Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

16 JULI 1992. - Koninklijk besluit betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-03-1997 en tekstbijwerking tot 28-04-2017)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Het houden van de registers.
Art. 4-15
HOOFDSTUK III. - De bepaling van de hoofdverblijfplaats.
Art. 16-20
HOOFDSTUK IV. - Geschillen betreffende de verblijfplaats.
Art. 21
HOOFDSTUK V. - Inspectie van de registers.
Art. 22
HOOFDSTUK VI. - Slot- en opheffingsbepalingen.
Art. 23-26



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1960040101 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Onder bevolkingsregister moet verstaan worden het alfabetisch bestand met de gegevens over personen die bedoeld zijn in de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
  Genoemd register vermeldt eveneens de gegevens betreffende de ambtenaren en andere buitenlandse personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, alsmede betreffende hun echtgenoot en de familieleden te hunnen laste, die in het Rijk gevestigd zijn overeenkomstig artikel 16 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese gemeenschappen van 8 april 1965, bekrachtigd bij de wet van 13 mei 1966, en die vermeld staan in de bevolkingsregisters.

Art.2. Onder vreemdelingenregister moet verstaan worden het alfabetisch bestand met de gegevens over de personen bedoeld in artikel 12 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Art.3. De bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister maken één enkel alfabetisch bestand uit.
  Met het oog op de toepassing van dit besluit worden ze de registers genoemd.

HOOFDSTUK II. - Het houden van de registers.
Art.4. Het houden van de registers behoort tot de bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen.
  De ambtenaar van de burgerlijke stand is in het bijzonder gelast al wat het houden van de registers betreft nauwgezet in acht te doen nemen.

Art.5. De registers worden voortdurend bijgehouden.

Art.6. De akten van de burgerlijke stand betreffende de personen die niet ingeschreven zijn, worden binnen acht dagen na de datum ervan bij afschrift of bij uittreksel bezorgd aan de gemeente waar die personen in de registers ingeschreven zijn.
  Voor geboorten vermeldt het uittreksel uit de akte van de burgerlijke stand de afstamming en wordt er kennis van gegeven met het oog op de inschrijving in de gemeente waar het kind werkelijk zal wonen.

