Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

1 JULI 1991. - Ministerieel besluit houdende bepaalde uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 12 maart 1991 betreffende de erkenning, betoelaging en subsidiëring van personen van niet-gouvernementele organisaties en van federaties inzake het uitzenden van NGO-coöperanten.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - De erkenning.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - Vorming.
Sectie I. - Over de oriëntatiecyclus.
Art. 5-8
Sectie II. - Over de directe voorbereidingscursus.
Art. 9-11
Sectie III. - Over de specifieke en de aanvullende vorming.
Art. 12-15
Sectie IV. - Over de tussenkomsten van de Schatkist.
Art. 16-19
HOOFDSTUK III. - Over het ter beschikking stellen van een programma van ontwikkelingseducatie in België.
Art. 20-22
HOOFDSTUK IV. - Over het schoolgeld.
Art. 23-25
HOOFDSTUK V. - Over de vergoedingen aan de uitzendorganisaties.
Art. 26-28
HOOFDSTUK VI. - Overgangsmaatregelen.
Art. 29
HOOFDSTUK VII. - Over de bevoegdheidsoverdracht.
Art. 30-31
HOOFDSTUK VIII. - Inwerkingtreding.
Art. 32



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. - De erkenning.
Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 12 maart 1991 is alleen het Medisch Centrum van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bevoegd om de lichamelijke geschiktheid vast te stellen van de NGO-coöperanten.
  § 2. De beslissing van de geneesheer-directeur van het Medisch Centrum aangaande de geschiktheid van de NGO-coöperanten, wordt hen medegedeeld hetzij bij aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst, hetzij mondeling. In dit laatste geval is belanghebbende ertoe gehouden de betekeningsnota van de beslissing die hem wordt voorgelegd, te voorzien van een datum en te ondertekenen.

Art.2. De uitzendovereenkomst bedoeld in punt 5 van artikel 2 van hetzelfde koninklijk besluit, zal een lokale bezoldiging voorzien die niet hoger ligt dan 400 000 BF netto per jaar, dit bedrag is onderworpen aan de index van de levensstandaard.
  Afwijkingen op deze regel kunnen worden toegestaan in uitzonderlijke gevallen.

Art.3. Wat de verlengingen van erkenning betreft, voorzien bij artikel 4, lid 2 van hetzelfde besluit, kan de vaststelling van lichamelijke geschiktheid voortvloeien uit een getuigschrift, afgeleverd door een geneesheer die zijn praktijk uitoefent in het land van tewerkstelling van de NGO-coöperant.

Art.4. In dit laatste geval moet het medisch getuigschrift, afgeleverd ter plaatse, medegedeeld worden voor goedkeuring door de betrokken NGO-coöperant aan het Medisch Centrum van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

HOOFDSTUK II. - Vorming.
Sectie I. - Over de oriëntatiecyclus.
Art.5. § 1. De oriëntatiecyclus zoals bedoeld in lid 1, van artikel 9 van hetzelfde besluit, zal aan de kandidaten de benadering weergeven van de politieke, sociologische, economische en culturele werkelijkheden van de Derde Wereld, evenals de Noord-Zuid verhoudingen. Het doel is ervoor te zorgen dat ze zich persoonlijk kunnen situeren met betrekking tot deze problematiek.
  § 2. Zijn programma dient de volgende grote thema's centraal te plaatsen : sociale en culturele antropologie, economische, politieke en administratieve problemen van de Derde Wereld, de grote gerichtheid van de samenwerking en de acculturarifenomenen.
  § 3. Deze cyclus zal een minimum duur van 75 uren moeten bevatten.
  § 4. Deze cyclus moet worden afgesloten met een examen.

Art.6. Zal als deelnemer aan een oriëntatiecyclus worden beschouwd :
  1° de NGO-coöperant die met sukses de algemene informatiecyclus heeft gevolgd georganiseerd door het ABOS in uitvoering van het koninklijk besluit van 22 januari 1966 betreffende de vorming en de voorbereiding van deskundigen, technici, vrijwilligers of personen die kandidaat zijn voor een erkenning in één van deze hoedanigheden in het raam van de samenwerking met de ontwikkelingslanden;
  2° de NGO-coöperant die met sukses een andere vorming in België heeft gevolgd waarvan het programma door de Minister erkend werd;
  3° de NGO-coöperant die een vorming heeft gevolgd in het buitenland die als gelijkwaardig wordt beschouwd door de Minister en die het bewijs ervan kan leveren.

