6 MEI 1991. - Ministerieel besluit houdende regeling van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen ter beveiliging van passagiersvluchten, zelf maatregelen nemen die niet door de Belgische luchtvaartoverheden werden opgelegd.
Art. 1-16
Artikel 1. De luchtvaartmaatschappijen die zelf met het oog op de beveiliging van passagiersvluchten beveiligingsmaatregelen wensen te nemen die niet door de Minister belast met het Bestuur der Luchtvaart of de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart werden opgelegd dienen daartoe een toelating te bekomen van de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart.
Voorafgaand aan de aanvraag van deze toelating door een luchtvaartmaatschappij, dient de nationale luchtvaartoverheid van de betrokken maatschappij een gemotiveerd verzoekschrift tot het nemen van deze maatregelen te richten tot de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart, hetzij via diplomatieke weg, hetzij rechtstreeks, zoals desgevallend voorzien in het betreffend luchtvaartakkoord.
Art.2. De aanvraag tot het bekomen van de onder artikel 1, eerste lid, bedoelde toelating dient volgende gegevens te omvatten :
1° naam en adres van de zetel van de luchtvaartmaatschappij in België;
2° veiligsheidsverantwoordelijke van de luchtvaartmaatschappij in België;
3° beveiligingsplan van de luchtvaartmaatschappij geldend op de betrokken luchthaven;
4° lijst van de beveiligingsmaatregelen die de maatschappij wenst te nemen en gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop de maatschappij zich voorneemt deze maatregelen te zullen uitvoeren;
5° lijst van de personeelsleden, met inbegrip van hun volledig adres, van de luchtvaartmaatschappij of van de bewakingsonderneming waarop deze beroep doet, die zullen ingezet worden voor de beveiligingstaken, bedoeld onder 4°. Voor ieder personeelslid dient vermeld met welke beveiligingstaken het zal belast worden;
6° verklaring waarin de luchtvaartmaatschappij de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de beveiligingsmaatregelen genomen door de personeelsleden bedoeld onder 5°;
7° programma van de basisopleiding en de bijscholing van de onder 5° bedoelde personeelsleden. Deze opleiding omvat het specifieke beveiligingsplan van de betrokken luchtvaartmaatschappij bedoeld onder 3°.
Het beveiligingsplan bedoeld onder 3° is onderworpen aan de goedkeuring door de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart.
De luchtvaartmaatschappij stelt de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart onmiddellijk in kennis van iedere wijziging aan de bovenvermelde gegevens en dit tijdens de hele duur van de toelating.
Art.3. De onder artikel 1 bedoelde toelating kan slechts beveiligingsmaatregelen omvatten die hierna limitatief opgesomd zijn :
1° veiligheidscontrole van passagiers door middel van een metaaldetectorportiek;
2° veiligheidscontrole van handbagage door middel van X-stralen-apparatuur;
3° veiligheidscontrole van bagage bestemd voor het vrachtruim door middel van X-stralen-apparatuur;
4° bewaking van vliegtuigen;
5° veiligheidscontrole van catering- en kuispersoneel bij de toegang tot het vliegtuig door middel van een manuele metaaldetector of een metaaldetectorportiek;
6° ondervraging van passagiers overeenkomstig een procedure goedgekeurd door de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart;
7° (Opgeheven) <MB 1991-11-22/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 19-12-1991>
Art.4. Een afschrift van de basiscursus en van de specialisatie- of bijscholingscursussen georganiseerd door de luchtvaartmaatschappij of door de door deze in dienst genomen bewakingsonderneming dient ter goedkeuring aan het Bestuur der Luchtvaart overgemaakt te worden. Bij gebreke hiervan dient de luchtvaartmaatschappij op haar kosten vertegenwoordigers van het Bestuur der Luchtvaart, bestaande uit maximaal twee personen, in de gelegenheid te stellen de volledige basiscursus, met het oog op de goedkeuring door dit Bestuur, bij te wonen. De door de Minister belast met het bestuur der luchtvaart aangewezen inspecteurs hebben ten allen tijde het recht de door de luchtvaartmaatschappij of de betreffende bewakingsonderneming georganiseerde cursussen bij te wonen.
