30 MAART 1994. - Wet tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-03-1994 en tekstbijwerking tot 12-05-2003)
HOOFDSTUK I. - Directe belastingen.
Art. 1-32
HOOFDSTUK II. - Indirecte belastingen.
Wijziging aan het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
Art. 33-35
Wijzigingen aan het Wetboek der met het het zegel gelijkgestelde taksen.
Art. 36-38
Wijzigingen aan het Wetboek der registraties-, hypotheek- en griffierechten.
Art. 39-50
Wijziging aan het Wetboek der successierechten.
Art. 51-52
Wijziging aan het Wetboek der zegelrechten.
Art. 53-54
1995003305 1995003549 2000003765 2007003058 2019010279 2019041438
HOOFDSTUK I. - Directe belastingen.
Artikel 1. In artikel 7, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het 1° wordt vervangen door de volgende bepaling :
"1° voor niet verhuurde onroerende goederen :
a) voor in België gelegen goederen :
- het kadastraal inkomen wanneer het gaat om ongebouwde onroerende goederen of de in artikel 16 vermelde woning;
- het kadastraal inkomen verhoogd met 25 pct. wanneer het andere goederen betreft;
b) voor in het buitenland gelegen goederen : de huurwaarde; ";
2° het 2°, a), wordt vervangen door de volgende bepaling :
"a) voor in België gelegen goederen verhuurd aan een natuurlijke persoon die ze noch geheel, noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid :
- het kadastraal inkomen wanneer het ongebouwde onroerende goederen betreft;
- het kadastraal inkomen verhoogd met 25 pct. wanneer het andere goederen betreft; ".
Art.2. In artikel 22, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 29 van de wet van 24 december 1993, worden de woorden "ingevolge artikel 171, 2°bis en 3°" vervangen door de woorden "ingevolge artikel 171, 2°bis tot 3°bis,".
Art.3. In artikel 31 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 74 van de wet van 28 december 1992, wordt tussen het tweede en het derde lid een als volgt luidend lid ingevoegd :
" Als vergoedingen vermeld in het tweede lid, 4°, worden beschouwd, de door plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen betaalde vergoedingen tot het beloop van het maximumbedrag vastgesteld in de ter zake geldende regeling. ".
Art.4. In artikel 52, 1°, van hetzelfde Wetboek, worden tussen de woorden "de huurlasten" en de woorden "betreffende onroerende goederen", de woorden ", evenals de onroerende voorheffing, met inbegrip van de opcentiemen" ingevoegd.
Art.5. In artikel 53 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de Franse tekst van het 3°, worden tussen de woorden "centimes additionnels" en de woorden "calculés sur la base" de woorden "y afférents" ingevoegd;
2° het 4° wordt vervangen door de volgende bepaling :
"4° de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid";
3° het 5° wordt als volgt aangevuld :
", met uitzondering van de onroerende voorheffing, verhoogd met de opcentiemen, met betrekking tot het kadastraal inkomen van de onroerende goederen of gedeelten daarvan die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt ".
Art.6. In Titel II, Hoofdstuk III, Afdeling I, van hetzelfde Wetboek wordt een nieuwe Onderafdeling IIquater ingevoegd luidend als volgt :
"Onderafdeling IIquater. - Vermindering voor uitgaven betaald aan plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen".
Art.7. In hetzelfde Wetboek wordt een als volgt luidend artikel 145/21 ingevoegd :
"Artikel 145/21. Binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 145.2 en 145.22, wordt een belastingvermindering verleend die wordt berekend op de uitgaven die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald aan een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap voor prestaties geleverd door een langdurig uitkeringsgerechtigd volledig werkloze of door een volledig werkloze die ingeschreven is als werkzoekende en geniet van het bestaansminimum. ".
Art.8. In hetzelfde Wetboek wordt een als volgt luidend artikel 145/22 ingevoegd :
"Artikel 145/22. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de in artikel 145.21 vermelde uitgaven moeten voldoen om voor belastingvermindering in aanmerking te komen. ".
