8 DECEMBER 1993. - Koninklijk besluit tot regeling van de werking van de Bijzondere Commissie van de pensioenen van de plaatselijke besturen.
Art. 1-15
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
a) " de wet " : de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemde personeel van de plaatselijke besturen;
b) " de commissie " : de Bijzondere Commissie van de pensioenen van de plaatselijke besturen bedoeld in artikel 13 van de wet;
c) " de Rijksdienst " : de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
d) " het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale overheden " : het stelsel waarbij de personeelsleden van de plaatselijke besturen zijn aangesloten, met toepassing van artikel 161, eerste en tweede lid, van de nieuwe gemeentewet;
e) " het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen " : het stelsel waarbij de plaatselijke besturen het geheel of een gedeelte van hun vastbenoemde personeelsleden aansluiten bij de Rijksdienst met toepassing van artikel 4 van de wet;
f) " de voorzorgsinstelling " : de instelling opgericht voor het voeren van het beheer over collectieve rust- en overlevigspensioenfondsen waarmee een plaatselijk bestuur een overeenkomst heeft gesloten voor het verstrekken van de pensioenen van zijn vastbenoemde personeelsleden en van hun rechthebbenden.
Art.2. § 1. De voorzitter van de commissie wordt aangewezen door de Minister tot wiens bevoegdheid de pensioenen behoren.
§ 2. De andere leden van de commissie worden door de Minister tot wiens bevoegdheid de pensioenen behoren, benoemd voor een mandaat van zes jaar. Dit mandaat is hernieuwbaar.
Het lid dat vóór het einde van zijn mandaat ophoudt deel uit te maken van de commissie, wordt binnen drie maand vervangen. Het nieuwe lid voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt.
De Minister tot wiens bevoegdheid de pensioenen behoren, benoemt voor ieder lid een vervanger volgens dezelfde regels als die bepaald in het eerste en het tweede lid.
Art.3. In geval van afwezigheid of van verhindering van de voorzitter worden de vergaderingen voorgezeten door het lid met de grootste anciënniteit dat beurtelings wordt gekozen onder de leden van de Administratie der Pensioenen en de Rijksdienst. Als de anciënniteit gelijk is, wordt aan het oudste lid de voorkeur gegeven.
Art.4. De commissie kan enkel beraadslagen als ten minste de helft van de leden aanwezig is. De voorzitter en de leden van de commissie zijn allen stemgerechtigd. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Art.5. De commissie kan afgevaardigden van de werknemersorganisaties die in het Technisch Comité inzake de pensioenregeling van het gemeentepersoneel vertegenwoordigd zijn of om het even welke andere specialisten vragen als waarnemer aan haar werkzaamheden deel te nemen, telkens als de vergaderagenda daartoe aanleiding geeft.
Art.6. De commissie kan werkgroepen oprichten om bepaalde specifieke problemen te bestuderen in verband met materies waarvoor zij bevoegd is. De deelnemers aan deze werkgroepen worden door de commissie aangeduid.
Art.7. De commissie vergadert telkens als daartoe aanleiding bestaat en in principe eenmaal per maand. De vergaderingen vinden plaats in de lokalen van de Administratie der Pensioenen of op een andere plaats die de commissie kiest.
De commissie kan ook worden bijeengeroepen op verzoek van de Minister tot wiens bevoegdheid de pensioenen behoren.
Art.8. De commissie voert alle studies uit die de Minister tot wiens bevoegdheid de pensioenen behoren nodig acht, meer in het bijzonder studies betreffende de evolutie van de pensioenlast van het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale overheden, van het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen, van de plaatselijke besturen die een overeenkomst met een voorzorgsinstelling hebben afgesloten of van andere plaatselijke besturen. Zij kan ook beslissen studies uit te voeren die haar door een plaatselijk bestuur worden gevraagd.
De Rijksdienst, de Administratie der Pensioenen en de voorzorgsinstelling zijn verplicht aan de commissie alle gegevens mee te delen die zijn opgeslagen in hun gegevensbanken en die nodig zijn voor het uitvoeren van de in het eerste lid bedoelde studies.
Art.9. De Administratie der Pensioenen en de plaatselijke besturen die met een voorzorgsinstelling een overeenkomst hebben afgesloten, zijn ertoe verplicht aan de commissie alle elementen van de rust- en overlevingspensioendossiers te verschaffen die de commissie nodig acht om een advies te kunnen uitbrengen over de wettigheid en het bedrag van de pensioenen waarvan de betaling gebeurt door het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale overheden, door het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen of door de voorzorgsinstelling. De voorzorgsinstelling is ertoe verplicht aan de commissie de voormelde elementen te verschaffen die niet in het bezit zouden zijn van het plaatselijk bestuur.
De commissie kan om het even welk onderzoek opleggen dat zij nuttig acht voor een correcte en eenvormige toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen die het pensioenstelsel van het vastbenoemde personeel van de plaatselijke besturen regelen. Naargelang van welke instelling het pensioen verstrekt, worden deze onderzoeken uitgevoerd hetzij door de Administratie der Pensioenen, hetzij door de voorzorgsinstelling.
Art.10. Betreffende de elementen van het loon die in aanmerking moeten genomen worden voor de berekening van de pensioenbijdragen, ziet de Commissie erop toe dat de ter zake bepaalde regels op een correcte manier toegepast worden.
Art.11. Om de uitvoering van de in artikel 8, eerste lid bedoelde studies mogelijk te maken kan de commissie zich laten bijstaan door personeelsleden van de Rijksdienst, de Administratie der Pensioenen of de voorzorgsinstelling. Om de bepalingen van artikel 9 uit te voeren, kan de commissie zich laten bijstaan door personeelsleden van de Administratie der Pensioenen.
Om de in artikel 10 bepaalde verificaties uit te voeren, kan de commissie zich laten bijstaan door personeelsleden van de Rijksdienst.
Art.12. Wat de zitpenningen en de verblijfs- en verplaatsingsvergoedingen betreft, zijn op de voorzitter, de commissieleden en hun vervangers de bepalingen toepasselijk die van kracht zijn op de leden van het Beheerscomité van de Rijksdienst.
Art.13. De administratiekosten van de commissie, met inbegrip van de bezoldiging van het personeel bedoeld in artikel 11 en van de kosten die voortvloeien uit de aan dit personeel opgelegde opdrachten, worden ieder jaar verdeeld evenredig met de pensioenmassa's die respectievelijk verstrekt worden door het gemeenschappelijk stelsel van de lokale overheden, het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen en de voorzorgsinstelling.
De kosten die voor het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale overheden en voor het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen voortvloeien uit de toepassing van het eerste lid, worden ieder jaar toegevoegd aan de pensioenmassa die verdeeld moet worden in het betrokken stelsel.
De kosten die met toepassing van het eerste lid gedragen worden door de voorzorgsinstellingen, worden verdeeld in evenredigheid met de pensioenmassa die door elk van hen verstrekt wordt.
De kosten die voor de voorzorgsinstellingen voortvloeien uit de toepassing van het eerste en het derde lid, worden gedragen door de betrokken plaatselijke besturen in evenredigheid met hun respectieve pensioenmassa.
Art.14. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1994.
Art. 15. Onze Minister van Pensioenen, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.