Art.7. Wordt vrijgesteld van de oriëntatiecyclus, de NGO-coöperant die een beroepservaring bezit van ten minste vijf jaar in een ontwikkelingsland en op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking.

Art.8. Om toegelaten te worden tot een directe voorbereidingscursus en welke ook de gevolgde oriëntatiecyclus mag zijn, moet de NGO-coöperant beschouwd worden als zijnde geschikt door een psycholoog die meewerkt in de algemene informatiecycli, zoals bedoeld in artikel 6, 1°, van dit besluit.

Sectie II. - Over de directe voorbereidingscursus.
Art.9. Om erkend te worden dient de NGO-coöperant het bewijs te leveren dat hij een direct voorbereidingsprogramma heeft gevolgd bij een door de Minister daartoe erkende instelling.
  Elk direct voorbereidingsprogramma dient ten minste het volgende te omvatten :
  1° kennis en sensibilisering van de interculturele werkelijkheden gepaard gaande met het werk in het buitenland;
  2° een inleiding tot de belangrijkste godsdiensten;
  3° een begrip van het overdrachtsproces en uitwisseling van bekwaamheden en andere elementen die de beroepsdoeltreffendheid verbeteren;
  4° een begrip van het aanpassingsproces en het belang van de interculturele verhoudingen samen met een sensibilisering voor het belang van het aanleren van de plaatselijke taal ten einde de graad van doeltreffendheid en integratie in de gemeenschap van het onthalend land te vermeerderen;
  5° een beter begrip van de voorwaarden inzake gezondheidszorg in het onthalend land en inzake de te nemen vrijwaringsmaatregelen om het behoud van de gezondheid te handhaven voor al de gezinsleden;
  6° een beter begrip over de weerslag van de ontwikkeling op het leefmilieu;
  7° een beter begrip van het gezinsleven in het buitenland en de aanpassingsmethodes;
  8° inlichtingen over administratieve, financiële en andere beschikkingen die genomen moeten worden voor een verblijf in het buitenland;
  9° een overzicht van de evaluatiemethodes en -technieken.

Art.10. Elke instelling zowel openbare als privé die meent het programma zoals bedoeld in artikel 9 te kunnen verstrekken - alleen of met de hulp van onderaannemers - kan vragen daartoe te worden erkend door de Minister.
  Geen enkele instelling zal worden erkend als ze niet beschikt over beroepskennis en de geschikte infrastructuur om de deelnemers te onthalen.
  Het verzoek tot erkenning zal op geldige wijze worden ingediend met een aangetekend schrijven, gericht tot het ABOS.

Art.11. Elk jaar en uiterlijk op 31 oktober, zal het ABOS op basis van de aan de gang zijnde projecten en programma's en rekening houdend met de noden aan personeel, in samenwerking met de federaties zoals bedoeld bij voornoemd koninklijk besluit van 12 maart 1991 een programma goedkeuren voor de tijdens het volgend jaar te organiseren vormingen.

Sectie III. - Over de specifieke en de aanvullende vorming.
Art.12. Op aanvraag van de uitzendorganisatie of van de NGO die een project financiert, kan aan een NGO-coöperant voor zijn vertrek een specifieke vorming worden opgelegd.
  Deze vraag moet degelijk gegrond zijn, wat het belang betreft van het programma of het project waarin de NGO-coöperant tewerkgesteld is.
  Geen enkele vorming van die aard zal ten laste genomen worden door de Staat indien blijkt dat de verzoekende organisatie niet alles in het werk gesteld heeft om een kandidaat aan te werven die over de vereiste bekwaamheden beschikt.

Art.13. De aanvullende vorming zoals bedoeld in artikel 9, lid 3 van hetzelfde besluit dient eveneens het voorwerp te zijn van een aanvraag komende van de uitzendorganisatie.
  Net zoals voor de specifieke vorming dient deze aanvraag degelijk gegrond te zijn wat het belang betreft van het programma of het project waarin de NGO-coöperant tewerkgesteld is.

