15 FEBRUARI 1991. - Koninklijk besluit tot regeling van de toekenning van de rijkstoelagen ten voordele van de diensten van vrijwillige ziekenfondsverzekering.
HOOFDSTUK I.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - Dienst voor geneeskundige verzorging.
Art. 5-9
HOOFDSTUK III. - Voorhuwelijkssparen.
Art. 10-11
HOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingen.
Art. 12-18
HOOFDSTUK I.
Artikel 1. De vrijwillige ziekenfondsverzekering heeft met name ten doel :
a) het toekennen van de in hoofdstuk II omschreven prestaties te waarborgen aan :
1. de zelfstandigen bedoeld bij het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering tot de zelfstandigen wordt verruimd :
2. de leden van de kloostergemeenschappen, bedoeld bij het koninklijk besluit van 28 juni 1969 tot verruiming van de werkingssfeer van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tot de leden van de kloostergemeenschappen;
b) aan de aangesloten personen het toekennen van de in hoofdstuk III bedoelde prestaties te waarborgen.
Art.2. _ De landsbonden van ziekenfondsen organiseren de dienst voorhuwelijkssparen.
De organisatie van de dienst voor geneeskundige verzorging wordt opgedragen aan de landsbonden van ziekenfondsen of aan de ziekenfondsen.
Art.3. De rijkstoelagen worden bepaald naar verhouding van het bedrag der bijdragen welke door de leden worden gestort gedurende het jaar dat onmiddellijk het begrotingsjaar voorafgaat waarop de toelagen worden uitgetrokken, onverminderd de bepalingen van artikel 9 van dit besluit.
Art.4. De landsbonden van ziekenfondsen verdelen de rijkstoelagen onder de verschillende diensten overeenkomstig de door hun raad van beheer vastgestelde regelen.
HOOFDSTUK II. - Dienst voor geneeskundige verzorging.
Art.5. De dienst voor geneeskundige verzorging heeft tot doel de geneeskundige verstrekkingen vermeld in artikel 23 van voornoemde wet van 9 augustus 1963 met uitzondering van die waarin is voorzien bij artikel 1; tweede lid, van voornoemd koninklijk besluit van 30 juli 1964 toe te kennen.
Art.6. Voor het organiseren van de dienst voor geneeskundige verzorging belopen de rijkstoelagen 42 pct. van de bijdragen welke zijn gestort door de zelfstandigen en door de leden van kloostergemeenschappen die tot de vrijwillige verzekering zijn toegetreden voor de andere geneeskundige verstrekkingen dan die bepaald bij de regeling voor verplichte verzekering inzake geneeskundige verzorging welke op hun betrekking heeft, onverminderd de bepalingen van artikel 9 van dit besluit.
Nochtans worden de rijkstoelagen voor deze dienst, toegekend tot uitputting van de kredieten uitgetrokken op basisallocatie 51.10.33.04.79 van de begroting van het Ministerie van Sociale Voorzorg.
Art.7. § 1. Om recht te hebben op de rijkstoelagen voor de dienst voor geneeskundige verzorging, moet aan de volgende vereisten zijn voldaan :
1° de dienst voor geneeskundige verzorging organiseren ten behoeve van de effectieve leden en van de personen te hunnen laste als bedoeld in artikel 21 van voornoemde wet van 9 augustus 1963;
2° voor de in artikel 5 bedoelde verstrekkingen, de vergoedingsvoorwaarden en -hoegrootheden toepassen welke voor de verplichte verzekering gelden;
3° voldoen aan de in artikel 8 gestelde voorwaarden.
§ 2. In geen geval mogen de ziekenfondsverenigingen ten laste van de krachtens dit hoofdstuk gesubsidieerde diensten tegemoetkomingen toekennen welke meer bedragen dan die welke vootvloeien uit de bepalingen van § 1.