Art.7.§ 1. Iedereen die zijn hoofdverblijfplaats wil vestigen in een gemeente van het Rijk of deze wil overbrengen naar een andere gemeente van het Rijk moet dit aangeven aan het gemeentebestuur van de gemeente waar hij zich komt vestigen.
  Als de hoofdverblijfplaats overgebracht wordt binnen dezelfde gemeente of naar het buitenland gebeurt de aangifte in de gemeente waar de persoon ingeschreven is.
  § 2. De veranderingen van hoofdverblijfplaats van de personen vermeld in artikel 1, tweede lid, worden aan de betrokken gemeenten medegedeeld door tussenkomst van de Europese Gemeenschappen.
  § 3. Wanneer een niet-ontvoogde minderjarige de verblijfplaats van zijn ouders voor het eerst verlaat om zijn hoofdverblijfplaats elders te vestigen, moet hij bij zijn aangifte vergezeld worden door de of één van de personen die het gezag over hem uitoefenen. Bij een latere verandering van verblijfplaats van deze minderjarige brengt de nieuwe gemeente van inschrijving deze personen daarvan op de hoogte.
  § 4. De aangifte bedoeld in § 1 moet binnen acht werkdagen gebeuren nadat de nieuwe woning effectief betrokken werd, of ten laatste de dag voor het vertrek bij overbrenging van de hoofdverblijfplaats naar een ander land.
  Deze aangifte wordt gedaan door de referentiepersoon van het gezin wanneer het het hele gezin betreft.
  § 5. Het onderzoek van de reële verblijfplaats van een persoon die zijn hoofdverblijfplaats in een gemeente van het Rijk vestigt of die in België van verblijfplaats verandert [1 of, in voorkomend geval, van de realiteit van het effectieve vertrek naar het buitenland,]1 wordt uitgevoerd door de lokale overheid [1 binnen de vijftien werkdagen]1 na de in § 1 bedoelde aangifte.
  Na afloop van dit onderzoek en [1 binnen de maand]1 na de datum van aangifte, vermeld in § 1, geeft de gemeentelijke overheid er aan de gemeente van de vorige verblijfplaats ofwel kennis van dat de betrokkene ingeschreven is in de registers, ofwel dat zijn aanvraag tot inschrijving afgewezen is.
  [1 In het kader van dit artikel wordt verstaan onder " werkdagen " alle dagen, behalve de zaterdag, de zondag en de wettelijke feestdagen.
   De datum van inschrijving stemt overeen met de datum waarop de aangifte van verandering van hoofdverblijfplaats of van vestiging op het grondgebied van het Koninkrijk uitgevoerd werd. Indien de aangifte per brief gebeurt, stemt de datum van inschrijving overeen met de datum van ontvangst van de aangifte door het gemeentebestuur.
   Indien het in het eerste lid bedoelde onderzoek betreffende de effectieve hoofdverblijfplaats duidelijk aantoont dat de betrokkene op het moment van de aangifte van verandering van verblijfplaats of van vestiging op het grondgebied van het Koninkrijk, nog niet zijn hoofdverblijfplaats had op het adres waarvan sprake, zal de inschrijving evenwel op een latere datum kunnen gebeuren, maar nooit later dan de datum van de positieve vaststelling van hoofdverblijfplaats.]1
  § 6. Als er reden is tot inschrijving in een nieuwe gemeente bezorgt de gemeente van de vorige verblijfplaats, binnen acht werkdagen na de ontvangst van de in § 5 bedoelde betekening, het dossier van de betrokken persoon.
  § 7. Iedereen die het voorwerp uitmaakt van een inschrijving wordt verzocht zich onverwijld aan te melden bij het gemeentebestuur, inzonderheid om de identiteitskaart bedoeld in de wet van 19 juli 1991 of het document dat geldt als bewijs van inschrijving in de registers te laten aanvullen of vervangen.
  § 8. [1 Wanneer de in § 1 bedoelde aangifte betrekking heeft op niet-ontvoogde minderjarige kinderen van wie de ouders niet meer samenleven en deze aangifte gedaan wordt door één van de twee ouders, verwittigt de gemeente de andere ouder van het feit van deze aangifte binnen de tien werkdagen.
   De inschrijving van de niet-ontvoogde minderjarigen van wie de ouders niet meer samenleven gebeurt op het adres van de hoofdverblijfplaats van de ouder bij wie, overeenkomstig § 5, vastgesteld werd dat deze minderjarigen voor het grootste deel van de tijd verblijven, ook al bestaat er een gerechtelijke beslissing of een akkoord tussen de ouders waarbij de inschrijving van de niet-ontvoogde minderjarigen op een ander adres voorgeschreven wordt.
   Wanneer, overeenkomstig § 5, vastgesteld wordt dat de niet-ontvoogde minderjarigen van wie de ouders niet meer samenleven, op gelijkmatige basis bij elk van de twee ouders verblijven, gebeurt de inschrijving van deze minderjarigen hetzij op basis van het wederzijds akkoord van de ouders, hetzij op basis van de laatste gerechtelijke beslissing tot gelijkmatig gedeelde huisvesting, hetzij op basis van de laatste notariële akte tot gelijkmatig gedeelde huisvesting, hetzij, bij gebrek aan een akkoord, een gerechtelijke beslissing of een notariële akte, op het adres van de laatste hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. Zolang de inschrijving niet kan gebeuren volgens één van de in de eerste zin aangehaalde modaliteiten, gebeurt zij op het adres van de hoofdverblijfplaats van de ouder die de kinderbijslag ontvangt, tenzij de hoven en rechtbanken er anders over beslissen.]1
  ----------
  (1)<KB 2017-03-09/28, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.8.Het gemeentebestuur spoort de personen op die zonder aangifte te doen in de vorm en binnen de termijn die in artikel 7 voorgeschreven wordt, hun hoofdverblijfplaats in een andere gemeente van het Rijk of in het buitenland hebben gevestigd.
  Als het onmogelijk blijkt de nieuwe hoofdverblijfplaats op te sporen gelast het college van burgemeester en schepenen de afvoering van ambtswege uit de registers op basis van een verslag van het onderzoek van de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarin hij vaststelt dat het onmogelijk is de nieuwe hoofdverblijfplaats te bepalen. [1 De afvoering van ambtswege wordt automatisch gelast door het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege, wanneer er vastgesteld wordt, op basis van het verslag van het onderzoek van de ambtenaar van de burgerlijke stand, dat de opgespoorde persoon sinds minstens zes maanden onvindbaar is.]1
  Als bij het onderzoek blijkt dat de betrokken persoon zich in het buitenland gevestigd heeft voert het college van burgemeester en schepenen hem van ambtswege af van het bevolkingsregister, tenzij hij zich bevindt in één van de gevallen van tijdelijke afwezigheid bedoeld in artikel 18, eerste lid.
  De beslissingen tot afvoering van ambtswege bedoeld in het tweede en derde lid nemen aanvang op de datum van de beslissing van het college.
  Als uit het onderzoek blijkt dat de betrokken persoon zijn hoofdverblijf gevestigd heeft in een andere gemeente van het Rijk wordt het bestuur van deze gemeente ervan op de hoogte gebracht.
  ----------
  (1)<KB 2017-03-09/28, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.9.Het gemeentebestuur spoort ook personen op die hun hoofdverblijfplaats gevestigd hebben in de gemeente zonder ingeschreven te zijn in de registers.
  Als deze personen nooit ingeschreven waren in een gemeente van het Rijk, gelast het college van burgemeester en schepenen hun inschrijving van ambtswege op de datum waarop hun aanwezigheid in de gemeente vastgesteld werd op basis van een verslag van de ambtenaar van de burgerlijke stand.
  Als deze personen verzuimd hebben de aangifte te doen die is voorgeschreven bij artikel 7, worden ze bij het gemeentebestuur ontboden om deze aangifte te doen.
  [1 Wanneer de voormelde personen geen gevolg geven aan de oproep, schrijft het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege hen van ambtswege in op de datum waarop hun aanwezigheid in de gemeente vastgesteld werd op basis van een verslag van de ambtenaar van de burgerlijke stand.]1
  [1 Het gemeentebestuur spoort ook de niet in artikel 7, § 3 bedoelde niet-ontvoogde minderjarigen op, die hun hoofdverblijfplaats vestigen op een andere plaats dan de ouderlijke verblijfplaats, maar voor wie de in dat artikel 7, § 3, bedoelde aangifte niet gebeurde. Het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege gelast hun inschrijving van ambtswege op de datum waarop hun aanwezigheid in de gemeente vastgesteld werd op basis van een verslag van de ambtenaar van de burgerlijke stand, ook al verblijft de niet-ontvoogde minderjarige bij een ouder die uit zijn ouderlijk gezag ontheven is of ten opzichte van wie het exclusieve toezicht aan de andere ouder toegewezen werd bij gerechtelijke beslissing. De personen die het gezag uitoefenen over deze minderjarigen worden op de hoogte gebracht van deze inschrijving van ambtswege.]1
  ----------
  (1)<KB 2017-03-09/28, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.10. De gemeenteraad stelt bij verordening de nadere regels vast volgens welke het in artikel 7, § 5, bedoelde onderzoek wordt ingesteld en het in de artikelen 8, tweede lid, en 9, tweede lid, bedoelde verslag wordt opgemaakt.