Art.9. In hetzelfde Wetboek wordt een als volgt luidend artikel 145/23 ingevoegd :
"Artikel 145/23. Wanneer de aanslag op naam van de beide echtgenoten wordt gevestigd, worden de in artikel 145.21 vermelde uitgaven evenredig omgedeeld op ieders inkomensdeel. ".
Art.10. Artikel 146, 3°, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de volgende bepaling :
" , met inbegrip van de door de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen betaalde vergoedingen tot het beloop van het maximumbedrag vastgesteld in de ter zake geldende regeling ".
Art.11. Artikel 147 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 147. Op de belasting met betrekking tot pensioenen en vervangingsinkomsten worden de volgende verminderingen verleend :
1° als het inkomen uitsluitend uit pensioenen of andere vervangingsinkomsten bestaat :
- 54 240 frank voor een alleenstaande belastingplichtige;
- 63 332 frank voor echtgenoten samen;
2° als het inkomen gedeeltelijk uit pensioenen of andere vervangingsinkomsten bestaat : een bedrag gelijk aan een gedeelte van de in 1° vermelde verminderingen, waarbij dat gedeelte wordt bepaald naar de verhouding tussen het nettobedrag van de pensioenen en andere vervangingsinkomsten enerzijds en het totale netto-inkomen anderzijds;
3° als het inkomen uitsluitend uit brugpensioenen oud stelsel bestaat :
- 98 214 frank voor een alleenstaande belastingplichtige;
- 107 307 frank voor echtgenoten samen;
4° als het inkomen gedeeltelijk uit brugpensioenen oud stelsel bestaat : een bedrag gelijk aan een gedeelte van de in 3° vermelde verminderingen, waarbij dat gedeelte wordt bepaald naar de verhouding tussen het nettobedrag van dit brugpensioen enerzijds en het totale netto-inkomen anderzijds;
5° als het inkomen uitsluitend uit werkloosheidsuitkeringen bestaat : het bedrag van de verminderingen als vermeld in 1°,
6° als het inkomen gedeeltelijk uit werkloosheidsuitkeringen bestaat : een bedrag gelijk aan een gedeelte van de in 1° vermelde verminderingen, waarbij dat gedeelte wordt bepaald naar de verhouding tussen het nettobedrag van de werkloosheidsuitkeringen enerzijds en het totale netto-inkomen anderzijds;
7° als het inkomen uitsluitend uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen bestaat :
- 69 626 frank voor een alleenstaande belastingplichtige;
- 78 719 frank voor echtgenoten samen;
8° als het inkomen gedeeltelijk uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen bestaat : een bedrag gelijk aan een gedeelte van de in 7° vermelde verminderingen, waarbij dat gedeelte wordt bepaald naar de verhouding tussen het nettobedrag van de wettelijke ziekte- en invaliditeitsverzekeringen enerzijds en het totale netto-inkomen anderzijds. ".
Art.12. In artikel 154 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het 3° wordt vervangen door de volgende bepaling :
"3° wanneer het inkomen uitsluitend uit werkloosheidsuitkeringen bestaat en het bedrag van die uitkeringen niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering, in voorkomend geval met inbegrip van :
- de vergoedingen betaald door een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap tot het beloop van het maximumbedrag vastgesteld in de ter zake geldende regeling;
- de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen indien de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt; ";
2° in de Franse tekst van het 4° wordt tussen de woorden "l'allocation" en de woorden "de chômage" het woord "légale" ingevoegd.