§ 3. De ziekenfondsverenigingen worden ertoe gemachtigd de wijzigingen aangebracht in de vergoedingsvoorwaarden en -hoegrootheden vastgesteld in de bij de wet van 9 augustus 1963 ingestelde regeling voor verplichte verzekering, eerst toe te passen vanaf de vierde maand na de datum waarop de wijzigingen voor de verplichte verzekering in werking zijn getreden.
Art.8. § 1. Voor de dienst voor geneeskundige verzorging worden de rijkstoelagen toegekend op basis van de bijdragen welke voor die dienst tijdens het voorgaande dienstjaar zijn geboekt, op voorwaarde dat :
ofwel de reserve van de dienst op het einde van dat dienstjaar gelijk is aan ten minste de helft van de geboekte uitgaven;
ofwel het bedrag van die bijdragen, verhoogd met de op die bijdragen overeenkomstig artikel 6 te berekenen toelagen, met de voor die dienst op 1 januari van dat voorgaand dienstjaar bestaande reserves en met de interesten der belegde gelden gelijk is aan ten minste het bedrag van de uitgaven welke voor die dienst over hetzelfde dienstjaar zijn geboekt.
§ 2. Indien niet aan de in § 1 gestelde voorwaarde is voldaan, worden de toelagen toch toegekend op voorwaarde dat de bijdragen worden verhoogd. De herzieningscoëfficiënt van de bijdragen moet ten minste gelijk zijn aan de verhouding tussen het peil dat de ontvangsten hadden moeten bereiken opdat aan de in § 1 gestelde voorwaarde zou zijn voldaan, en het werkelijke peil van de ontvangsten.
Die verhoging van de bijdragen moet uiterlijk op 1 juli van het lopend dienstjaar worden toegepast. Zij wordt geacht toegepast te zijn vanaf 1 januari van het lopend dienstjaar met het oog op de toepassing van deze paragraaf op het volgend dienstjaar.
§ 3. Er mag evenwel van de voorwaarden, vermeld in de §§ 1 en 2, afgeweken worden volgens de hiernavolgende regelen :
1° ingeval de bijdragen dienen verhoogd te worden om aan de voorschriften van § 2 te beantwoorden, mag deze verhoging geheel of gedeeltelijk vervangen worden, hetzij door een inhouding op de reserves van andere, al dan niet gesubsidieerde diensten, welke ingericht worden door de betrokken ziekenfondsvereniging.
Die eventuele inhoudingen en overdrachten mogen in geen geval :
a) afbreuk doen aan de normale werking van de betrokken diensten; zij moeten bovendien worden goedgekeurd door de algemene vergadering van de betrokken ziekenfondsvereniging. In geen geval mogen de inhoudingen en overdrachten tot gevolg hebben dat de reserve van de betrokken diensten minder bedraagt dan 50 pct. van de uitgaven welke over het voorgaand dienstjaar zijn geboekt;
b) voor gevolg hebben dat de bij § 1, eerste lid, bedoelde uitgaven worden overschreden;
2° indien, rekening gehouden met de bepalingen van 1°, een verhoging van de bijdragen noodzakelijk is om te voldoen aan de voorwaarden van § 1, moet zij ten laatste op datum van 1 juli, bedoeld bij § 2, tweede lid, toegepast worden.
Art.9. Indien in toepassing van artikel 8, § 3, een inhouding of overdracht wordt gedaan, dienen de toelagen te worden geregulariseerd, hetzij ten bate van de Schatkist, hetzij ten bate van de landsbond van ziekenfondsen of van het ziekenfonds, volgens de hiernavolgende regelen :
Het bedrag van de toelage van 60 pct. voordien toegekend en vervat in de ingehouden of overgedragen reserve afkomstig van een invaliditeitsdienst, wordt teruggebracht op 42 pct. en het verschil dient aan de Schatkist terugbetaald te worden. Voor de toepassing van deze bepaling, wordt de toelage geacht zes zestienden van de reserve te vertegenwoordigen.