Art.11.De inschrijving in de registers geschiedt op grond van :
  1° ieder document dat de identiteit van de persoon vaststelt;
  2° de vaststelling van de reële hoofdverblijfplaats bedoeld in artikel 7, § 5;
  3° de beslissing tot inschrijving van ambtswege van het college van burgemeester en schepenen bedoeld in artikel 9, [1 tweede, vierde en vijfde lid]1;
  4° de beslissing tot inschrijving van ambtswege van de Minister van Binnenlandse Zaken of van zijn afgevaardigde genomen op basis van artikel 8 van de voormelde wet van 19 juli 1991;
  5° de beslissing, genomen overeenkomstig het bepaalde in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, die toestemming of machtiging tot het verblijf of tot de vestiging verleent.
  [1 De inschrijvingsdatum is degene die vermeld wordt in de voormelde beslissingen en documenten of die bepaald wordt krachtens artikel 7, § 5.]1
  De vermelding van de personen bedoeld in artikel 1, tweede lid, gebeurt op de datum vermeld op de documenten van de Europese Gemeenschappen bedoeld in artikel 7, § 2.
  ----------
  (1)<KB 2017-03-09/28, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.12. De afvoering van de registers geschiedt op grond van de volgende documenten :
  1° de overlijdensakte of een uittreksel ervan;
  2° het inschrijvingsbewijs in de gemeente van de nieuwe verblijfplaats bedoeld in artikel 7, § 5;
  3° de beslissing tot afvoering van ambtswege van het college van burgemeester en schepenen bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid;
  4° de beslissig van de afvoering van ambtswege van de Minister van Binnenlandse Zaken of van zijn afgevaardigde genomen op basis van artikel 8 van de voormelde wet van 19 juli 1991;
  5° de beslissing, genomen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, die een einde stelt aan het verblijf of de vestiging of die het verlies vaststelt van het recht of de machtiging tot verblijf of vestiging.
  Voor de personen die zich in het buitenland vestigen, heeft de afvoering uit de registers plaats op basis van de aangifte van het vertrek en op de datum hiervan.
  De afvoering van de personen bedoeld in artikel 1, tweede lid, gebeurt op de datum vermeld op de documenten van de Europese Gemeenschappen, bedoeld in artikel 7, § 2.

