van de toekenning van toelagen voor uitzonderlijke prestaties, het koninklijk besluit van 24 december 1964 houdende vaststelling van de vergoedingen van verblijfskosten van de personeelsleden van de ministeries alsmede de bijkomende toelage en de kabinetstoelage voorzien in de artikelen 10 en 14 van dit besluit, zijn er niet van toepassing op.
Art. 17. § 1. De vergoedingen en toelagen, voorzien in de artikelen 10, 11, 14 en 17, worden maandelijks na verloop van de termijn uitbetaald. De vergoeding of de toelage van de maand is gelijk aan 1/12de van het jaarbedrag. Wanneer de vergoeding of de toelage van de maand niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten uitbetaald, overeenkomstig de regels voorzien in het geldelijk statuut van het personeel van de ministeries.
§ 2. De vergoedingen en toelagen, voorzien in de artikelen 10, 11, 14 en 17, zijn gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer van kleinhandelsprijzen, overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld bij de wet van 2 augustus 1971 tot regeling van een stelsel van binding aan het indexcijfer van de kleinhandelsprijzen; derhalve geldt het indexcijfer 138,01.
Brussel, 31 maart 1994.
Voorzitter van het College belast met de sociale promotie, de bijstand aan personen, de beroepsomscholing en -bijscholing,
Ch. PICQUE
Lid van het College belast met het cultureel beleid,
D. GOSUIN
Lid van het College belast met het toerisme, het schoolvervoer, het gezondheidsbeleid en de internationale betrekkingen,
D. HARMEL
Lid van het College belast met de begroting en het openbaar ambt,
R. HOTYAT
Lid van het College belast met de lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven, het jongerenbeleid, de voortdurende vorming en de culturele centra,
D. van EYLL