20 JULI 1994. - Koninklijk besluit tot regeling van de wijze waarop de deelneming van de Staat in de Nationale Investeringsmaatschappij ingebracht wordt in de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Holding.
Art. 1-10
Artikel 1. De aandelen die de Staat heden bezit in het kapitaal van de Nationale Investeringsmaatschappij mogen, samen met de rechten en verbintenissen bedoeld in artikel 2, worden ingebracht in de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Holding, bij wijze van inschrijving van de Staat op het kapitaal van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Holding.
Art.2. De rechten en verbintenissen, die de Staat toebehoren uit hoofde van de overeenkomst tot overdracht van de aandelen van de Nationale Investeringsmaatschappij ondertekend op 24 mei 1994 tussen de Staat en bepaalde private vennootschappen zullen integraal deel uitmaken van de inbreng bedoeld in het vorig artikel en worden overgedragen zonder onderbreking aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Holding. Deze overdracht zal geschieden met uitzondering van een aantal welbepaalde waarborgverplichtingen die alleen ten laste van de Staat zullen blijven overeenkomstig artikel 11.4 van genoemde overeenkomst, waarbij de Staat bovendien ten aanzien van die private vennootschappen de goede uitvoering van de Overeenkomst van 24 mei 1994 door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Holding blijft waarborgen.
Art.3. De Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Holding is gemachtigd de inbreng bedoeld in artikel 1 te ontvangen en zich de rechten en verbintenissen bedoeld in artikel 2 te zien overdragen.
Art.4. De Nationale Investeringsmaatschappij zal, na de voltooiing van de inbrengen bedoeld in de artikelen 1 en 2, aan de private vennootschappen met wie de overeenkomst tot overdracht van 24 mei 1994 werd ondertekend, alle aandelen kunnen overdragen die ze zal bezitten in het kapitaal van de Federale Investeringsmaatschappij, met het oog op de inbetalinggeving ervan aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Holding, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3.2.2 van de genoemde overeenkomst tot overdracht.
De Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Holding zal deze inbetalinggeving kunnen aanvaarden en dienvolgens de aandelen van de Federale Investeringsmaatschappij die haar zullen zijn gegeven, kunnen bezitten.
Art.5. Aan artikel 1 van de wet van 2 april 1962 houdende oprichting van een Nationale Investeringsmaatschappij en van gewestelijke investeringsmaatschappijen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1°
§ 1, lid 1, wordt opgeheven;
2°
§ 2 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 2. De F.I.M. staat onder de controle van de Minister van Financiën en van de Minister van Economische Zaken. Deze kunnen zich verzetten tegen de uitvoering van elke maatregel die zou indruisen hetzij tegen de wetten en besluiten of de statuten, hetzij tegen de prioritaire doeleinden van het financieel beleid van de Staat. Deze controle wordt uitgeoefend door toedoen van een regeringscommissaris.
Deze wordt benoemd door de Koning, op gezamenlijke voordracht van de Minister van Financiën en van de Minister van Economische Zaken.
De regeringscommissaris heeft het recht om kennis te nemen van alle beslissingen van de algemene vergadering, van de raad van bestuur en, desgevallend, van het orgaan belast met het dagelijks bestuur, om alle nodige controles uit te voeren en om zich alle daartoe nuttige inlichtingen en stukken te doen verstrekken.
Wanneer hij het nuttig acht, woont hij de vergaderingen van de raad van bestuur bij, in welk geval de agenda van deze vergaderingen hem vooraf wordt medegedeeld. Hij zetelt er met raadgevende stem.
Hij schorst en brengt zowel de Minister van Financiën als de Minister van Economische Zaken elke beslissing ter kennis van de raad van bestuur die zou indruisen tegen hetzij de wetten en besluiten of de statuten, hetzij de prioritaire doeleinden van het financieel beleid van de Staat. Daartoe beschikt hij over een termijn van vier vrije dagen; deze termijn gaat in op de dag van de vergadering waarop de beslissing is genomen, voor zover de regeringscommissaris hiervoor regelmatig werd opgeroepen, zoniet, vanaf de dag waarop hij hiervan kennis heeft gekregen.
Indien de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken gezamenlijk geen uitspraak hebben gedaan binnen acht dagen na de schorsing, mag de beslissing ten uitvoer worden gelegd.
Wanneer de raad van bestuur evenwel de dringende noodzaak heeft ingeroepen, beschikt de regeringscommissaris over een termijn van twee vrije dagen om de zaak voor te leggen aan de Minister van Financiën en Economische Zaken. De in het zesde lid voorgeschreven termijn wordt in dit geval teruggebracht tot twee vrije dagen.
De vergoeding van de regeringscommissaris wordt vastgesteld door de Minister van Financiën en uitbetaald door de Staat. Zij wordt gedragen door de vennootschap.
Hetzelfde geldt voor de honoraria van de eventuele door de Minister van Financiën aangestelde deskundigen om de commissaris bij te staan. ";
3°
§ 3, gewijzigd door de wet van 30 maart 1976, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 3. De F.I.M. is een naamloze vennootschap waarop de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen van toepassing zijn, voor zover hiervan niet wordt afgeweken door deze wet of, wegens de speciale aard van de vennootschap, door haar statuten. ";
4°
§ 4 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 4. De statuten van de F.I.M. en de wijzigingen ervan worden vastgesteld door de algemene vergadering. Ten minste vijftien dagen vóór de vergadering wordt samengeroepen, wordt het ontwerp van de beraadslagingen van deze vergadering meegedeeld aan de regeringscommissaris als bedoeld in § 2. De statutaire bepalingen die afwijken van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen treden pas in werking na goedkeuring door de Koning.
De algemene vergadering brengt de statuten in overeenstemming met de wet binnen de hierin vastgestelde termijn. Zoniet worden zij gewijzigd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. ".
Art.6. In artikel 2ter, lid 1, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 30 maart 1976 en vervangen bij de wet van 4 augustus 1978, wordt de laatste zin geschrapt.
Art.7. Artikel 3ter van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 30 maart 1976 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 3ter. De leden van de Wetgevende Kamers, van het Europees Parlement, van de Gemeenschaps- en Gewestraden, de personen die de hoedanigheid hebben van Minister of Staatssecretaris of van lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering, van bestendig afgevaardigde, van burgemeester, schepen of voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met meer dan 30.000 inwoners, mogen geen deel uitmaken van de raad van bestuur, noch belast worden met het dagelijks bestuur, noch mogen hen machten opgedragen worden die behoren tot de bevoegdheid van de raad van bestuur.
Het mandaat van deze personen, verkozen of benoemd in de functies bedoeld in het vorig lid, houdt van rechtswege op bij de eedaflegging of de uitoefening van deze functies. ".
Art.8. Artikel 3septies van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 30 maart 1976, wordt opgeheven.
Art.9. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van de artikelen 5 tot 8 die slechts in werking treden de dag waarop artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 juni 1994 houdende diverse bepalingen betreffende de Federale Investeringsmaatschappij en de privatisering van de Nationale Investeringsmaatschappij in werking treedt.
Art. 10. Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Financiën zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 juli 1994.
ALBERT
Van Koningswege :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie en Economische Zaken,
M. WATHELET
De Minister van Financiën,
Ph. MAYSTADT