Art.13. Wanneer een overheidsbestuur een persoon moet inschrijven die terugkomt uit het buitenland of ambtshalve afgevoerd is, geeft het van die inschrijving kennis aan de gemeente van de laatste verblijfplaats door het zenden van een inschrijvingsbewijs en verzoekt het om de overlegging van het eventuele dossier.

Art.14. De gemeentepolitie meldt aan de bevolkingsdienst van de gemeente de personen die zich bevinden in één van de gevallen genoemd in de artikelen 8, eerste lid en 9, zulks overeenkomstig de bepalingen van de nieuwe gemeentewet.

Art.15.[1 De gemeenten werken de registers bij in de vorm van individuele fiches. De gemeenten zijn vrijgesteld van het materieel houden, met name op papier, van de fiches die de registers vormen, vanaf het moment dat zij informaticamiddelen gebruiken die de onmiddellijke raadpleging en bijwerking van de gegevens mogelijk maken, waarbij een voldoende veiligheid gewaarborgd wordt tegen elke vernietiging of beschadiging van de gegevens en waarbij een permanente werking van de bevolkingsdienst mogelijk is.]1
  ----------
  (1)<KB 2017-03-09/28, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

HOOFDSTUK III. - De bepaling van de hoofdverblijfplaats.
Art.16.§ 1. De bepaling van de hoofdverblijfplaats is gebaseerd op een feitelijke situatie, dat wil zeggen de vaststelling van een effectief verblijf in een gemeente gedurende het grootste deel van het jaar.
  Deze vaststelling gebeurt op basis van verschillende elementen, met name de plaats waarheen de betrokkene gaat na zijn beroepsbezigheden, de plaats waar de kinderen naar school gaan, de arbeidsplaats, het energieverbruik en de telefoonkosten, het gewone verblijf van de echtgenoot of van andere leden van het huishouden.
  § 2. [1 ...]1
  § 3. [1 Het volstaat niet dat iemand enkel de bedoeling uit om zijn hoofdverblijfplaats op een gegeven plaats te vestigen of een eigendomstitel, een huurcontract of elk ander bewijs van bewoning voorlegt]1 om voor het betrokken gemeentebestuur de inschrijving als hoofdverblijfplaats te rechtvaardigen.
  ----------
  (1)<KB 2017-03-09/28, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.17. De hoofdverblijfplaats wordt niet gewijzigd door een tijdelijke afwezigheid.