Het bedrag van de toelage van 100 pct. voordien toegekend en vervat in de ingehouden of overgedragen reserve afkomstig van de dienst preventieve luchtkuren, wordt teruggebracht op 42 pct. en het verschil dient aan de Schatkist terugbetaald te worden. Voor de toepassing van deze bepaling wordt de toelage geacht de helft van de reserve te vertegenwoordigen.
Het bedrag van de toelage van 30 pct. voordien toegekend en vervat in de ingehouden of overgedragen reserve afkomstig van de diensten ziekenvervoer, herstelling, kraamvrouwenverzekering, overlijdensverzekering, dotale verzekering en voor de dienst voor primaire arbeidsongeschiktheid wordt op 42 pct. gebracht en het verschil wordt door het Rijk toegekend. Voor de toepassing van deze bepaling, wordt de toelage geacht drie dertienden van de reserve te vertegenwoordigen.
Het Rijk verleent op de ingehouden of overgedragen reserve van een niet gesubsidieerde dienst een toelage van 42 pct.
HOOFDSTUK III. - Voorhuwelijkssparen.
Art.10. De rijkstoelagen voor het organiseren van de dienst voor voorhuwelijkssparen belopen 28,5 pct. van het bedrag der door de verzekerden gestorte bijdragen, met een maximum van 342 frank per effectief lid en per jaar.
Nochtans worden de rijkstoelagen voor deze dienst toegekend tot uitputting van de kredieten uitgetrokken op basisallocatie 51.80.33.04.30 van de begroting van het Ministerie van Sociale Voorzorg.
Art.11. Om recht te hebben op de rijkstoelagen voor de dienst voor voorhuwelijkssparen moeten de kassen welke bij de landsbonden van ziekenfondsen zijn ingesteld met het doel de dienst voorhuwelijkssparen te organiseren, aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° in de aansluiting voorzien van leden van 14 tot 27 jaar oud;
2° voor het toekennen van de onder 3° hierna bedoelde bruidsschat een wachttijd bepalen van ten minste drie jaar, beëindigd op 1 januari van het jaar waarin het huwelijk wordt aangegaan;
3° in geval van huwelijk een bruidsschat toekennen waarvan het bedrag is vastgesteld op ten minste 130 pct. van het totaal der gespaarde gelden. Het jaarlijks spaargeld van het lid moet ten minste 120 frank bedragen; het mag evenwel niet meer belopen dan 1 800 frank;
4° aan het lid dat in het huwelijk treedt zonder de onder 2° hiervoren bedoelde wachttijd te hebben volbracht, een bruidsschat toekennen van :
ten minste 105 pct. en ten hoogste 110 pct. van het totaal der stortingen, indien het lid langer dan zes maanden en minder dan twaalf maanden aangesloten is;
ten minste 110 pct. en ten hoogste 115 pct. van het totaal der stortingen, indien het lid twaalf maanden en minder dan vierentwintig maanden aangesloten is;
ten minste 115 pct. en ten hoogste 120 pct. van het totaal der stortingen, indien het lid vierentwintig maanden en minder dan zesendertig maanden aangesloten is;
5° aan het lid dat vóór dertigjarige leeftijd niet in het huwelijk treedt, alsook aan de erfgenaam van het overleden lid, een uitkering toekennen van :
ten minste 110 pct. van het totaal der stortingen, indien het lid minder dan vijf jaar aangesloten is geweest;
ten minste 115 pct. van het totaal der stortingen, indien het lid vijf jaar en minder dan tien jaar aangesloten is geweest;
ten minste 120 pct. van het totaal der stortingen, indien het lid ten minste tien jaar aangesloten is geweest;
6° aan het lid dat ontslag neemt, uit de vereniging gesloten wordt of zijn stortingen gedurende twee jaar staakt, een uitkering toekennen van :
105 pct. van het totaal der stortingen, indien het lid minder dan vijf jaar aangesloten is geweest;
110 pct. van het totaal der stortingen, indien het lid ten minste vijf jaar aangesloten is geweest;
7° bij mutatie van een lid, 130 pct. van het bedrag der gespaarde gelden overmaken aan de nieuwe kas voor voorhuwelijkssparen waarbij het is aangesloten.
HOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingen.
Art.12. De ziekenfondsen moeten zich onderwerpen aan de controle van hun landsbond van ziekenfondsen alsmede aan de door de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, georganiseerde controle.
Art.13. § 1. Het financieel dienstjaar valt samen met het kalenderjaar. De op de in § 2 beoogde bescheiden te vermelden uitgaven behelzen alle uitgaven die tijdens het betrokken jaar geboekt werden.
§ 2. De ziekenfondsen moeten via hun landsbond van ziekenfondsen de door de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, gevraagde bescheiden bezorgen.
Jaarlijkse verzamelbescheiden van ontvangsten, uitgaven en van de stand van activa en passiva waarvan de opmaak door de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, wordt vastgesteld, moeten hem met name binnen de volgende termijnen worden toegezonden :
a) wat de ziekenfondsen betreft, uiterlijk op 31 mei na het einde van het dienstjaar waarop ze betrekking hebben;
b) wat de landsbonden van ziekenfondsen betreft, uiterlijk op 30 juni na het einde van het dienstjaar waarop ze betrekking hebben.
§ 3. In geval van afschaffing van een dienst beslist de algemene vergadering van de ziekenfondsvereniging hetzij over de bestemming van de reserves hetzij over de aanzuivering van het deficit.
Als de reserves van een gesubsidieerde dienst overgedragen worden naar één of meer andere gesubsidieerde diensten, worden de aan de afgeschafte dienst toegekende toelagen toegewezen aan deze dienst of diensten.
§ 4. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de maatschappijen van onderlinge bijstand, bedoeld in artikel 70, § 1, a) en b) van voornoemde wet van 6 augustus 1990.
Art.14. Na de in de statuten bepaalde wachttijd zal geen enkele uitsluiting om gezondheidsredenen of om reden dat de bij de aanvaarding vereiste voorwaarden van politieke, godsdienstige of professionele aard, niet langer bestaan, toegelaten zijn, onverminderd de sancties die betrekking zouden hebben op feiten in strijd met het doel van de ziekenfondsvereniging of van die aard dat haar regelmatige werking er door zou worden gestoord.
Art.15. De ziekenfondsverenigingen zijn ertoe gehouden in hun statuten een bepaling in te voegen waarbij zij de verbintenis aangaan diegenen van hun leden, die voorheen in de verplichte verzekering al de in artikel 23 van de voornoemde wet van 9 augustus 1963 bepaalde zorgen genoten en die vrijwillig verzekerden worden voor de verstrekkingen bedoeld in artikel 5 van dit besluit, alsmede de personen te hunnen laste, zonder wachttijd te aanvaarden, op voorwaarde dat zij sedert ten minste zes maanden en ononderbroken bij de aanvullende vrijwillige ziekenfondsverzekering aangesloten zijn.
De vrijwillige verzekeringsbijdragen voor de verstrekkingen waarop de verzekerde recht had in de regeling voor verplichte verzekering waaronder hij stond, mogen van hem niet gevorderd worden voor de periode waarover hij het recht op die verstrekkingen ten laste van de voornoemde regeling behoudt behoudens wanneer de betaling van die bijdragen bestemd is om aan de verzekerde de opname in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging te waarborgen, zonder ertoe gehouden te zijn een nieuwe wachttijd te volbrengen.
Art.16. Het koninklijk besluit van 9 juli 1986 tot regeling van de toekenning van de rijkstoelagen ten voordele van de diensten van vrijwillige ziekenfondsverzekering wordt opgeheven.
Art.17. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1991 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1991. <Erratum.>
Art. 18. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.