18 FEBRUARI 1991. - Ministerieel besluit houdende oprichting van een adviescommissie met het oog op het bekomen van bepaalde afwijkingen inzake conventioneel brugpensioen.
Art. 1-11
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :
1° de Minister : de Minister van Tewerkstelling en Arbeid;
2° de Commissie : de Adviescommissie met het oog op het bekomen van bepaalde afwijkingen inzake conventioneel brugpensioen;
3° de organisaties : de in artikel 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités bedoelde representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties;
4° het besluit : het koninklijk besluit van 16 november 1990 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Art.2. Een Adviescommissie met het oog op het bekomen van bepaalde afwijkingen inzake conventioneel brugpensioen wordt opgericht bij de Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
Art.3. De Commissie heeft als opdracht in het kader van de reglementering inzake conventioneel brugpensioen aan de Minister advies uit te brengen over :
1° de aanvragen tot afwijking van de leeftijdsvoorwaarde zoals vastgelegd in artikel 11, tweede lid van het besluit in het kader van de erkenning als onderneming in herstructurering;
2° de individuele afwijkingen op de vervangingsplicht van de bruggepensioneerden toegekend aan de ondernemingen in toepassing van artikel 4, § 2, derde lid van het besluit;
3° voor de erkenning als onderneming in herstructurering, voorafgaande aan de beslissing van, en op verzoek van de Minister in het kader van artikel 9, § 5, tweede lid.
Art.4. De Commissie is samengesteld uit :
1° een voorzitter en een ondervoorzitter door de Minister benoemd onder de personen onafhankelijk van de belangen waarover de Commissie zich moet uitspreken;
2° vijf gewone leden en vijf plaatsvervangende leden benoemd door de Minister uit de kandidaten voorgedragen door de organisaties van werkgevers;
3° vijf gewone leden en vijf plaatsvervangende leden benoemd door de Minister uit de kandidaten voorgedragen door de organisaties van de werknemers;
4° één of meer secretarissen, benoemd door de Minister.
Art.5. Het mandaat van de bij artikel 4, 2° en 3° bedoelde leden duurt vier jaar. Het kan worden hernieuwd. De leden blijven in functie totdat hun opvolgers zijn aangesteld.
Het mandaat van lid eindigt :
1° wanneer de duur van het mandaat is verstreken;
2° in geval van ontslagneming;
3° wanneer de organisatie die de betrokkene heeft voorgedragen om zijn vervanging verzoekt;
4° wanneer de betrokkene geen deel meer uitmaakt van de organisatie die hem heeft voorgedragen;
5° in geval van overlijden.
Binnen drie maanden wordt voorzien in de vervanging van elk lid wiens mandaat een einde heeft genomen vóór het normaal verstreken is. In dat geval voltooit het nieuwe lid het mandaat van het lid dat hij vervangt.
Art.6. De leden van de Commissie mogen zich laten bijstaan door technische raadgevers, wier aantal door het huishoudelijke reglement wordt vastgesteld.
De Minister kan op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie, één of meer personen als adviseurs aanwijzen.
Art.7. De werkzaamheden van de Commissie worden door de voorzitter geleid.
De ondervoorzitter vervangt de voorzitter als deze afwezig of verhinderd is.
De voorzitter, de ondervoorzitter, de secretarissen en adviseurs hebben geen beslissende stem.
Art.8. Om geldig te beraadslagen moet de meerderheid van de leden van de Commissie aanwezig zijn.
Indien het aanwezigheidsquorum niet wordt bereikt, wordt de Commissie binnen de vijftien dagen opnieuw bijeengeroepen; voor het punt dat dienvolgens voor een tweede maal op de agenda wordt geplaatst, kan de Commissie geldig beraadslagen welke ook het aantal aanwezige leden zijn.
Bij een nieuwe bijeenroeping moet vermeld worden dat de bijeenroeping voor de tweede maal geschiedt en dient de tekst van het eerste lid van onderhavig artikel woordelijk herhaald te worden.
Art.9. De Commissie brengt een advies uit binnen de twee maanden volgend op de aanvraag.
Art.10. De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring aan de Minister voor.
Art. 11. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1991.