Art.13. In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 15 van de wet van 28 juli 1992, bij de artikelen 4 en 89 van de wet van 28 december 1992 en bij artikel 30 van de wet van 24 december 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het 2°bis wordt vervangen door de volgende bepaling :
"2°bis tegen een aanslagvoet van 13 pct. :
a) de inkomsten van roerende goederen en kapitalen die geen dividenden zijn en de in artikel 90, 5° tot 7°, vermelde diverse inkomsten;
b) de in artikel 269, tweede lid, 2°, en derde lid, vermelde dividenden; ";
2° het 3° wordt vervangen door de volgende bepaling :
"3° tegen een aanslagvoet van 25 pct., de dividenden, met uitzondering van die vermeld in artikel 269, tweede en derde lid";
3° er wordt een 3°bis ingevoegd luidend als volgt :
"3°bis tegen een aanslagvoet van 20 pct., de in artikel 269, tweede lid, 1°, vermelde dividenden; ".
Art.14. In artikel 178 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 5 van de wet van 28 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1°
§ 2, derde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Na de toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen, met uitzondering van die vermeld in artikel 147, afgerond tot het hogere of lagere duizendtal naargelang het cijfer van de honderdtallen al dan niet 5 bereikt. De bedragen vermeld in artikel 147 worden afgerond tot de hogere of lagere frank naargelang het cijfer van de tienden al dan niet 5 bereikt. ";
2° in de inleidende zin van § 3 worden de woorden "en 148" geschrapt.
Art.15. In artikel 219, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt het tarief van "200 pct." vervangen door het tarief van "300 pct.".
Art.16. In artikel 225, tweede lid, 4°, van hetzelfde Wetboek wordt het tarief van "200 pct." vervangen door het tarief van "300 pct.".
Art.17. In artikel 243 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 31 van de wet van 8 juli 1992, wordt het tweede lid vervangen door de volgende bepaling :
"Op de overeenkomstig het vorige lid berekende belasting worden de verminderingen ingevolge de artikelen 146 tot 154 verleend binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald in die artikelen en met inachtneming van het geheel van de binnenlandse en de buitenlandse inkomsten, met dien verstande dat de in artikel 147, 1°, vermelde bedragen worden vervangen door het bedrag van 96 520 frank, de in artikel 147, 3°, vermelde bedragen door het bedrag van 140 495 frank en de in artikel 147, 7°, vermelde bedragen door het bedrag van 111 907 frank. Die verminderingen worden voor beide echtgenoten samen slechts éénmaal verleend. ".
Art.18. In artikel 246, 2°, van hetzelfde Wetboek, wordt het tarief van "200 pct." vervangen door het tarief van "300 pct.".
Art.19. In artikel 247, 3°, van hetzelfde Wetboek wordt het tarief van "200 pct." vervangen door het tarief van "300 pct.".
Art.20. Artikel 269 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 31 van de wet van 24 december 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 269. De aanslagvoet van de roerende voorheffing is vastgesteld op :
1° 13 pct. voor inkomsten van roerende goederen en kapitalen die geen dividenden zijn, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°;
2° 25 pct. voor de dividenden.
De aanslagvoet van 25 pct. wordt evenwel verlaagd tot :
1° 20 pct. voor dividenden van aandelen die inbrengen in geld vertegenwoordigen die in 1982 of in 1983 zijn gedaan met het oog op verrichtingen als vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 15 van 9 maart 1982 tot aanmoediging van de inschrijving op of de aankoop van aandelen of bewijzen van deelgerechtigheid in Belgische vennootschappen en die zijn verleend of toegekend voor de vijf, de tien of de negen eerste boekjaren waarvoor die inkomsten van personenbelasting zijn vrijgesteld krachtens artikel 3, § 1, van het voormelde koninklijk besluit nr. 15;
2° 13 pct. voor dividenden van in 1° vermelde aandelen die genoteerd zijn op een beurs voor roerende waarden wanneer de vennootschap die de inkomsten uitkeert onherroepelijk heeft verzaakt aan de overdracht, op de aan de desbetreffende aandelen uitgekeerde inkomsten :
