23 DECEMBER 1993. - Koninklijk besluit tot verruiming van de toepassingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot bepaalde leden van het gewezen personeel van de openbare sector in Afrika. (NOTA : Bij arrest nr. 68288 van 24 september 1997, heeft de Raad van Staat dit besluit vernietigd, B.St. 24-10-1997, p. 28387) - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-01-1994 en tekstbijwerking tot 23-08-1997.)
Art. 1-7
Bijlage.
Art. N1
Artikel 1. § 1. De wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen wordt voor de in artikel 23 van dezelfde wet bedoelde geneeskundige verstrekkingen verruimd :
1° tot de personen bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, 2°, 3°, 2) en 4° van het decreet van 4 augustus 1959 op de verzekering voor gezondheidszorg van de administratieve en militaire ambtenaren en gewezen ambtenaren van de beroepsmagistraten, van de ambtenaren en gewezen ambtenaren van de rechterlijke orde en van gerechtelijke politie bij de parketten;
2° tot de weduwnaars en weduwen van de in 1° bedoelde gerechtigden;
3° tot de kinderen van de in 1° en 2° bedoelde gerechtigden, die volle wezen zijn en de leeftijd niet overschreden hebben tot dewelke de kinderbijslagen worden toegekend;
4° tot de personen ten laste van de hiervoor bedoelde gerechtigden.
De personen die de in het vorige lid gestelde voorwaarden vervullen en die gerechtigde of persoon ten laste zijn of kunnen zijn krachtens een wettelijk, reglementair of statutair stelsel van verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, met uitsluiting van het stelsel bepaald bij het koninklijk besluit van 28 juni 1969 tot verruiming van de werkingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de nog niet-beschermde personen, zijn uitgesloten van de werkingssfeer van dit besluit.
De uitsluiting geldt niet voor :
a) de feitelijk gescheiden of de van tafel en bed gescheiden echtgenote of echtgenoot die persoon ten laste is of kan zijn krachtens een andere regeling op grond van artikel 165, § 1, 1, tweede lid van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
b) de in het eerste lid bedoelde rechthebbenden die tevens gerechtigden of personen ten laste zijn krachtens het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen tot de zelfstandigen wordt verruimd, of krachtens het koninklijk besluit van 28 juni 1969 tot verruiming van de werkingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de leden van de kloostergemeenschappen.
In dat geval hebben zij recht op de geneeskundige verstrekkingen andere dan die opgesomd in artikel 1 van het voornoemd koninklijk besluit van 30 juli 1964.
§ 2. De in § 1 bedoelde toepassing is afhankelijk van het vervullen van de voorwaarde dat de gerechtigde, op 31 december 1993, zich nog effectief op de verplichtingen van de Staat voortvloeiend uit artikel 37, derde lid, van de wet van 28 december 1973 betreffende de budgettaire voorstellen 1973-1974 kan beroepen. Het bewijs hiervan wordt geleverd door een attest, conform het model in bijlage, verstrekt door de Administratie der pensioenen van het Ministerie van Financiën.
Art.2. § 1. De in artikel 1 bedoelde gerechtigden hebben voor henzelf en voor de personen te hunnen laste recht op de geneeskundige verstrekkingen bedoeld in artikel 23 van de voormelde wet van 9 augustus 1963 op voorwaarde dat zij aangesloten zijn bij een ziekenfonds of ingeschreven bij een gewestelijke dienst van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en bij die gelegenheid aan hun verzekeringsinstelling het attest bedoeld in artikel 1, § 2, overhandigen.
§ 2. De in artikel 1 bedoelde gerechtigden zijn vrijgesteld van de wachttijd voor het recht op de geneeskundige verstrekkingen.
Art.3. Een inhouding van 360 frank per maand wordt gedaan op het pensioen van de in artikel 1, eerste lid, § 1, 1°, 2° en 3°, en derde lid, b), bedoelde gerechtigden. Deze inhouding wordt verricht door het Ministerie van Financiën en de opbrengst ervan wordt overgemaakt aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. De personen die geen dusdanig pensioen genieten, zijn ertoe gehouden aan hun ziekenfonds of de gewestelijke dienst een maandelijkse bijdrage van 360 frank te betalen; voor deze laatste categorie van personen is, in aanvulling op de bepalingen van artikel 2, de tegemoetkoming op de verstrekkingen opgeschort tot de nodige bijdragen zijn betaald.
Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde inhouding of bijdrage is gekoppeld aan het indexcijfer 116,50 (basis 1988 = 100) van de consumptieprijzen. Dit bedrag wordt op 1 januari van elk jaar aangepast aan de hoegrootheid van het op 31 oktober van het voorgaande jaar bereikte indexcijfer van de consumptieprijzen.
Art.4. <KB 1997-08-19/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 23-08-1997> De verhoogde tegemoetkoming van de verzekering waarin is voorzien in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt toegekend, voor henzelf en voor de personen te hunnen laste, aan de in artikel 1 bedoelde rechthebbenden die in een van de in artikel 37, § 19, van de voornoemde gecoördineerde wet bedoelde toestanden verkeren, voor zover ze voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 ter bepaling van de inkomensvoorwaarden en de voorwaarden in verband met de ingang, het behoud en de intrekking van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, welke bedoeld zijn in artikel 37, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Evenzo wordt de verhoogde tegemoetkoming van de verzekering toegekend, voor henzelf en voor de personen te hunnen laste, aan de in artikel 1, § 1, bedoelde gerechtigden die de leeftijd van 65 of 60 jaar, naar gelang het een man of een vrouw betreft, hebben bereikt, als zij voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld voor de gepensioneerde werknemers, ter uitvoering van de bepalingen van artikel 37, § 1, van de voornoemde gecoördineerde wet.
De gerechtigden die op 1 juli 1997 de verhoogde verzekeringstegemoetkoming genieten, behouden dat recht onder de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 11 van het voornoemd koninklijk besluit van 8 augustus 1997.
Art.5. De bepalingen van voormeld koninklijk besluit van 4 november 1963 welke geen betrekking hebben op de uitkeringen, zijn van toepassing op de in artikel 1 bedoelde rechthebbenden, behoudens indien daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken bij dit besluit.
Art.6. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1994.
De in dit besluit bedoelde personen moeten ten laatste op 30 juni 1994 aangesloten of ingeschreven zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, § 1. In dit geval hebben zij, vanaf 1 januari 1994, recht op de bij dit artikel voorziene verstrekkingen.
Art.7. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijlage.
Art. N1. Bijlage 1. ATTEST INZAKE GENEESKUNDIGE VERZORGING. <Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 06/01/1994, p. 198>