6 SEPTEMBER 1993. - Koninklijk besluit betreffende het College van Secretarissen-generaal.
Art. 1-7, 7bis, 8-9
Artikel 1. Bij de Minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoren, wordt een College van Secretarissen-generaal opgericht, hierna genoemd "het College".
Art.2. Het College is samengesteld uit de Secretarissen-generaal van de Ministeries, de Vaste Wervingssecretaris, de Secretaris-generaal van de Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid en de directeur-generaal van het Burgerlijk Algemeen Bestuur van het Ministerie van Landsverdediging. Bij ontstentenis van een titularis treedt de dienstdoende secretaris-generaal op in zijn plaats.
De Secretaris van de Ministerraad woont van rechtswege, met raadgevende stem, de vergaderingen van het College bij.
Ook de Administrateur-generaal van de Dienst Algemeen Bestuur, de Directeur-generaal van de Algemene Diensten voor Selectie en Vorming, de Directeur-generaal van de Administratie van de Begroting en de Controle op de Uitgaven evenals twee leidende ambtenaren van instellingen van openbaar nut waarvan het personeel onderworpen is aan het statuut van het rijkspersoneel wonen, op uitnodiging, met raadgevende stem, de vergaderingen van het College bij. Deze laatste ambtenaren worden aangeduid door de voorzitter.
Op eigen initiatief of op verzoek van een lid van het College kan de voorzitter personen die een bijzondere administratieve bevoegdheid bezitten, uitnodigen om aan de vergaderingen deel te nemen. Zij hebben een raadgevende stem.
Art.3. Het College duidt onder zijn leden een voorzitter en een vice-voorzitter van de andere taalrol aan, die de voorzitter in geval van afwezigheid vervangt.
Het duidt tevens het lid aan dat het secretariaat waarneemt. De duur van het mandaat is drie jaar. Het neemt in ieder geval een einde bij de opruststelling van betrokkene.
Behoudens dringende in het proces-verbaal van de vergadering gemotiveerde redenen, kan het College slechts geldig beraadslagen wanneer de meerderheid van zijn leden aanwezig is.
Art.4. Het College stelt zijn huishoudelijk reglement vast.
Art.5. § 1. Het College heeft als opdracht advies te geven aan de Minister, die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheden heeft over elke aangelegenheid die het personeelsbeleid en de werking van de overheidsdiensten aanbelangt.
Het kan eveneens op eigen initiatief aan de Minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren, elke suggestie of aanbeveling doen die het in deze gelegenheid nuttig acht.
§ 2. De Regering pleegt geregeld overleg met het College over het personeelsbeleid en de werking van de overheidsbesturen.
De Eerste Minister, de Minister van Ambtenarenzaken en de Minister van Begroting, nemen namens de regering deel aan dit overleg.
§ 3. Elke minister kan het College raadplegen aangaande alle vragen met betrekking tot het personeelsbeleid en de werking van zijn ministerie.
§ 4. Het College verzekert de interdepartementale samenwerking en brengt bovendien advies uit over elke aangelegenheid waarbij verschillende departementen betrokken zijn.
Wanneer een maatregel inzake het personeelsbeleid of de werking van diensten meerdere overheidsdiensten aanbelangt, verzekert het College de coördinatie ervan.
Art.6. Het College brengt advies uit binnen de termijn gesteld door de minister die erom verzoekt.
Wanneer het advies gegeven wordt op grond van artikel 5, § 3, bezorgt de voorzitter een afschrift van het advies aan de Minister die de Ambtenarenzaken tot zijn bevoegdheid heeft.
Art.7. § 1. De voorzitter roept het College bijeen telkens als het nodig is en ten minste eenmaal per trimester.
Een lid van het College kan de voorzitter om bijeenroeping ervan verzoeken.
§ 2. De voorzitter stelt de agenda en de datum van de vergadering vast.
Behoudens dringende redenen gemotiveerd in het proces-verbaal wordt de agenda ten minste vijf dagen vooraf aan de leden toegestuurd.
De voorzitter bezorgt alle leden het proces-verbaal van elke vergadering binnen de maand daaropvolgend.
Art. 7bis. <ingevoegd bij KB 2000-05-19/30, art. 1, Inwerkingtreding : 06-06-2000> In afwijking van artikel 3, eerste lid, wordt het College, wanneer het vergadert over elke aangelegenheid inzake modernisering van de administratie, voorgezeten door de Minister van Ambtenarenzaken en van Modernisering van de Openbare Besturen. In dat geval legt die de agenda vast en kan de samenstelling van het college van rechtswege uitgebreid worden tot zeven door hem aangewezen experten met raadgevende stem. De in artikel 3, eerste lid, bedoelde voorzitter kan andere agendapunten voorstellen, die ter goedkeuring aan de Minister van Ambtenarenzaken en van Modernisering van de Openbare Besturen worden voorgelegd.
Art.8. Het koninklijk besluit van 4 januari 1989 tot instelling van een College van Secretarissen-generaal, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 februari 1990 en 27 oktober 1992, wordt opgeheven.
Art. 9. Onze Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.