Art.18.[1 § 1. Met "tijdelijke afwezigheid" in de zin van artikel 17 bedoelt men het feit van niet effectief te verblijven op zijn hoofdverblijfplaats tijdens een bepaalde periode, waarbij er voldoende belangen behouden worden die aantonen dat de reïntegratie in de hoofdverblijfplaats op elk moment mogelijk is.
   Met "voldoende belangen" in de zin van het vorige lid bedoelt men het feit van over een huisvesting te kunnen beschikken, hetzij onbewoond, hetzij die bewoond blijft door minstens één gezinslid.
   § 2. Elke tijdelijke afwezigheid van meer dan drie maanden kan aangegeven worden aan het gemeentebestuur van de gemeente van de hoofdverblijfplaats, aan de hand van het ad hoc formulier. De minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken bepaalt het model van het aangifteformulier van tijdelijke afwezigheid, evenals de vermeldingen die erop moeten staan. Het in paragraaf 1 bedoelde adres van de hoofdverblijfplaats moet bij die informatiegegevens opgenomen worden.
   Een tijdelijke afwezigheid mag niet langer dan een jaar duren, te rekenen vanaf de datum van het begin van de afwezigheid.
   Een tijdelijke afwezigheid kan éénmaal verlengd worden op voorwaarde dat deze aangegeven werd overeenkomstig het eerste lid; de betrokkene moet de verlenging aangeven bij zijn gemeentebestuur, aan de hand van een formulier waarvan het model bepaald zal worden door de minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken. Indien de verlenging van de tijdelijke afwezigheid niet aangegeven wordt, gaat de gemeente over tot de afvoering van ambtswege.
   Elke persoon die tijdelijk afwezig is, kan op elk moment zijn inschrijving vragen in de gemeente waar hij effectief verblijft of vragen om afgevoerd te worden voor het buitenland.
   § 3. In afwijking van de in paragraaf 2, tweede en derde lid, opgesomde voorwaarden betreffende de duur en de verlenging van de tijdelijke afwezigheid, worden eveneens als tijdelijk afwezig beschouwd als zij daarvan aangifte doen bij hun gemeentebestuur overeenkomstig § 2:
   1° de personen die op het Belgisch grondgebied verblijven in verpleeginrichtingen en andere openbare en private instellingen die zieken opvangen, rusthuizen, rust- en verzorgingstehuizen, ziekenhuizen of gedeelten van ziekenhuizen gelijkgesteld met rust- en verzorgingstehuizen, psychiatrische instellingen, evenals de personen die geplaatst werden bij particulieren, voor de duur van hun verblijf met therapeutische en/of medische hulpverleningsdoeleinden;
   2° de personen die opgesloten zijn in strafinrichtingen en inrichtingen voor sociaal verweer, voor de duur van hun opsluiting;
   3° de minderjarigen geplaatst in een instelling in toepassing van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming of de wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, voor de duur van hun plaatsing;
   4° het militair personeel en burgerpersoneel van de Belgische strijdkrachten dat in het buitenland gestationeerd is, de militairen die in het buitenland gedetacheerd zijn, hetzij bij internationale of supranationale organismen, hetzij bij een militaire basis in het buitenland, alsook de leden van hun gezin, voor de duur van hun stationering of detachering;
   5° de personeelsleden van de federale politie die afwezig zijn uit het Koninkrijk, alsook de leden van hun gezin, die ofwel het militaire personeel en burgerpersoneel van de Belgische strijdkrachten in het buitenland begeleiden, ofwel een specifieke opdracht vervullen in het buitenland, voor de duur van hun begeleiding of opdracht;
   6° de dienstplichtigen onder de wapens en de gewetensbezwaarden voor de duur van hun dienst, de dienstplichtigen die vrijstelling van militaire dienst genieten krachtens artikel 16 van de op 30 april 1962 gecoördineerde dienstplichtwetten, voor de duur van hun dienst of hun coöperatieopdracht;
   7° de federale, gewestelijke en gemeenschapsambtenaren die een functie opnemen op een Belgische diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland, alsook de leden van hun gezin, op voorwaarde dat zij een hiërarchische band hebben met het posthoofd en dat zij ingeschreven worden op de diplomatieke lijst van de voornoemde vertegenwoordiging, voor de duur van hun opdracht;
   8° de personen die op coöperatieopdracht gestuurd worden door verenigingen die erkend zijn krachtens de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische ontwikkelingssamenwerking, alsook de leden van hun gezin, voor de duur van hun coöperatieopdracht;
   9° de personen van wie de verdwijning sinds zes maanden of langer gesignaleerd werd aan de lokale of federale politie en dit zonder afbreuk te doen aan de bepalingen met betrekking tot de afwezigen bedoeld in Boek I van Titel IV van het Burgerlijk Wetboek. De tijdelijke afwezigheid eindigt met de terugkeer van de verdwenen persoon of met de vaststelling van zijn overlijden;
   10° de personen die, in het kader van hun beroep, een specifiek werk of een bepaalde opdracht uitvoeren in een andere gemeente van het Koninkrijk of in het buitenland, alsook de leden van hun gezin, voor de duur van hun werk of opdracht;
   11° de leerlingen en studenten ouder dan zestien jaar die financieel nog ten laste zijn van hun ouders en ergens anders verblijven dan op de verblijfplaats van het gezin waartoe zij behoren, voor de duur van hun studies.
   De redenen van de tijdelijke afwezigheid die de toepassing van deze paragraaf rechtvaardigen, maken het voorwerp uit van een specifieke vermelding op het in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde formulier en moeten voldoende gestaafd worden met bewijsstukken.]1
  ----------
  (1)<KB 2017-03-09/28, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.19.De vreemdelingen die deel uitmaken van het diplomatieke korps of de onschendbaarheden genieten die analoog zijn met die van het diplomatieke korps, worden niet ingeschreven in de registers.
  [1 De Belgische studenten die nooit ingeschreven werden in het Koninkrijk of het Koninkrijk meer dan vijf jaar geleden verlaten hebben en die enkel tijdelijk op het Belgisch grondgebied verblijven om te studeren:
   1° worden niet ingeschreven in de bevolkingsregisters als zij financieel nog ten laste zijn van hun ouders;
   2° worden op hun verzoek ingeschreven in de bevolkingsregisters als zij enerzijds kunnen bewijzen dat zij niet langer ten laste zijn van hun ouders en als zij anderzijds niet ingeschreven zijn in de consulaire registers.]1
  ----------
  (1)<KB 2017-03-09/28, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