Art.14. De aanvraag en het programma van de nagestreefde vorming moeten worden overgemaakt aan de betrokken federatie die een gemotiveerd advies moet geven en vervolgens het dossier aan de administratie moet mededelen.

Art.15. In geval de administratie meent afstand te moeten nemen van het advies door de bevoegde federatie geuit, zal zij het ganse dossier voor beslissing aan de Minister voorleggen.

Sectie IV. - Over de tussenkomsten van de Schatkist.
Art.16. Ten einde een evenwichtige vorming mogelijk te maken voor het geheel der NGO-coöperanten moeten de federaties ervoor zorgen dat de bedragen waarvan sprake in artikel 10 van hetzelfde besluit en die als gemiddelde genomen worden per NGO-coöperant en per budgettair jaar, niet overschreden worden.
  Ze zullen aan het ABOS een driemaandelijks verslag over de staat der uitgaven op dat vlak bezorgen.

Art.17. De tussenkomsten van de Schatkist in de vormingskosten van de NGO-coöperanten worden verricht via een terugbetaling aan de uitzendorganisaties.
  Deze terugbetaling zal worden onderworpen aan de indiening van een schuldvordering, goedgekeurd door de bevoegde federatie met nauwkeurige vermelding van de door belanghebbende gekregen vorming.

Art.18. Dezelfde tussenkomsten wat de terugbetaling betreft aan de NGO-coöperanten van de bijdragen voor aansluiting bij de sociale zekerheid worden eveneens verricht op voorlegging door belanghebbenden van de schuldvorderingen samen met al de bewijsstukken.

Art.19. Geen enkele terugbetaling kan worden uitgevoerd uit hoofde van dit hoofdstuk, indien blijkt dat de kandidaat-NGO-coöperant die de opgelegde vormingen gevolgd heeft, niet erkend werd of zijn tewerkstellingsplaats niet vervoegd heeft.

HOOFDSTUK III. - Over het ter beschikking stellen van een programma van ontwikkelingseducatie in België.
Art.20. Onder programma van ontwikkelingseducatie in België dient te worden verstaan : elke aktiviteit die tot doel heeft - door informatie en door socio-culturele vorming - de bevolking die in België woont, te sensibiliseren voor de werkelijkheid van de ontwikkelingslanden, de samenwerking met deze landen en de Noord-Zuid problemen.

Art.21. De aanvraag samen met het gemotiveerd advies van de bevoegde federatie wordt ingediend door de uitzendorganisatie bij de bevoegde dienst van het ABOS.
  Deze aanvraag moet al de elementen bevatten die het ABOS in staat stellen, de inhoud van het programma in te schatten, evenals de ontwikkelingsmodaliteiten en het betrokken publiek.
  Het volledig dossier wordt door het ABOS aan de Minister voorgelegd voor beslissing.

Art.22. Een volledig verslag inzake de manier waarop het programma verwezenlijkt werd, moet worden medegedeeld door de uitzendorganisatie aan het ABOS, uiterlijk twee maanden na zijn uitvoering.

HOOFDSTUK IV. - Over het schoolgeld.
Art.23. § 1. Voor de toepassing van artikel 12, 3°, van hetzelfde besluit, worden in aanmerking genomen voor de toekenning van de vergoeding, de kosten met betrekking tot het schoolgeld met uitsluiting van alle andere kosten zoals de kosten voor verplaatsing, verblijf, logies en huisvesting.
  § 2. De vergoeding wordt toegekend op verzoek van de NGO-coöperant en wordt uitbetaald in Belgische frank aan de wisselkoers in voege op het ogenblik van de betaling van het schoolgeld.

Art.24. Deze aanvraag, opgesteld overeenkomstig het model toegevoegd als bijlage aan dit besluit, wordt op straffe van nietigheid aan het ABOS gestuurd via de uitzendorganisatie binnen de drie maanden die volgen op het einde van het schooljaar.
  Worden bij de aanvraag gevoegd, de ontvangstbewijzen of getuigschriften, afgeleverd door de schooloverheid die het bewijs leveren van de bedragen van het schoolgeld, ten laste genomen door de NGO-coöperant.