- van de belastingbesparing die uit de terzake voorziene vrijstelling van vennootschapsbelasting voortvloeit;
- van het eventueel aanvullend inkomen dat voortvloeit uit de bedoelde vrijstelling die de vennootschappen, in de oprichting of kapitaalverhoging waaraan de desbetreffende vennootschap rechtstreeks of onrechtstreeks heeft deelgenomen, in voorkomend geval hebben verkregen;
Voor zover de vennootschap die de inkomsten uitkeert niet onherroepelijk verzaakt aan het voordeel van deze verlaging, wordt de aanslagvoet van 25 pct. eveneens verlaagd tot 13 pct. voor de volgende dividenden :
a) dividenden van aandelen uitgegeven vanaf 1 januari 1994 door het openbaar aantrekken van spaargelden;
b) dividenden van aandelen die, vanaf hun uitgifte, hetzij het voorwerp hebben uitgemaakt van een inschrijving op naam bij de uitgever, hetzij in België in open bewaargeving zijn gegeven, waarvan de Koning de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt, bij een bank, een openbare kredietinstelling, een beursvennootschap of een spaarkas die aan de controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen is onderworpen, wanneer die aandelen werden uitgegeven vanaf 1 januari 1994 ter vertegenwoordiging van maatschappelijk kapitaal en overeenstemmen met inbrengen in geld;
c) dividenden uitgekeerd door beleggingsvennootschappen als bedoeld in de artikelen 114, 118 en 119quinquies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, die geen dividenden zijn als vermeld in artikel 21, 2°.
De in het tweede lid, 2°, en in het derde lid, a en b, bedoelde aanslagvoet van 13 pct. is slechts van toepassing voor zover de aandelen waarop de dividenden betrekking hebben geen enkel voorrecht toekennen ten opzichte van de andere door de vennootschap uitgegeven aandelen.
Voor de in het derde lid, a) en b), vermelde vennootschappen die na 31 december 1993 hun kapitaal verminderen, worden de kapitaalverhogingen waartoe zij overgaan slechts in aanmerking genomen in de mate dat zij meer bedragen dan die kapitaalverminderingen.
Deze kapitaalverhogingen worden evenwel geheel in aanmerking genomen wanneer de kapitaalverminderingen beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften.
Worden geacht aan de in het zesde lid vermelde voorwaarde te beantwoorden, de kapitaalverminderingen gebruikt om verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren of om onbeschikbare reserves aan te leggen.
Ingeval van overdracht door de natuurlijke personen of rechtspersonen door of namens wie de oprichtingsakte is ondertekend, of, in geval van oprichting bij openbare inschrijving, die de ontwerp-oprichtingsakte hebben ondertekend, door de aandeelhouders, bestuurders, zaakvoerders of vennoten van de vennootschap die de overdracht verkrijgt van, hetzij goederen die voor 1 januari 1994 voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn aangewend, hetzij aandelen die deel hebben uitgemaakt van hun privaat vermogen, hetzij goederen die hebben toegehoord aan een vennootschap waarvan zij voor 1 januari 1994 aandeelhouders, bestuurders, zaakvoerders of vennoten waren, wordt alleen het bedrag van die inbreng in geld, dat meer bedraagt dan de overdrachtprijs, in aanmerking genomen voor de toepassing van het derde lid, a) en b).
Het achtste lid is van toepassing op de overdracht gedaan door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die in eigen naam, maar voor rekening van een in dat lid vermelde persoon, handelt. ".
Art.21. Artikel 277 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 10 van de wet van 22 juli 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Artikel 277. Als onroerende voorheffing wordt enkel verrekend het bedrag van de onroerende voorheffing, zoals bepaald in artikel 255 en verhoogd met de opcentiemen, met betrekking tot het kadastraal inkomen van de in artikel 16 vermelde woning en in zover dat kadastraal inkomen in het belastbare inkomen is begrepen en vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 13, 15 en 16.
Het te verrekenen bedrag mag niet hoger zijn dan 12,5 pct. van het in het eerste lid vermelde kadastraal inkomen dat aan de onroerende voorheffing is onderworpen. ".
