30 DECEMBER 1993. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 26, § 1, tweede lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen en tot verlenging van de voorlopige erkenning van diensten georganiseerd door de landsbonden van ziekenfondsen, de ziekenfondsen en de maatschappijen van onderlinge bijstand. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-03-1994 en tekstbijwerking tot 10-12-1998.)
Art. 1-5
Artikel 1. De volgende diensten, georganiseerd bij toepassing van de artikelen 3, b) en c), en 7, §§ 2 en 4, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, dienen bij toepassing van artikel 26, § 1, eerste lid, van dezelfde wet van 6 augustus 1990 een voorafgaande erkenning te bekomen :
1° de verzekering voor geneeskundige verzorging;
2° de verzekering voor geneeskundige verzorging in het buitenland;
3° de verzekering dagelijkse vergoedingen in geval van arbeidsongeschiktheid, behoudens indien de vergoede ongeschiktheidsduur beperkt is tot maximaal 90 dagen per burgerlijk jaar;
4° (de hospitalisatieverzekering, indien de aansluiting facultatief is en indien zij tussenkomsten in speciën voorziet, die per kalenderjaar en per rechthebbende een bedrag van 30 000 frank kunnen overschrijden.) <KB 1995-03-07/48, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
5° het voorhuwelijkssparen;
6° (opgeheven) <KB 1995-09-01/37, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1995>
Art.2. Worden vrijgesteld van de in artikel 26, § 1, eerste lid, van voornoemde wet van 6 augustus 1990, bedoelde voorafgaande erkenning, de diensten andere dan deze bedoeld in artikel 1 van dit besluit die in toepassing van bij de artikelen 3, b) en c), en 7, §§ 2 en 4 van voornoemde wet, door de landsbonden van ziekenfondsen, de ziekenfondsen en de maatschappijen van onderlinge bijstand georganiseerd worden.
Art.3. <KB 1998-11-10/31, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 20-12-1998> De diensten dagelijkse vergoedingen in geval van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 1, 3°, voorlopig erkend tot 31 december 1997, blijven voorlopig erkend tot 31 december 1999.
Art.4. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1994.
Art. 5. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.