Art.5. <MB 1991-11-22/32, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 19-12-1991> De beveiligingstaken bedoeld onder artikel 3 mogen slechts uitgevoerd worden door eigen personeelsleden of door personeelsleden van de bewakingsondernemingen in dienst van de luchtvaartmaatschappijen. De bewakingsondernemingen dienen een vergunning verkregen te hebben van de Minister van Binnenlandse Zaken.
Alle personeelsleden dienen te werken onder het gezag, de leiding en het toezicht van de betrokken luchtvaartmaatschappij. Zij oefenen hun activiteiten uit onder de verantwoordelijkheid van deze luchtvaartmaatschappij.
De personeelsleden van de bewakingsondernemingen dienen ofwel het uniform te dragen van de luchtvaartmaatschappij waarvoor zij werken, ofwel een neutrale kledij, bestaande uit een blauwe vest en een grijze broek of rok, dit zonder erkenningsteken van de bewakingsonderneming.
Art.6. Het is de personeelsleden bedoeld onder artikel 5 niet toegelaten over te gaan tot de manuele fouillering van personen, handbagage en bagage.
Indien de luchtvaartmaatschappijen wensen over te gaan tot manuele fouille kunnen zij daartoe, tegen vergoeding, beroep doen op de luchtvaartpolitie.
Art.7. De luchtvaartmaatschappijen dienen zich te beperken tot hun eigen beveiligingstaken. Ze mogen op Belgisch grondgebied geen beveiligingsopdrachten uitvoeren voor andere maatschappijen of instanties binnen of buiten deluchthavens.
Art.8. De personen die ingezet worden bij de activiteiten bedoeld in artikel 3 moeten voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° niet veroordeeld zijn, zelfs niet met uitstel, tot een gevangenisstraf van tenminste zes maanden wegens enig misdrijf of tot een lagere gevangenisstraf wegens diefstal, afpersing, misbruik van vertrouwen, oplichting, valsheid in geschriften, aanranding van de eerbaarheid, verkrachting of bij de artikelen 379 tot 386-ter van het Strafwetboek bepaalde misdrijven. Personen die wegens soortgelijke feiten in het buitenbland een in kracht van gewijsde gegane veroordeling hebben opgelopen of die in het buitenland veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van tenminste zes maanden wegens enig misdrijf, worden geacht niet aan de hierboven gestelde voorwaarde te voldoen;
2° de door de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart goedgekeurde basisopleiding en bijscholingscursussen beveiliging gevolgd hebben;
3° de door het Bestuur der Luchtvaart in het kader van het Nationaal Comité voor de veiligheid van de burgerlijke luchtvaart overeenkomstig de voorschriften van de directeur-generaal van dit Bestuur georganiseerde cursussen luchtvaartbeveiliging volgen op de door hem vastgestelde tijdstippen. In principe zal naast een basiscursus driejaarlijks een ééndaagse cursus georganiseerd worden. De kosten tot het bijwonen van deze cursussen komen ten laste van de luchtvaartmaatschappijen;
4° houder zijn van het certificaat luchtvaartbeveiliging afgeleverd door het Bestuur der Luchtvaart waaruit blijkt dat zij geslaagd zijn voor de door dit Bestuur in het kader van het Nationaal Comité voor de veiligheid van de burgerlijke luchtvaart georganiseerde basisbekwaamheidsproef luchtvaartbeveiliging en eventuele andere certificaten van de Overheid inzake door de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart opgelegde bijkomende specialisatie- of bekwaamheidsproeven;
5° houder zijn van een medisch getuigschrift afgeleverd door een geneesheer waaruit blijkt dat ze voldoen aan de volgende medische voorwaarden :
a) gezichtsscherpte : het zicht dient tenminste 20/60 te bedragen voor beide ogen zonder bril of contactlenzen of gelijk te zijn aan tenminste 20/20 vor één oog en 20/30 voor het andere oog met bril of contactlenzen;
b) niet lijden aan kleurenblindheid;
c) gehoor : het gehoorverlies dient voor ieder oor, gemeten met een audiogram voor de frekwenties beneden de 2 000 Hz, minder te bedragen dan 30 dB;
d) spraak : in staat zijn tot een normaal gesprek;
e) reuk : in staat zijn geuren waar te nemen;
6° niet verslaafd zijn aan drugs of drank.