Art.22. In artikel 290 van hetzelfde Wetboek, vervangen door artikel 13 van de wet van 22 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het 1°, worden de woorden ", voor zover zij betrekking heeft op goederen die niet voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt", geschrapt;
2° in het 2°, worden de woorden "onroerende voorheffing en" geschrapt.
Art.23. Artikel 345, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, vervangen door artikel 7 van de wet van 6 augustus 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"1° een verrichting als vermeld in de artikelen 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, § 1, eerste lid, 269, zesde lid of 344, § 2, wel degelijk beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften; ".
Art.24. Artikel 463 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 25 van de wet van 28 december 1992, wordt aangevuld met het volgende lid :
" Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinkwentie. ".
Art.25. In artikel 463bis, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door artikel 22 van de wet van 22 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid, worden de woorden "de artikelen 157 tot 168, 175 tot 177, 218, 226, 243, laatste lid, 246, 2°," vervangen door de woorden "de artikelen 157 tot 168, 175 tot 177, 218, 226, 243, derde lid, 246, 1°,";
2° het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De aanvullende crisisbijdragen zijn niet als beroepskosten aftrekbaar indien de belasting of de voorheffing waarop zij worden berekend niet als beroepskosten wordt aangemerkt. ".
Art.26. In artikel 519 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 33 van de wet van 24 december 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de inleidende zin worden de woorden "In afwijking van de artikelen 171, 2°bis en 269, eerste lid, 1°" vervangen door de woorden "In afwijking van de artikelen 171, 2°bis, a), en 269, eerste lid, 1°";
2° in de Franse tekst van de inleidende zin worden de woorden "le taux de l'impôt des personnes physiques correspondant au précompte mobilier est fixé à 25 p.c." vervangen door de woorden "le taux de l'impôt des personnes physiques et celui du précompte mobilier sont fixés à 25 p.c.".
Art.27. Artikel 148 en artikel 197, tweede lid, van hetzelfde Wetboek ingevoegd door artikel 4 van de wet van 22 juli 1993, worden opgeheven.
Art.28. Voor de toepassing van artikel 269, tweede lid, 2°, van hetzelfde Wetboek moet de bedoelde verzaking het voorwerp uitmaken van een voor 1 januari 1995 genomen regelmatige beslissing van de algemene vergadering van de aandeelhouders of de vennoten".
Art.29. § 1. 1° De artikelen 1 tot 11, 12, 1°, 13 tot 19, 21, 22 en 27 treden in werking vanaf het aanslagjaar 1995.
2° De artikelen 12, 2°, en 26, 2°, treden in werking met ingang van het aanslagjaar 1992.
3° Artikel 20 is van toepassing op inkomsten die vanaf 1 januari 1994 worden toegekend of betaalbaar gesteld en, voor zover ze verband houden met in artikel 269, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde inkomsten, betrekking hebben op een boekjaar dat aan het aanslagjaar 1995 of aan een later aanslagjaar is verbonden.
4° Artikel 23 is van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 gedane verrichtingen.
5° Artikel 25 heeft uitwerking met ingang van het aanslagjaar 1994.
6° Artikel 26, 1° is van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten.
§ 2. Elke wijziging die vanaf 17 november 1993 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 15 en 18.
Art.30. De aanvullende belasting die voortvloeit uit de toepassing van de artikelen 1 en 21 van deze wet mag, welke ook de aard en de duur van de bestaande of de nieuwe huurovereenkomst is, niet ten laste van de huurder worden gelegd.
Art.31. (Ambtenaren van de fiscale administraties, die door de Minister van Financiën zijn aangewezen, worden ter beschikking gesteld van de federale politie teneinde deze bij te staan in de bestrijding van de economische en financiële criminaliteit.) (Te dien einde hebben de terbeschikkinggestelde ambtenaren die belast zijn met het opsporen en vaststellen van strafbare feiten gedurende de terbeschikkingstelling de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur.) <W 2002-03-13/39, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2001> <W 2003-04-10/67, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 22-05-2003>
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de regels voor de terbeschikkingstelling.