Art.20.<KB 1997-02-21/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 16-03-1997> § 1. De personen die in een mobiele woning verblijven, worden ingeschreven in de bevolkingsregisters :
  - hetzij van de gemeente waar zij ten minste zes maanden per jaar verblijven op een vast adres;
  - hetzij van de gemeente waar zij over een referentieadres beschikken.
  § 2. [2 De personen die, om beroepsredenen, geen hoofdverblijfplaats (meer) hebben, worden op hun verzoek ingeschreven op een referentieadres voor een maximale duur van één jaar.
   De in het eerste lid voorgeschreven voorwaarde van maximale duur is niet van toepassing op de volgende personen :
   1° het militair personeel en burgerpersoneel van de Belgische strijdkrachten dat in het buitenland gestationeerd is, de militairen die in het buitenland gedetacheerd zijn, hetzij bij internationale of supranationale organismen, hetzij bij een militaire basis in het buitenland, voor de duur van hun stationering of detachering;
   2° de personeelsleden van de federale politie die afwezig zijn uit het Koninkrijk, die ofwel het militaire personeel en burgerpersoneel van de Belgische strijdkrachten in het buitenland begeleiden, ofwel een specifieke opdracht vervullen in het buitenland, voor de duur van hun begeleiding of opdracht;
   3° de dienstplichtigen onder de wapens en de gewetensbezwaarden voor de duur van hun dienst, de dienstplichtigen die vrijstelling van militaire dienst genieten krachtens artikel 16 van de op 30 april 1962 gecoördineerde dienstplichtwetten, voor de duur van hun dienst of hun coöperatieopdracht;
   4° de federale, gewestelijke en gemeenschapsambtenaren die een functie opnemen op een Belgische diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland, op voorwaarde dat zij een hiërarchische band hebben met het posthoofd en dat zij ingeschreven worden op de diplomatieke lijst van de voornoemde vertegenwoordiging, voor de duur van hun opdracht;
   5° de personen die op coöperatieopdracht gestuurd worden door verenigingen die erkend zijn krachtens de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische ontwikkelingssamenwerking, voor de duur van hun coöperatieopdracht.]2
  § 3. De personen die, doordat zij geen of niet langer een verblijfplaats hebben, de maatschappelijke bijstand vragen in de zin van artikel 57 van de organieke wet van 8 juli 1976 op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of het bestaansminimum waarin de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum voorziet, komen in aanmerking voor de inschrijving op het adres van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente wegens een gebrek aan voldoende bestaansmiddelen.
  Met het oog op hun inschrijving in de bevolkingsregisters, geeft het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn hen een document waarin wordt bevestigd dat aan de voorwaarden voor een inschrijving op het adres van het centrum is voldaan.
  Na inschrijving op basis van het voormelde document, moeten de betrokken personen zich minstens een keer per trimester aanmelden bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
  Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn deelt aan het college van burgemeester en schepenen mee welke personen onder hen niet meer voldoen aan de voorwaarden die vereist zijn om hun inschrijving op het adres van het centrum te behouden. Na inzage van de door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn overgelegde documenten, voert het college van burgemeester en schepenen hen van het bevolkingsregister af.
  § 4. De inschrijving die overeenkomstig §§ 1 tot 3 heeft plaatsgevonden, wordt in voorkomend geval uitgebreid tot de gezinsleden van de personen die daarin worden bedoeld.
  § 5. [1 Indien een vergoeding wordt gevraagd als tegenprestatie voor een inschrijving op een referentieadres, mag deze in geen geval hoger zijn dan de bijkomende kosten die dergelijke inschrijving met zich meebrengt.]1
  (1)<KB 2008-06-23/35, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 26-07-2008>
  (2)<KB 2017-03-09/28, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