Art.9. De door het Bestuur der Luchtvaart aan de luchtvaartmaatschappen verleende toelating bedoeld onder artikel 1 is geldig voor een maximale termijn van twee jaar. Deze toelating is verlengbaar voor opeenvolgende termijnen van dezelfde duur. Zij kan te allen tijde door de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart ingetrokken of beperkt worden om beveiligingsredenen, wegens belangrijke wijzigingen aan de op de luchthavens aanwezige veiligheidsvoorzieningen of wegens niet-naleving van de door de overheid opgelegde voorschriften, zonder dat hiertoe enige schadeloosstelling kan gevorderd worden.
De directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart kan te allen tijde bijkomende beveilingsvoorschriften opleggen aan de houder van de toelating.
Art.10. <MB 1991-11-22/32, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 19-12-1991> Alle personeelsleden van de luchtvaartmaatschappij of van de door deze in dienst genomen bewakingsonderneming dienen houder te zijn van een luchthavenidentificatiebadge, uitgereikt overeenkomstig artikel 6 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 houdende regeling van de beveiliging van de burgerluchtvaart. De luchtvaartmaatschappij dient de instantie belast met het uitreiken van de identificatiebadges in kennis te stellen van de precieze functies waarmee ieder personeelslid zal belast worden.
Naast de luchthavenidentificatiebadge moeten deze personeelsleden op een duidelijk zichtbare plaats van hun kledij het herkenningsteken dragen van de luchtvaartmaatschappij waarvoor zij op dat moment werken evenals het woord " security ".
Art.11. Ingeval van niet-naleving van de voorschriften vervat in dit besluit, van de luchtvaartbeveiligingsvoorschriften of in geval van foutieve uitvoering van de beveiligingstaken begaan door de personeelsleden bedoeld onder artikel 5 kan de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart de volgende sancties aan deze personeelsleden opleggen :
1° waarschuwing;
2° beperking of schorsing van de bevoegdheid tot uitvoering van beveiligingstaken omschreven in dit besluit op Belgische luchthavens of voor Belgische luchtvaartmaatschappijen;
3° definitief verbod beveiligingsactiviteiten omschreven in dit besluit uit te oefenen op Belgische luchthavens of voor Belgische luchtvaartmaatschappijen.
Art.12. De luchtvaartmaatschappijen houden op de betreffende luchthaven een dossier bij van ieder van de personeelsleden betrokken bij de uitvoering van beveiligingsmaatregelen. Dit dossier omvat minimaal :
1° het medisch getuigschrift bedoeld bij artikel 8, 5°;
2° de door het personeelslid genoten opleiding;
3° de certificaten van het Bestuur der Luchtvaart bedoeld onder artikel 8, 4°;
4° een bewijs van goed gedrag en zeden dat niet langer dan twee jaar geleden mag afgeleverd zijn;
5° desgevallend, de sancties opgelegd door het Bestuur der Luchtvaart.
De dossiers worden alfabetisch op naam geklasseerd.
Art.13. De luchtvaartmaatschappij en haar beveiligingspersoneel dienen zich te allen tijde te onderwerpen aan de inspecties uitgevoerd door de ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de beveiligingsvoorschriften. De betrokken inspecteurs hebben op voorlegging van hun legitimatiebewijs toegang tot alle plaatsen waar de beveiligingsmaatregelen genomen worden evenals tot de dossiers bedoeld bij artikel 12.
De luchtvaartmaatschappij mag slechts haar eigen beveiligingsmaatregelen testen overeenkomstig een procedure goedgekeurd door de directeur-generaal van het Bestuur der Luchtvaart.
Art.14. De betrokken personeelsleden die in dienst zijn bij het in werking treden van dit besluit dienen het certificaat bedoeld bij artikel 8, 4° uiterlijk op (31 december 1992) behaald te hebben. <MB 1991-11-22/32, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 19-12-1991>
Art.15. Dit besluit is voorlopig alleen van toepassing op het luchtvaartterrein van Brussel-Nationaal.
Art. 16. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.