(Om hun bevoegdheden te kunnen uitoefenen, leggen ze in handen van de procureur-generaal van het rechtsgebied van hun woonplaats de eed af, in de volgende bewoordingen : " Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk en het mij toegekende ambt trouw waar te nemen. " Hun bevoegdheden zijn nochtans niet beperkt tot dat rechtsgebied. Bij verandering van woonplaats wordt de akte van eedaflegging overgeschreven en geviseerd op de griffie van het hof van beroep waaronder de nieuwe woonplaats ressorteert.) <W 2003-04-10/67, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 22-05-2003>
Art.32. Met uitwerking op de data van hun respectieve inwerkingtreding, zijn bekrachtigd :
1. het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, voor zover het betrekking heeft op de bedrijfsvoorheffing;
2. het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot vaststelling van de bedrijfsvoorheffing op kapitalen, afkoopwaarden, spaartegoeden, pensioenen en renten, verleend in het kader van het lange termijnsparen;
3. het koninklijk besluit van 22 september 1993 tot uitvoering van artikel 23, § 4, van de wet van 22 juli 1993 houdende fiscale en financiële bepalingen;
4. het koninklijk besluit van 22 oktober 1993 tot wijziging van het KB/WIB 92, voor zover het betrekking heeft op de bedrijfsvoorheffing;
5. het koninklijk besluit van 30 december 1993 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing.
HOOFDSTUK II. - Indirecte belastingen.
Wijziging aan het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
Art.33. Artikel 74bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij artikel 50 van de wet van 28 december 1992, wordt aangevuld met het volgende lid :
"Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinkwentie".
Art.34. Het koninklijk besluit van 24 juni 1993 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, is bekrachtigd met uitwerking op de dag van zijn inwerkingtreding.
Art.35. Het koninklijk besluit van 21 december 1993 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, is bekrachtigd met uitwerking op de dag van zijn inwerkingtreding.
Wijzigingen aan het Wetboek der met het het zegel gelijkgestelde taksen.
Art.36. In artikel 126/1 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, gewijzigd bij artikel 50 van de wet van 13 augustus 1947, bij artikel 148 van de wet van 4 december 1990, bij artikel 27 van de wet van 2 januari 1991, bij artikel 10 van de wet van 22 juli 1991, bij artikel 20 van de wet van 6 augustus 1993 en bij artikel 41 van de wet van 24 december 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het 2° wordt vervangen als volgt :
"2° de verrichtingen voor zijn eigen rekening gedaan, door een bemiddelaar als vermeld in artikel 3 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, door een verzekeringsonderneming als vermeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, door een pensioenfonds als vermeld in artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en in het koninklijk besluit van 15 mei 1985 betreffende de activiteiten van de private voorzorgsinstellingen, door een instelling voor collectieve belegging of door een niet-inwoner;";
2° het 13° wordt opgeheven.
Art.37. Artikel 139, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 54 van de wet van 13 augustus 1947, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"De taks is echter niet verschuldigd ten aanzien van de partij of van de partijen die een bemiddelaar als vermeld in artikel 3 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten zijn, of een verzekeringsonderneming als vermeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, of een pensioenfonds als vermeld in artikel 2, § 3, 6°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en in het koninklijk besluit van 15 mei 1985 betreffende de activiteiten van de private voorzorgsinstellingen, of een instelling voor collectieve belegging of een niet-inwoner.".
Art.38. Artikel 207decies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 82 van de wet van 4 augustus 1986 en gewijzigd bij artikel 58 van de wet van 28 december 1992, wordt aangevuld met het volgende lid :
"Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinkwentie".
Wijzigingen aan het Wetboek der registraties-, hypotheek- en griffierechten.