Art.25. De voordelen, verkregen in uitvoering van dit hoofdstuk mogen niet gecumuleerd worden met andere analoge voordelen die dezelfde lasten dekken en die voortkomen uit privé- of openbare tussenkomsten.

HOOFDSTUK V. - Over de vergoedingen aan de uitzendorganisaties.
Art.26. De uitzendorganisaties die subsidies krijgt als tussenkomst in de kosten met betrekking tot de selectie en de begeleiding van de NGO-coöperant dient elk jaar bij het ABOS, vóór 28 februari een verslag in omtrent zijn eigen werking gedurende het afgelopen kalenderjaar.

Art.27. Het jaarverslag zoals bedoeld in vorig artikel bevat een beschrijvend gedeelte van de uitgeoefende aktiviteiten en een financieel gedeelte.
  Het aktiviteitenverslag gaat over de interne organisatie van de NGO en het beheer van de NGO-coöperanten. Het beschrijft de interne werking van de NGO en benadrukt de aspecten die het ABOS meer bepaald interesseren.
  Het financieel verslag vermeldt de jaarlijkse balans en het financieel resultaat van de verwezenlijkte activiteiten. Het is voorzien van kommentaar. De voorstelling van deze documenten moet eensluidend zijn met het model, gevoegd in bijlage.

Art.28. De toelage wordt voor de eerste keer vereffend tijdens de maand september 1991 en wordt als volgt berekend :
  1° voor de eerste zes maanden van 1991 wordt het bedrag bepaald op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 september 1964 en van het aantal vrijwilligers erkend per 31 december 1990;
  2° voor de volgende zes maanden wordt het bepaald op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 maart 1991 en het aantal NGO-coöperanten in dienst erkend op 15 februari 1991;
  3° voor het jaar 1991 zullen voornoemde bedragen met de helft worden verminderd.
  Vervolgens zal ze worden vereffend uiterlijk op 31 mei van elk jaar op basis van deze nieuwe bepalingen.

HOOFDSTUK VI. - Overgangsmaatregelen.
Art.29. De NGO-coöperanten die vertrekken tussen 1 juli en 30 september 1991 worden erkend op basis van de vormingsvoorwaarden, bepaald bij koninklijk besluit van 24 september 1964.
  De NGO-coöperanten die vertrekken tussen 1 oktober en 31 december 1991 moeten een minimum voorbereidingsprogramma gevolgd hebben, bepaald door het ABOS in samenwerking met de federaties.

HOOFDSTUK VII. - Over de bevoegdheidsoverdracht.
Art.30. De directeur-generaal van de Centrale Diensten en de personen die hij aanstelt, zijn gemachtigd voor :
  1° het erkennen van de NGO-coöperanten;
  2° het intrekken van de erkenning van een NGO-coöperant in uitvoering van artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 12 maart 1991;
  3° het goedkeuren van de projecten van de uitzendorganisaties;
  4° het opstellen in samenwerking met de federaties van de directe voorbereidingsprogramma's te verwezenlijken tijdens het lopend jaar;
  5° het vragen van advies aan de Overlegcommissie van de NGO-coöperanten;
  6° het goedkeuren van de herscholingsaanvragen van de NGO-coöperanten;
  7° het regelen van de modaliteiten voor het ter beschikking stellen van een programma van ontwikkelingseducatie in België;
  8° het goedkeuren van de verzoeken, geuit door de NGO-coöperanten in toepassing van artikel 22 van hetzelfde besluit.

Art.31. Het diensthoofd dat in zijn bevoegdheden, het beheer van de NGO-coöperanten heeft, is gemachtigd de vorderingsformulieren op te stellen die de reizen en het vervoer van de reisgoederen van de NGO-coöperanten evenals hun gezinsleden dekken en de fakturen daartoe opgesteld door de vervoerorganisatie goed te keuren.

HOOFDSTUK VIII. - Inwerkingtreding.
Art. 32. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 1991.