HOOFDSTUK IV. - Geschillen betreffende de verblijfplaats.
Art.21. De Minister van Binnenlandse Zaken wijst de ambtenaren aan die gemachtigd zijn om ter plaatse onderzoek uit te voeren in verband met de moeilijkheden en betwistingen betreffende de bepaling van de hoofdverblijfplaats en betreffende de maatregelen tot ambtshalve afvoering en inschrijving bedoeld in de artikelen 8 en 9.
  De lokale overheden moeten bijstand verlenen aan deze ambtenaren om de vervulling van hun taak te vergemakkelijken.
  De besturen die over inlichtingen beschikken die van nut zijn voor het onderzoek, zijn gehouden deze te bezorgen aan de in het eerste lid aangewezen personen.

HOOFDSTUK V. - Inspectie van de registers.
Art.22.[1 De minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken, vaardigt ambtenaren van zijn departement af om de registers van elke gemeente regelmatig te inspecteren en om de instructies betreffende de veranderingen van verblijfplaats mondeling aan te vullen. Deze ambtenaren, die gemachtigd zijn toegang te hebben tot het Rijksregister van de natuurlijke personen, controleren tijdens hun inspecties of de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en van de registers overeenstemmen.
   De opmerkingen die de in het eerste lid bedoelde ambtenaren formuleren na hun inspecties, zullen door de afgevaardigde van de minister in een officieel verslag bezorgd worden aan de betrokken gemeenten.]1
  ----------
  (1)<KB 2017-03-09/28, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 08-05-2017>

HOOFDSTUK VI. - Slot- en opheffingsbepalingen.
Art.23. Overtreding van de artikelen 1 tot 14 (en 20) van dit besluit wordt overeenkomstig artikel 7 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen gestraft met een geldboete van zesentwintig tot vijfhonderd frank. <KB 1997-02-21/32, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 16-03-1997>

Art.24. <Opheffingsbepaling van KB 1960-04-01/30>

Art.25. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de derde maand die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art. 26. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.