Art.39. In artikel 18 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, waarvan de tegenwoordige tekst § 1 zal vormen, worden de volgende paragrafen ingevoegd :
"§ 2. Aan de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen kan niet worden tegengeworpen, de juridische kwalificatie door de partijen gegeven aan een akte alsook aan afzonderlijke akten die een zelfde verrichting tot stand brengen, wanneer de administratie door vermoedens of door andere bewijsmiddelen vaststelt dat die kwalificatie tot doel heeft de rechten te ontwijken, tenzij de belastingplichtige bewijst dat die kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt.
§ 3. Een voorafgaand schriftelijk akkoord wordt door de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen gegeven omtrent het feit dat voor de toepassing van § 2, de juridische kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt.
Ontstentenis van antwoord vanwege de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen binnen een door de Koning gestelde termijn, wordt gelijkgesteld met een voorafgaand akkoord.
§ 4. Het in § 3 bedoelde akkoord is aan de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen tegenstelbaar en bindt haar voor de toekomst, wanneer de hierboven vermelde verrichting haar te goeder trouw werd voorgelegd voor de verwezenlijking ervan.
§ 5. De administratie is niet gebonden door dit akkoord :
- indien blijkt dat de verrichting onvolledig of onjuist werd beschreven door de belastingplichtige;
- indien ze niet werd verwezenlijkt op de wijze omschreven door de belastingplichtige.
De administratie houdt op gebonden te zijn door dit akkoord, wanneer de gevolgen van de verrichting gewijzigd zijn door één of meer andere daarop volgende verrichtingen waaruit blijkt dat de verrichting waarover het akkoord werd gegeven niet meer voldoet aan de in § 3 gestelde voorwaarden.
§ 6. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de toepassingsregels van dit artikel.
De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dit artikel genomen besluiten".
Art.40. In artikel 44 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 15 van het koninklijk besluit van 18 april 1967, worden de woorden ", andere dan de inbrengsten in vennootschappen," geschrapt.
Art.41. In artikel 45 van hetzelfde Wetboek, wordt tussen de tweede en de derde rubriek de volgende rubriek ingevoegd :
"ten aanzien van inbrengen van onroerende goederen in vennootschappen, andere dan inbrengen als vermeld in artikel 115bis, op de waarde van de als vergoeding van de inbreng toegekende maatschappelijke rechten verhoogd met de lasten die door de vennootschap gedragen worden;".
Art.42. In artikel 74, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij artikel 3 van de wet van 10 juli 1969, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "vermeld in artikel 115bis" worden ingevoegd tussen de woorden "in vennootschap" en ", de eigendom";
2° de woorden ", met aftrek van het evenredig registratierecht dat eventueel op deze verkrijging werd geheven" worden na de woorden "recht kwijten" toegevoegd.
Art.43. In artikel 75, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij artikel 4 van de wet van 10 juli 1969, worden de woorden "vermeld in artikel 115bis" ingevoegd tussen de woorden "in vennootschap" en ", en welke".
Art.44. In artikel 115, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij artikel 6 van de wet van 14 april 1965 en gewijzigd bij de artikelen 4 van de wet van 3 juli 1972, 1 van de wet van 1 maart 1977 en 6 van de wet van 12 augustus 1985, wordt tussen de woorden "inbreng van" en "goederen" het woord "roerende" ingevoegd.
Art.45. In hetzelfde Wetboek wordt een nieuw artikel 115bis ingevoegd, luidend als volgt :
"Artikel 115bis. De inbrengen van onroerende goederen, andere dan die welke gedeeltelijk of geheel tot bewoning aangewend worden of bestemd zijn en door een natuurlijke persoon ingebracht worden, in burgerlijke vennootschappen of handelsvennootschappen waarvan de zetel van werkelijke leiding in België gevestigd is, of de statutaire zetel in België en de zetel van werkelijke leiding buiten het grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap gevestigd is, worden aan het recht van 0,5 pct. onderworpen.
In geval van onjuiste verklaring betreffende de aanwending of de bestemming van het onroerend goed, zijn de aanvullende rechten opeisbaar en verbeurt iedere partij een boete gelijk aan de rechten".
Art.46. In artikel 119 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij artikel 10 van de wet van 14 april 1965 en gewijzigd bij artikel 154 van de wet van 22 december 1989, worden de woorden "in de artikelen 115 en 118" vervangen door de woorden "in de artikel 115, 115bis en 118".
Art.47. In artikel 120 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 11 van de wet van 14 april 1965 en gewijzigd bij artikel 8 van de wet van 3 juli 1972, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid worden de woorden "gelegen in België" vervangen door de woorden "vermeld in artikel 115bis";
2° het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Deze bepaling zijn evenwel niet toepasselijk bij inbreng van de universaliteit van de goederen of van een bedrijfstak overeenkomstig artikel 117.".
Art.48. In artikel 21 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij artikel 12 van de wet van 14 april 1965 en gewijzigd bij artikel 9 van de wet van 3 juli 1972, wordt tussen de getallen "115" en "118" het getal "115bis," ingevoegd.
Art.49. In artikel 159 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het 7°, ingevoegd door artikel 14 van de wet van 23 december 1958, worden de woorden "met uitsluiting van inbrengsten in vennootschappen" vervangen door de woorden "andere dan de inbrengen onderworpen aan het in artikel 115bis bepaalde recht,";
2° in het 8°, vervangen bij artikel 99 van de wet van 28 december 1992, worden de woorden "anders dan door inbreng in vennootschappen" vervangen door de woorden "andere dan die welke aan het in artikel 115bis bepaalde recht onderworpen zijn";
3° een 14°, luidend als volgt, wordt ingevoegd :
"14° de inbrengen van onroerende goederen, andere dan die welke gedeeltelijk of geheel tot bewoning aangewend worden of bestemd zijn en door een natuurlijke persoon ingebracht worden, in burgerlijke vennootschappen of handelsvennootschappen met zetel van werkelijke leiding en statutaire zetel buiten België, of met statutaire zetel in België doch met zetel van werkelijke leiding op het grondgebied van één van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap. Deze vrijstelling geldt voor zover de inbreng met maatschappelijke rechten wordt vergolden. Indien de inbreng zowel in België gelegen onroerende goederen als andere goederen omvat wordt, niettegenstaande elk strijdig beding, de vergelding die anders dan door toekenning van maatschappelijke rechten geschiedt, geacht evenredig verdeeld te zijn tussen de waarde die aan de onroerende goederen is toegekend en die welke aan de andere goederen is toegekend. In de mate dat de inbreng betrekking heeft op in België gelegen onroerende goederen wordt hij onderworpen aan het recht voorgeschreven voor verkopingen.
In geval van onjuiste verklaring betreffende de aanwending of de bestemming van het onroerend goed, worden de bijvoegelijke rechten opeisbaar en verbeurt iedere partij een boete gelijk aan de rechten".
Art.50. Artikel 207octies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 88 van de wet van 4 augustus 1986 en gewijzigd bij artikel 61 van de wet van 28 december 1992, wordt aangevuld met het volgende lid :
"Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinkwentie".
Wijziging aan het Wetboek der successierechten.
Art.51. Artikel 106 van het Wetboek der successierechten wordt aangevuld met het volgende lid :
"De paragrafen 2 tot 6 van artikel 18 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten zijn van overeenkomstige toepassing.".
Art.52. Artikel 133decies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 95 van de wet van 4 augustus 1986 en gewijzigd bij artikel 65 van de wet van 28 december 1992, wordt aangevuld met het volgende lid :
"Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinkwentie".
Wijziging aan het Wetboek der zegelrechten.
Art.53. Artikel 67decies van het Wetboek der zegelrechten, ingevoegd bij artikel 103 van de wet van 4 augustus 1986 en gewijzigd bij artikel 68 van de wet van 28 december 1992, wordt aangevuld met het volgende lid :
"Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld van de Centrale Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde economische en financiële delinkwentie".
Art. 54. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de datum waarop artikel 18, §§ 2 en 3, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten in werking treedt.